ECLI:NL:RBAMS:2021:4065

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
13/083464-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en belediging van ambtenaren met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en belediging van ambtenaren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 maart 2021, waarbij de verdachte zijn ex-partner heeft geprobeerd te wurgen en twee politieambtenaren beledigde met racistische uitlatingen. Tijdens de zitting op 24 juni 2021 heeft de officier van justitie gevorderd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als gedetailleerd en consistent beoordeeld, en heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling en de beledigingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangeefster. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen van €250,00 toegewezen aan de beledigde ambtenaren, wegens de discriminerende aard van de beledigingen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, vooral gezien de impact op de kinderen die getuige waren van de geweldsincidenten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/083464-21 en 13/121755-18 (tul)
Datum uitspraak: 8 juli 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de [BRP adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Geurts, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.S. Avagyan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich op 23 maart 2021 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. poging tot zware) mishandeling van zijn levensgezel [naam ] ;
2. belediging van de ambtenaar [naam ambtenaar 1] ;
3. belediging van de ambtenaar [naam ambtenaar 2] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde kan worden bewezen. Hij vindt niet bewezen dat door het handelen van verdachte de bloed- en zuurstoftoevoer van aangeefster geheel werd afgesloten, omdat aangeefster dit heeft voorkomen door zich te verzetten.
3.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Er was geen wil om aangeefster (zwaar) te verwonden. Verdachte zong mee met het nummer “Stairway to heaven”, waardoor aangeefster hem verkeerd kan hebben begrepen.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 en 3 heeft de raadsman geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waaronder de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van feiten 2 en 3. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 primair in het bijzonder het volgende.
Op 23 maart 2021 heeft tussen verdachte en aangeefster in de woning van aangeefster aan de [straatnaam] te Amsterdam een confrontatie plaatsgevonden. Verbalisanten [naam ambtenaar 1] en [verbalisant] hoorden via de portofoon dat aangeefster zich in de badkamer had opgesloten. Ter plaatse troffen zij verdachte in agressieve toestand aan. Aangeefster was emotioneel en had bloeddoorlopen ogen. Op bed lagen twee kinderen te huilen. Zij zagen in de nek/hals van aangeefster een rode plek. Uit de letselverklaring van 25 maart 2021 blijkt dat aangeefster als gevolg van het incident een onderhuidse bloeduitstorting op haar rechterheup en twee kraswonden aan beide zijden van de hals heeft opgelopen. Volgens de arts vormt de door aangeefster gemelde toedracht van de verwondingen – te weten het met één hand dichtknijpen van haar keel en een trap tegen haar heup – een passende verklaring voor het door haar opgelopen letsel.
Over de wijze waarop het letsel is ontstaan lopen de verklaringen uiteen.
Verdachte heeft verklaard dat hij met aangeefster heeft gestoeid. Tijdens de stoeipartij is er geduwd en getrokken en er zijn kusjes gegeven, maar hij heeft haar geen letsel toegebracht. Verder heeft verdachte verklaard dat hij tegen aangeefster heeft gezegd “ik ga jou dood neuken”. Dit kan zij door haar eigen emotionele toestand of doordat verdachte met een dubbele tong sprak, verkeerd hebben verstaan. Nadat aangeefster de politie had gebeld en zich in de wc had opgesloten heeft verdachte – naar eigen zeggen – op de deur geklopt om aan haar duidelijk te maken dat het een geintje was, maar toen stond de politie al voor de deur.
Daarentegen heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar twee keer probeerde te wurgen. Aangeefster bevond zich in de slaapkamer van haar dochter. Zij hoorde verdachte vanuit de woonkamer meezingen met het nummer “Stairway to heaven” en doodsbedreigingen schreeuwen in de Nederlandse en Engelse taal. Toen verdachte de slaapkamer in kwam pakte hij haar beet bij de hals/keel en drukte haar keel dicht. Uit haar aangifte blijkt dat dit niet lang duurde. De greep was hard, maar het deed niet echt pijn. Vervolgens deed verdachte een arm om haar nek en zei: “we gaan dit rustig doen, je gaat zo meteen rustig slapen”. Al lopend en wurgend zijn verdachte en aangeefster in de woonkamer beland. Verdachte hield haar vanaf de woonkamer tot aan de voordeur in een wurggreep/nekklem. Tijdens de tweede verwurging hoorde aangeefster dat verdachte tegen haar zei: “Ik had naar mijn vader moeten luisteren, ik had het al lang moeten afmaken”. Het is aangeefster gelukt om 112 te bellen. Zij gaf aan de politie door dat haar ex-vriend haar probeerde te vermoorden. Toen verdachte in de gaten kreeg dat aangeefster de politie aan de telefoon had liet hij los, waarna aangeefster naar de wc is gevlucht en de deur op slot heeft gedaan, aldus de verklaring van aangeefster.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van aangeefster gedetailleerd en consistent is en op onderdelen ondersteund wordt door de bevindingen van de verbalisanten en het bij aangeefster geconstateerde letsel. De rechtbank zal voor de bewezenverklaring dan ook uitgaan van hetgeen aangeefster over de gebeurtenis heeft verklaard.
De rechtbank is van oordeel – met de officier van justitie – dat aangeefster door het handelen van verdachte buiten te slaapkamer – te weten het vastpakken van haar keel/hals, het meermalen dichtknijpen van haar keel/hals en haar keel/hals enige tijd dichtgeknepen houden – zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. De rechtbank leidt – anders dan de raadsman – uit de uitlatingen van verdachte af dat zijn opzet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. De verklaring van verdachte, dat aangeefster zijn uitlatingen verkeerd zou hebben begrepen omdat hij bedoelde te zeggen dat hij seks met haar wilde, is niet aannemelijk geworden. Zowel zijn woorden als zijn handelen, zoals die uit de aangifte blijken, zijn met die beweerdelijke bedoeling niet te verenigen.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Niet is bewezen dat het strafbare feit heeft plaatsgevonden jegens zijn levensgezel, omdat verdachte en aangeefster ten tijde van het tenlastegelegde weliswaar nog wel contact hadden, maar aangeefster geen levensgezel (meer) was als bedoeld in artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal verdachte van dit tenlastegelegde onderdeel vrijspreken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1 primair
op 23 maart 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam ] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, de keel/hals van voornoemde [naam ] heeft vastgepakt en de keel/hals van voornoemde [naam ] meermalen heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 23 maart 2021 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam ambtenaar 1] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen “Kanker neger, kanker neger, wat doet hij hier!” en “Kanker neger!! Kanker neger!!”;
Feit 3
op 23 maart 2021 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam ambtenaar 2] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen “Kankermoslim, kankermoslim, kankermoslim, kanker hoerenkind” en “Ik heb jullie kankermarokkaantjes geslagen”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft hij gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel – naast de algemene voorwaarden – als bijzondere voorwaarden worden verbonden: een meldplicht bij ggz Fivoor te [standplaats] , ambulante begeleiding gericht op praktische zaken, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname voor maximaal zeven weken, meewerken aan diagnostiek, een contactverbod met aangeefster [naam ] en een locatieverbod op haar adres, met bevel dat de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
7.2.
Strafmaatverweer van de raadsman
De raadsman heeft – vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte – verzocht om oplegging van een deels voorwaardelijke straf, waarbij het onvoorwaardelijke strafdeel zo laag mogelijk is.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 23 maart 2021 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn ex-partner (aangeefster [naam ] ) door haar te wurgen. Vervolgens heeft hij twee ter plaatse gekomen verbalisanten zwaar racistisch beledigd.
Uit de verklaringen van aangeefster [naam ] blijkt dat zij bang was dat verdachte haar zou doden. Daarnaast heeft de gebeurtenis emotioneel gezien impact op haar gehad, omdat hun eigen kinderen getuige zijn geweest van de verbale en fysieke agressie van hun vader. Uit de door verbalisanten [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2] ingediende vorderingen tot schadevergoeding blijkt dat zij zich door de geuite beledigingen gediscrimineerd voelden. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn ex-partner en getoond dat hij geen respect heeft voor het openbaar gezag.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit naar voren komt dat dit niet de eerste keer is dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen aangeefster [naam ] . In oktober 2018 is aan verdachte – onder ander vanwege partnermishandeling – onder parketnummer 13/121755-18 een voorwaardelijke taakstraf met bijzondere voorwaarden opgelegd. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in deze strafzaak was de proeftijd van deze eerdere veroordeling nog niet voorbij.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door reclasseringswerker mevrouw S. Elizabeth opgestelde adviesrapport van 21 april 2021 en het door reclasseringswerker mevrouw A.C.J. van Ham opgestelde adviesrapport van 16 juni 2021. Hieruit leidt de rechtbank het volgende af.
Sinds een aantal jaren wordt het leven van verdachte in belangrijke mate beheerst door zijn alcoholgebruik. Ook heeft verdachte al een aantal jaren depressieve klachten. Verdachte heeft problemen op verschillende leefgebieden. Een zinvolle dagbesteding ontbreekt, verdachte heeft schulden en hij ontvangt – naar eigen zeggen vanwege zijn alcoholproblematiek en depressieve gevoelens – een ziektewetuitkering. Daarnaast heeft verdachte geen vaste woonplek. Sinds een aantal jaren staat hij ingeschreven bij zijn moeder in Den Haag, omdat zijn ex-partner en moeder van zijn kinderen (aangeefster [naam ] ) hem niet in huis wilde hebben vanwege zijn alcoholproblematiek.
Verdachte heeft onvoldoende meegewerkt aan het aan hem onder parketnummer 13/121755-18 opgelegde reclasseringstoezicht. Doordat verdachte niet wilde stoppen met het gebruik van alcohol zijn een opgestart behandeltraject – gericht op onderzoek naar de oorzaak van middelengebruik en agressief gedrag – en het volgen van een leefstijltraining niet succesvol geweest. Verdachte kwam in aanmerking voor een woonplek in een forensische polikliniek, maar heeft dit afgezegd omdat hij de afstand naar zijn kinderen te groot vond. Ook een – vrijwillig opgestart – schuldhulpverleningstraject is weer beëindigd. Bovendien hield verdachte zich niet aan afspraken met de reclassering. Vanwege de verdenking in deze strafzaak is verdachte binnen de proeftijd van deze veroordeling aangehouden, waarna verdachte – zoals geadviseerd door de reclassering in haar adviesrapport van 21 april 2021 – is geschorst onder de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij ggz reclassering Fivoor te [standplaats] , ambulante begeleiding, een contactverbod met aangeefster [naam ] en een locatieverbod op haar adres.
De reclassering heeft zich niet kunnen uitlaten over het risico op recidive. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld-hoog. Desondanks heeft de reclassering in haar adviesrapport van 16 juni 2021 geadviseerd om – bij een bewezenverklaring – een deels voorwaardelijke straf op te leggen onder de bijzondere voorwaarden die in het kader van het schorsingstoezicht zijn opgelegd, inclusief ambulante behandeling met mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname voor maximaal zeven weken en meewerken aan diagnostiek. De reclassering acht continuering van het contact- en locatieverbod noodzakelijk in het kader van slachtofferbescherming. Tot slot heeft de reclassering benadrukt dat verdachte hulp en ondersteuning door de reclassering goed kan gebruiken, omdat hij niet in staat is om zijn verslavingsproblematiek en praktische problemen zelfstandig op te lossen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 24 juni 2021 verklaard dat hij niet heeft meegewerkt aan het aan hem onder parketnummer 13/121755-18 opgelegde reclasseringstoezicht vanwege zijn verhuizing van Amsterdam naar Den Haag . Verdachte verblijft niet meer bij zijn gezin en ervaart hierdoor stress. Hij wil graag behandeld worden voor zijn verslavingsproblematiek. Daarnaast wil hij hulp krijgen bij het opbouwen van een stabiele leefsituatie, zodat hij kan terugkeren naar zijn ex-partner en kinderen.
De straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf zijn de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Het oriëntatiepunt voor zware mishandeling, waarbij aan een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht zonder gebruikmaking van een wapen, betreft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Aan de ene kant wordt als strafverminderend meegewogen dat het in deze zaak gaat om een poging. Aan de andere kant wordt als strafverzwarend meegewogen dat de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling ten overstaan van zijn eigen kinderen is gepleegd in de huiselijke sfeer en dat verdachte jegens zijn ex-partner geen verantwoordelijk neemt voor zijn daden of enig berouw heeft getoond. Daarnaast rekent de rechtbank verdachte zeer aan dat alle bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd onder invloed van alcohol en dat bij de beledigingen een discriminerend aspect centraal stond.
Alles afwegende zal de rechtbank overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld een proeftijd van drie jaren. Met oplegging van een fors voorwaardelijk strafdeel en met het bepalen van de proeftijd op drie jaar wordt enerzijds de ernst van de bewezenverklaarde feiten tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds rekening gehouden met de persoon van verdachte. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.
Nu verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zal de rechtbank bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelden partijen [naam ambtenaar 1] (feit 2) en [naam ambtenaar 2] (feit 3) vorderen ieder afzonderlijk een bedrag van € 500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt dat de vorderingen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, kunnen worden toegewezen tot een bedrag van € 250,00.
8.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair verzocht om de vorderingen tot schadevergoeding af te wijzen, omdat de vorderingen onvoldoende onderbouwd zijn. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om het toe te wijzen bedrag te matigen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partijen gestelde aantasting in hun eer en goede naam – mede vanwege het discriminerende aspect dat bij de bewezenverklaarde beledigingen een rol speelde – kan worden aangemerkt als een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek hebben de benadeelde partijen daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade voor elk van beiden naar billijkheid op € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan (23 maart 2021).
Voor het overige zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade worden afgewezen.
In het belang van de benadeelde partijen wordt, als extra waarborg voor betaling van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zodat de benadeelde partijen de opgelopen schade niet zelf hoeven te innen en de schade ook vergoed krijgen als verdachte die niet kan betalen.
Het is niet te verwachten dat verdachte in de enigszins nabije toekomst zal kunnen beschikken over enige verdienmogelijkheid. Daarom zal de rechtbank de duur van de bij gebreke van betaling en verhaal toe te passen gijzeling telkens vaststellen op maximaal één dag.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken zit de op 19 mei 2021 ingediende vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam. De officier van justitie vordert daarin de bij vonnis van 10 oktober 2018 van de politierechter te rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/121755-18 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren alsnog ten uitvoer te leggen, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
9.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf toe te wijzen.
9.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om de proeftijd te verlengen.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank zal daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf bevelen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 266, 267 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling
Feiten 2 en 3:
telkens: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt na het maken van een afspraak bij een toezichthouder van Fivoor, waarna het schorsingstoezicht zal worden opgestart. Het adres is [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- zich laat begeleiden door Materieel Juridisch Dienstverlening of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Deze begeleiding richt zich op de praktische zaken van de veroordeelde, zoals schulden, huisvesting en passende dagbesteding. De behandeling start wanneer de reclassering dit nodig acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start wanneer de reclassering dit nodig acht en zal gericht zijn op het uit diagnostiek voortkomende behandeladvies. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met het slachtoffer [naam ] (geboren op [geboortedag 2] 1989, wonende op het adres: [straatnaam] ). Eventueel contact over/met de kinderen zal via derden moeten verlopen. Het contactverbod duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- op geen enkele manier in/op/rond de directe omgeving (welke afstand nader te bepalen door de rechter-commissaris) van een bepaalde locatie bevinden te weten [straatnaam] . Het locatieverbod duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- verplicht is om zijn medewerking te verlenen aan het uitvoeren van diagnostisch onderzoek gedurende zijn ambulante behandeling.
Geeft aan reclassering ggz Fivoor de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. De politie zal toezicht houden op de naleving van het contactverbod en het locatieverbod.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken;
- zich meldt bij voornoemde reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de
gestelde voorwaardenen het
uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [naam ambtenaar 1]toe tot een bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 maart 2021) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam ambtenaar 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [naam ambtenaar 1] aan de Staat € 250,00 (tweehonderdvijftig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 maart 2021) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [naam ambtenaar 2]toe tot een bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 maart 2021) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam ambtenaar 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [naam ambtenaar 2] aan de Staat € 250,00 (tweehonderdvijftig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 10 oktober 2018 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk 13/121755-18.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2021.
Bijlage […]
.