7.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 23 maart 2021 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn ex-partner (aangeefster [naam ] ) door haar te wurgen. Vervolgens heeft hij twee ter plaatse gekomen verbalisanten zwaar racistisch beledigd.
Uit de verklaringen van aangeefster [naam ] blijkt dat zij bang was dat verdachte haar zou doden. Daarnaast heeft de gebeurtenis emotioneel gezien impact op haar gehad, omdat hun eigen kinderen getuige zijn geweest van de verbale en fysieke agressie van hun vader. Uit de door verbalisanten [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2] ingediende vorderingen tot schadevergoeding blijkt dat zij zich door de geuite beledigingen gediscrimineerd voelden. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn ex-partner en getoond dat hij geen respect heeft voor het openbaar gezag.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit naar voren komt dat dit niet de eerste keer is dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen aangeefster [naam ] . In oktober 2018 is aan verdachte – onder ander vanwege partnermishandeling – onder parketnummer 13/121755-18 een voorwaardelijke taakstraf met bijzondere voorwaarden opgelegd. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in deze strafzaak was de proeftijd van deze eerdere veroordeling nog niet voorbij.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door reclasseringswerker mevrouw S. Elizabeth opgestelde adviesrapport van 21 april 2021 en het door reclasseringswerker mevrouw A.C.J. van Ham opgestelde adviesrapport van 16 juni 2021. Hieruit leidt de rechtbank het volgende af.
Sinds een aantal jaren wordt het leven van verdachte in belangrijke mate beheerst door zijn alcoholgebruik. Ook heeft verdachte al een aantal jaren depressieve klachten. Verdachte heeft problemen op verschillende leefgebieden. Een zinvolle dagbesteding ontbreekt, verdachte heeft schulden en hij ontvangt – naar eigen zeggen vanwege zijn alcoholproblematiek en depressieve gevoelens – een ziektewetuitkering. Daarnaast heeft verdachte geen vaste woonplek. Sinds een aantal jaren staat hij ingeschreven bij zijn moeder in Den Haag, omdat zijn ex-partner en moeder van zijn kinderen (aangeefster [naam ] ) hem niet in huis wilde hebben vanwege zijn alcoholproblematiek.
Verdachte heeft onvoldoende meegewerkt aan het aan hem onder parketnummer 13/121755-18 opgelegde reclasseringstoezicht. Doordat verdachte niet wilde stoppen met het gebruik van alcohol zijn een opgestart behandeltraject – gericht op onderzoek naar de oorzaak van middelengebruik en agressief gedrag – en het volgen van een leefstijltraining niet succesvol geweest. Verdachte kwam in aanmerking voor een woonplek in een forensische polikliniek, maar heeft dit afgezegd omdat hij de afstand naar zijn kinderen te groot vond. Ook een – vrijwillig opgestart – schuldhulpverleningstraject is weer beëindigd. Bovendien hield verdachte zich niet aan afspraken met de reclassering. Vanwege de verdenking in deze strafzaak is verdachte binnen de proeftijd van deze veroordeling aangehouden, waarna verdachte – zoals geadviseerd door de reclassering in haar adviesrapport van 21 april 2021 – is geschorst onder de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij ggz reclassering Fivoor te [standplaats] , ambulante begeleiding, een contactverbod met aangeefster [naam ] en een locatieverbod op haar adres.
De reclassering heeft zich niet kunnen uitlaten over het risico op recidive. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld-hoog. Desondanks heeft de reclassering in haar adviesrapport van 16 juni 2021 geadviseerd om – bij een bewezenverklaring – een deels voorwaardelijke straf op te leggen onder de bijzondere voorwaarden die in het kader van het schorsingstoezicht zijn opgelegd, inclusief ambulante behandeling met mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname voor maximaal zeven weken en meewerken aan diagnostiek. De reclassering acht continuering van het contact- en locatieverbod noodzakelijk in het kader van slachtofferbescherming. Tot slot heeft de reclassering benadrukt dat verdachte hulp en ondersteuning door de reclassering goed kan gebruiken, omdat hij niet in staat is om zijn verslavingsproblematiek en praktische problemen zelfstandig op te lossen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 24 juni 2021 verklaard dat hij niet heeft meegewerkt aan het aan hem onder parketnummer 13/121755-18 opgelegde reclasseringstoezicht vanwege zijn verhuizing van Amsterdam naar Den Haag . Verdachte verblijft niet meer bij zijn gezin en ervaart hierdoor stress. Hij wil graag behandeld worden voor zijn verslavingsproblematiek. Daarnaast wil hij hulp krijgen bij het opbouwen van een stabiele leefsituatie, zodat hij kan terugkeren naar zijn ex-partner en kinderen.
De straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf zijn de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Het oriëntatiepunt voor zware mishandeling, waarbij aan een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht zonder gebruikmaking van een wapen, betreft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Aan de ene kant wordt als strafverminderend meegewogen dat het in deze zaak gaat om een poging. Aan de andere kant wordt als strafverzwarend meegewogen dat de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling ten overstaan van zijn eigen kinderen is gepleegd in de huiselijke sfeer en dat verdachte jegens zijn ex-partner geen verantwoordelijk neemt voor zijn daden of enig berouw heeft getoond. Daarnaast rekent de rechtbank verdachte zeer aan dat alle bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd onder invloed van alcohol en dat bij de beledigingen een discriminerend aspect centraal stond.
Alles afwegende zal de rechtbank overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld een proeftijd van drie jaren. Met oplegging van een fors voorwaardelijk strafdeel en met het bepalen van de proeftijd op drie jaar wordt enerzijds de ernst van de bewezenverklaarde feiten tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds rekening gehouden met de persoon van verdachte. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.
Nu verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zal de rechtbank bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.