ECLI:NL:RBAMS:2021:4066

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
13/090161-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting van een zorginstelling door het verrichten van werkzaamheden onder valse naam

Op 24 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van oplichting van een zorginstelling. De zaak betreft een periode van zeven maanden waarin de verdachte, samen met een medeverdachte, werkzaamheden heeft verricht onder een valse naam en hoedanigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, zonder de vereiste diploma's, heeft gewerkt met kwetsbare personen en hierdoor de zorginstelling heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf, maar de rechtbank oordeelde dat een taakstraf van 120 uren passender was, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij een first-offender is. De rechtbank verklaarde de dagvaarding ten aanzien van valsheid in geschrift nietig, omdat de tenlastelegging niet voldeed aan de vereisten van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rol van de verdachte als ondergeschikt aan die van de medeverdachte werd erkend, maar de ernst van het feit en de gevolgen voor de zorginstelling zwaar wogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/090161-21 (Promis)
Datum uitspraak: 24 juni 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Geurts, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Ben Ahmed, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat mevrouw [naam 2] , namens de benadeelde partij zorginstelling [naam zorginstelling] , naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ervan beschuldigd dat hij zich, samen met een ander of anderen, in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 11 maart 2021 heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:oplichting van de zorginstelling [naam zorginstelling] door deze instelling te bewegen tot afgifte van een of meer geldbedragen (gedeclareerde vergoedingen) door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels;
Feit 2:valsheid in geschrift door gebruikmaking van een valselijk opgemaakt en/of vervalst CV en/of identiteitspapieren en/of facturen op naam van [naam 1] en/of [naam onderneming]
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Geldigheid van de dagvaarding

De officier van justitie heeft zich, desgevraagd door de rechtbank, op het standpunt gesteld dat uit het dossier volgt waaruit de valsheid van de in de tenlastelegging genoemde geschriften bestaat en – onder verwijzing naar HR 2 februari 1986, NJ 1986/554; HR 18 januari 1994, DD 94205 – dat het nader duiden daarvan in de tenlastelegging niet noodzakelijk is, zodat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 geldig is.
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig is en overweegt daartoe als volgt. Uit de tekst van de tenlastelegging blijkt niet waaruit de valsheid van de daarin genoemde geschriften zou bestaan. Dit betekent dat de tenlastegelegde valsheid in geschrift slechts een omschrijving is van de kwalificatie van het strafbare feit (artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht), terwijl niet is omschreven waaruit de verweten gedragingen feitelijk bestaan. Dit is naar het oordeel van de rechtbank wel vereist. Het door de officier van justitie aangehaalde arrest van de Hoge Raad staat aan dit oordeel niet in de weg. In dit arrest leest de rechtbank dat de bewijsbestemming van het geschrift in de tenlastelegging daarin niet nader hoeft te worden omschreven. Dit heeft dus geen betrekking op de valsheid van het geschrift. Nu uit de tenlastelegging niet kan worden opgemaakt wat vals of vervalst is aan de daarin genoemde geschriften, voldoet de dagvaarding in zoverre niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank verklaart de dagvaarding ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 nietig.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank leidt uit de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen het volgende af.
Medeverdachte [naam 1] (hierna: [naam 1] ) heeft zich met zijn onderneming [naam onderneming] als in te huren ZZP-er ingeschreven bij het zorgplatfom PIDZ. In maart 2020 heeft [naam 1] gereageerd op een daarop geplaatste vacature van [naam zorginstelling] . [naam zorginstelling] heeft in de tenlastegelegde periode meermaals – naar zij dacht – [naam 1] ingehuurd om diensten te vervullen in hun zorginstelling voor kwetsbare kinderen en volwassenen. Naast een eigen zorgonderneming heeft [naam 1] een baan als machinist bij de Nederlandse Spoorwegen. Uit de opgevraagde werkroosters van [naam 1] blijkt dat de ingeroosterde diensten van [naam 1] bij [naam zorginstelling] in de periode van 18 september 2020 tot en met 5 maart 2021 veelvuldig overlap hadden met zijn diensten als machinist bij de Nederlandse Spoorwegen. Op bankafschriften van de bankrekening van [naam 1] is te zien dat vanaf de bankrekening van [naam zorginstelling] geldbedragen op die bankrekening zijn gestort.
Verdachte heeft verklaard dat hij – terwijl hij nog niet beschikt over de vereiste diploma’s – ongeveer een half jaar met gebruikmaking van de naam van [naam 1] werkzaamheden heeft verricht bij [naam zorginstelling] . [naam 1] heeft ook zelf werkzaamheden bij [naam zorginstelling] verricht. Verdachte kreeg voor zijn werkzaamheden van [naam 1] € 12,- per uur uitbetaald.
Op basis van deze omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich, samen met [naam 1] , schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde oplichting. Zij hebben [naam zorginstelling] door het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen bewogen tot afgifte van geldbedragen. Op basis van de werkroosters van [naam 1] en de verklaring van verdachte zelf acht de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsvrouw – bewezen dat de oplichting heeft plaatsgevonden in de periode van omstreeks 1 september 2020 tot en met 11 maart 2021. De tenlastegelegde handelingen onder het eerste, tweede en derde gedachtestreepje acht de rechtbank niet bewezen, omdat niet verdachte, maar [naam 1] , bij PIDZ stond ingeschreven, daartoe zijn CV en identiteitspapieren heeft overhandigd en zich als ZZP-er heeft laten inhuren door [naam zorginstelling] . Verdachte zal van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1
in de periode van omstreeks 1 maart 2020 tot en met 11 maart 2021 te Amsterdam en Gouda en Sint-Michielsgestel, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen de zorginstelling [naam zorginstelling] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen (gedeclareerde vergoedingen), immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader, opzettelijk listiglijk en valselijk
-onder de naam van zijn mededader (J. [naam 1] ) werkzaamheden bij die instelling [naam zorginstelling] verricht en
-voor die werkzaamheden facturen/declaraties ingediend bij die zorginstelling.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een
gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Gelet op de ernst van het feit vindt de officier van justitie oplegging van een taakstraf niet passend.
8.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om met oplegging van een (deels voorwaardelijke) taakstraf te volstaan. De raadsvrouw heeft betoogd dat oplegging van een gevangenisstraf, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de ernst van het feit en gelet op het feit dat de rol van verdachte ondergeschikt was aan de rol van [naam 1] , niet passend is. Oplegging van een gevangenisstraf zal de stabiele leefsituatie van verdachte doorkruisen. Verdachte woont nog bij zijn ouders, heeft een baan en volgt een opleiding.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich, samen met een ander, gedurende een periode van zeven maanden schuldig gemaakt aan oplichting van een zorginstelling. Verdachte heeft, terwijl hij nog niet in het bezit is van de vereiste diploma’s, onder de naam van een ander gewerkt met kwetsbare personen. Door het handelen van verdachte is bijna € 24.000,- op de rekening van [naam 1] gestort voor de door verdachte gewerkte uren bij [naam zorginstelling] . Hoewel verdachte voor het verrichten van zijn werkzaamheden maar een beperkt deel door [naam 1] kreeg uitbetaald, is verdachte door de oplichting dus ook zelf financieel bevoordeeld. Verdachte heeft, terwijl hij daarvoor nog niet gekwalificeerd was, maandenlang gewerkt met zeer kwetsbare personen. Daarmee heeft verdachte het vertrouwen van de patiënten, hun naasten en van de collega’s van [naam zorginstelling] dat de verzorgenden over de juiste opleiding, ervaring en een Verklaring Omtrent Gedrag beschikken, ernstig beschaamd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het door reclasseringswerker N. Snijder opgestelde advies van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) van 14 juni 2021. Hierin is, zakelijk weergegeven, gerapporteerd dat verdachte een redelijk stabiel leven lijdt. Verdachte woont bij zijn ouders, is werkzaam als pakketbezorger bij PostNL en volgt sinds 21 februari 2021 een opleiding in de richting van sociaal maatschappelijke dienstverlening. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
In de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde had verdachte geen baan. Hij was al lange tijd aan het solliciteren in de zorg, maar werd nergens aangenomen. Daarnaast was sprake van oplopende schulden. Om die reden is verdachte – naar eigen zeggen – ingegaan op het aanbod van [naam 1] om – zonder te beschikken over de vereiste diploma’s – werkzaamheden te verrichten in de zorg. Vanwege de financiële situatie van verdachte heeft volgens de reclassering aan het delictgedrag van verdachte mogelijk een financieel motief ten grondslag gelegen.
Verdachte lijkt onvoldoende te hebben nagedacht over de gevolgen van zijn handelen en de reclassering twijfelt of verdachte de ernst van zijn delictgedrag inziet. Vanwege deze omstandigheden heeft de reclassering het risico op recidive ingeschat als gemiddeld. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog, omdat verdachte tegenover de reclassering heeft verklaard dat hij niet wil meewerken aan eventuele bijzondere voorwaarden. Vanwege deze afwijzende houding van verdachte, vanwege het feit dat verdachte geen delictverleden heeft en gelet op zijn stabiele leefsituatie, ziet de reclassering geen noodzaak voor oplegging van een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden.
De straf
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken landelijk hebben vastgesteld. Deze oriëntatiepunten voorzien bij fraudedelicten met een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- en € 70.000,- in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden, dan wel een taakstraf.
Aan de ene kant heeft de rechtbank als strafverminderend meegenomen dat de rol van verdachte ondergeschikt was aan de rol van [naam 1] , nu verdachte – anders dan [naam 1] – geen organisatorische handelingen heeft verricht. Aan de andere kant rekent de rechtbank verdachte zeer aan dat het strafbare feit en de gevolgen van zijn handelen voor [naam zorginstelling] en haar zorgbehoevende cliënten hem niet van zijn delictgedrag hebben weerhouden. Verdachte heeft zijn eigen financiële behoeftes vooropgesteld.
Gelet op het feit dat verdachte moet worden aangemerkt als een first-offender, spijt heeft betuigd en verantwoordelijkheid wil nemen vindt de rechtbank oplegging van een taakstraf passender dan een gevangenisstraf.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 120 uren, met aftrek van voorarrest, opleggen. Gelet op het advies van de reclassering en gelet op het feit dat verdachte de komende vier jaar geen Verklaring Omtrent Gedrag zal verkrijgen voor het verrichten van werkzaamheden in de zorg, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

Mevrouw [naam 2] heeft namens de benadeelde partij zorginstelling [naam zorginstelling] de vordering tot vergoeding van materiele schade (€24.030,00), die ziet op aan [naam 1] betaalde facturen (salarisuitbetaling), ingetrokken. Nu er ook een tegenprestatie aan [naam zorginstelling] is geleverd in de vorm van door verdachte voor haar verrichte werkzaamheden, kunnen de aan [naam 1] verrichte betalingen niet (geheel) als schade worden gekwalificeerd, aldus [naam zorginstelling] .

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde nietig.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2021.
Bijlage I […]
Bijlage II – Bewijsmiddelen
De rechtbank stelt vast dat, nu ten aanzien van het bewezen geachte feit sprake is van een bekennende verdachte en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen kan worden volstaan.
1.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 24 juni 2021 heeft afgelegd.
2.
Een proces-verbaal van aangifte door [naam 4] (inclusief bijlagen) met proces-verbaalnummer PL1300-2021056207-5 van 18 maart 2021 (p. 0003-0036).
3.
Een proces-verbaal van bevindingen (inclusief bijlagen) met proces-verbaalnummer 41 (documentcode: 14627343) van 1 april 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 5] (p. 0122-0131).
4.
Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer 9 (documentcode: 14509938) van 22 maart 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 6] (p. 0063-0066).
5.
Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer 14 (documentcode: 14554754) van 23 maart 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 6] (p. 0219-0221).