ECLI:NL:RBAMS:2021:4055

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5527
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van verhuizing en woninginrichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende in Diemen, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Diemen. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor kosten van verhuizing en woninginrichting, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag was gedaan om schulden af te lossen, wat niet is toegestaan onder de Pw. De rechtbank stelde vast dat de eiser, die dakloos was geraakt door een scheiding, al in de kosten van verhuizing had voorzien en dat er geen dringende redenen waren om de bijzondere bijstand toe te kennen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een acute noodsituatie die bijzondere bijstand rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de aanvraag om bijzondere bijstand af. De uitspraak werd gedaan door rechter Y. Moussaoui, in aanwezigheid van griffier A. Vijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5527

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Diemen, eiser

(gemachtigde: mr. F.R.G. Keijzer),
en

College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Diemen, verweerder

(gemachtigde: M. de Graaf).
Partijen worden hierna [eiser] en het college genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 9 september 2019 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van [eiser] om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Met een besluit van 12 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 juni 2021 via een videoverbinding (Skype). [eiser] heeft aan de videoverbinding deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft, met bericht van verhindering, niet aan de videoverbinding deelgenomen.

Overwegingen

1. [eiser] is dakloos geraakt door zijn scheiding en is per 25 juni 2020 naar Diemen verhuisd. De woning is leeg opgeleverd en [eiser] heeft geld geleend van kennissen om zijn nieuwe woning in te richten. Uit een WhatsApp gesprek van 25 augustus 2020 volgt dat [eiser] in de periode van augustus 2019 tot juni 2020 € 7742,- van [de persoon] heeft geleend en € 6250,- van deze schuld heeft afgelost.
2. Op 4 augustus 2020 heeft [eiser] een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van verhuizing en woninginrichting ingediend tot een bedrag van € 4.000,-. [eiser] heeft niet toegelicht waarvoor hij dit bedrag nodig heeft. [eiser] heeft bij zijn aanvraag stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij schulden heeft. Met het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft het college de aanvraag van [eiser] afgewezen. Het college heeft toegelicht dat [eiser] al in de kosten van verhuizing en woninginrichting heeft voorzien en de bijzondere bijstand niet wordt toegekend voor het aflossen van schulden. Volgens verweerder is er geen sprake van een dringende reden om aan [eiser] bijzondere bijstand toe te kennen.
3. [eiser] stelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder wel bijzondere bijstand zou moeten toekennen. [eiser] was namelijk dakloos wegens zijn scheiding en had geen inboedel. Daarbij heeft [eiser] medische klachten waardoor het van belang was om zo snel mogelijk een woning te vinden. Toen [eiser] een woning kreeg heeft hij dus geld moeten lenen om een inboedel aan te schaffen. Hij wist niet dat hij hiervoor bijzondere bijstand kon aanvragen. [eiser] voert aan dat hij in een zeer zwakke sociale en financiële positie verkeert en er daarom bijzondere bijstand aan hem moet worden toegekend. Op de zitting heeft [eiser] aangevoerd dat hij daarom geen schulden kan aflossen. [eiser] stelt dat hij in ieder geval bijzondere bijstand om niet moet krijgen voor de aanschaf van een kledingkast van € 549,-.
Het oordeel van de rechtbank
4. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] de spullen om zijn woning mee in te richten al heeft gekocht. [eiser] heeft hiervoor geld geleend. [eiser] vraagt dus bijzondere bijstand aan om de schulden die hij hiervoor heeft gemaakt af te lossen. De rechtbank moet beoordelen of het college terecht de aanvraag van [eiser] om bijzondere bijstand heeft afgewezen.
5. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
6. Op grond van artikel 13, eerste lid, onder g van de Pw volgt dat er geen bijstand wordt verleend ter aflossing van een schuld. Dit volgt ook uit vaste rechtspraak. [1] In artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw is de mogelijkheid opgenomen om in afwijking van artikel 13, eerste lid, onder g, van de Pw bijzondere bijstand voor schulden te verlenen als daartoe zeer dringende redenen bestaan. Zulke dringende redenen doen zich volgens vaste rechtspraak [2] pas voor als sprake is van een acute noodsituatie waarin de behoeftige omstandigheden van de betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen en bijstandsverlening dus volstrekt onvermijdelijk is. Het gaat dan om schulden die de bestaansvoorziening van de aanvrager bedreigen.
7. De rechtbank overweegt dat [eiser] niet heeft onderbouwd dat er sprake is van een acute noodsituatie. Uit de stukken volgt juist dat [eiser] al een groot deel van zijn schulden heeft afgelost, per augustus 2020 moest hij nog een bedrag van € 1.492,- terugbetalen van de totale schuld van € 7.742,-. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit niet dat er sprake is van zeer dringende redenen om bijzondere bijstand voor schulden te verlenen.
8. Ten aanzien van de beroepsgrond dat [eiser] bijzondere bijstand om niet zou moeten krijgen voor de kledingkast overweegt de rechtbank als volgt. Uit de stukken in het dossier volgt niet dat er een aanvraag voor bijzondere bijstand is gedaan voor de kledingkast. Daarom kan de rechtbank hier ook niet over oordelen.
Conclusie
9. Het college heeft terecht de aanvraag om bijzondere bijstand van [eiser] afgewezen. Het beroep is ongegrond
10. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door [eiser] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier is buiten staat te tekenen
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1267, r.o. 4.6 & 4.7.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3846.