ECLI:NL:RBAMS:2021:4090

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
9302766 KK EXPL 21-470
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling en toegang tot bedrijfsinformatie in kort geding

In deze zaak heeft eiser, een accountmanager bij gedaagde, een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever, gedaagde B.V., met het verzoek om wedertewerkstelling en toegang tot zijn bedrijfsinformatie. Eiser was sinds 1 februari 2014 in dienst bij gedaagde en had een salaris van € 5.250,00 bruto per maand. Op 11 juni 2021 werd eiser zonder voorafgaand overleg op non-actief gesteld, wat hij als een ingrijpende maatregel beschouwde. Eiser stelde dat er geen goede gronden waren voor deze beslissing, aangezien er geen functioneringsgesprekken of beoordelingsgesprekken waren gevoerd en hij recentelijk nog een werkgeversverklaring had ontvangen waarin stond dat gedaagde niet voornemens was om het dienstverband te beëindigen. Eiser vorderde dat gedaagde hem binnen 24 uur weer zou toelaten tot zijn werkzaamheden en hem toegang zou geven tot zijn e-mail en andere bedrijfsinformatie, op straffe van een dwangsom.

Gedaagde voerde aan dat er redelijke gronden waren voor de non-activiteit van eiser, omdat hij onvoldoende functioneerde en niet voldeed aan de verwachtingen. De kantonrechter oordeelde echter dat gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat de non-activiteit gerechtvaardigd was. De kantonrechter stelde vast dat eiser recht had op wedertewerkstelling en dat gedaagde hem toegang moest geven tot zijn e-mail en andere systemen. De vordering tot rectificatie van de non-activiteit werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat gedaagde deze informatie op een andere manier had verspreid. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten en de dwangsommen werden vastgesteld op € 500,00 per dag, met een maximum van € 100.000,00.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht – team kanton
zaaknummer: 9302766 KK EXPL 21-470
vonnis van: 15 juli 2021
func.: 245

Vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. B.A. Roosenboom
t e g e n

de besloten vennootschap [gedaagde] B.V.

gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr W. Hafkamp-van der Zwaard

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 29 juni 2021 met producties heeft [eiser] een voorziening gevorderd.
Ter zitting van 6 juli 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben op voorhand (aanvullende) stukken in het geding gebracht. [eiser] is verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Namens [gedaagde] zijn verschenen de heren [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, mede aan de hand van een pleitnota.
Na verder debat is voor vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
Met ingang van 1 februari 2014 is [eiser] voor onbepaalde tijd bij [gedaagde] in dienst getreden in de functie van accountmanager op de afdeling vermogensbeheer.
1.2.
[eiser] is werkzaam voor 40 uur per week tegen een salaris van laatstelijk
€ 5.250,00 bruto per maand, exclusief emolumenten.
1.3.
Het kantoor van [gedaagde] is gevestigd in Amsterdam. Er werken ongeveer 50 medewerkers, waaronder acht accountmanagers.
1.4.
De taak van [eiser] is om klanten (accounts) te werven, van wie vervolgens het vermogen door [gedaagde] wordt beheerd en belegd. Het salaris van [eiser] is gekoppeld aan het totaal van beheerd vermogen, dat [eiser] voor [gedaagde] heeft weten te verwerven.
1.5.
[eiser] heeft in het verleden geen (schriftelijke) opmerkingen over zijn functioneren ontvangen. Er is een “halfjaarlijkse evaluatie kwalitatieve doelstellingen” ingebracht, waarvan onduidelijk is wanneer deze is opgesteld. De evaluatie vermeldt dat [eiser] een te passieve houding heeft. Er wordt gerefereerd aan een afspraak dat [eiser] niet meer dan 3 dagen op kantoor aanwezig hoeft te zijn, omdat de afstanden ( [woonplaats] -Amsterdam) te lang zijn. Verdere ontbreken beoordelingen in het personeelsdossier.
1.6.
Op 9 juni 2021 is [eiser] door [gedaagde] uitgenodigd voor een gesprek op 11 juni 2021 om 08.45 uur. Volgens [naam 1] , [functie] van [gedaagde] (verder [naam 1] ), ging het desgevraagd om ‘een evaluatie functioneren’.
1.7.
Bij het gesprek– via teams – was de voltallige directie aanwezig. Het gesprek heeft 10 minuten geduurd. In het gesprek heeft [eiser] medegedeeld gekregen dat de directie afscheid van hem wilde nemen.
1.8.
[eiser] is bij het gesprek direct met behoud van salaris vrijgesteld van het verrichten van zijn werkzaamheden, werd het [eiser] verboden contact op te nemen met zijn relaties en werd hij afgesloten van zijn e-mail bij [gedaagde] . Ook werd [eiser] verwijderd uit de collegiale app-groep van de vermogensbeheerders, waarvan één van de directieleden ( [naam 4] ) de beheerder is.
1.9.
Een half uur na het gesprek heeft [eiser] een voorstel voor een vaststellings-overeenkomst ontvangen.
1.10.
Bij brief van 16 juni 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] geprotesteerd tegen de opgelegde non-activiteit en gevraagd om [eiser] weer tot zijn werk toe te laten. [gedaagde] heeft dat geweigerd.
1.11.
Bij e-mail van 18 juni 2021 heeft [naam 5] , managing director (verder [naam 5] ), en weekbericht aan de medewerkers gestuurd, waarin is vermeld dat de directie meent genoeg moverende redenen te hebben om afscheid te nemen van twee medewerkers, waaronder [eiser] . [eiser] en de andere medewerker [naam 6] , hebben, volgens het weekbericht, een passende aanbieding gekregen.
1.12.
Met [naam 6] is door de directie dezelfde dag (kort voor [eiser] ) eenzelfde teams-gesprek gevoerd.

Vordering

2. [eiser] vordert dat, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad
[gedaagde] veroordeeld zal worden om, binnen 24 uur na betekening van het vonnis:
i. [eiser] toe te laten tot zijn werkzaamheden in de functie van accountmanager op de afdeling vermogensbeheer;
ii. [eiser] volledig toegang te verschaffen tot zijn mail ( [e-mailadres] ) alsmede uit zijn mailbox verplaatste e-mails daarin terug te plaatsen;
iii. [eiser] volledig toegang te verschaffen tot het klanteninformatiesysteem Salesforce, de cliënten-portefeuilles via onder meer de online portal [url] en het kantoor van [gedaagde] ;
iv. hem als deelnemer toe te voegen aan de groepsapp “vermogensbeheergroep”
alles op straffe van een dwangsom van € 2.500 per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft.
Voorts vordert [eiser] – kort gezegd – een rectificatie ten aanzien van zijn non-activiteit en de aanbieding van een vaststellingsovereenkomst, middels een e-mailbericht aan alle personen die door [gedaagde] zijn geïnformeerd dat [eiser] op non-activiteit is gesteld, zulks op straffe van een dwangsom van € 2500 per dag. Voor de tekst van de e-mail doet [eiser] een voorstel.
Tot slot vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure; de nakosten daaronder begrepen.
3. [eiser] legt aan zijn vordering samengevat ten grondslag, dat voor zowel de beëindiging van de arbeidsovereenkomst als voor de non-activiteit, die daar op vooruit loopt, geen goede gronden aanwezig zijn. Er zijn in de afgelopen jaren met [eiser] geen beoordelings- of functioneringsgesprekken gevoerd, laat staan dat een verbetertraject is ingezet. Op 19 mei 2021 heeft [gedaagde] nog een werkgeversverklaring ondertekend, waarin staat dat zij niet voornemens waren om het dienstverband met [eiser] te beëindigen. [eiser] heeft op basis van die verklaring een nieuw huis gekocht. Wat er is gebeurd tussen 19 mei en 11 juni 2021 is [eiser] een raadsel. Op 30 mei 2021 heeft [gedaagde] [eiser] zelfs nog gefeliciteerd met het behalen van een examen (bijscholing), en toen leek er ook nog niets aan de hand.
4. [eiser] heeft een groot belang om zijn werkzaamheden weer te kunnen vervullen. Hij is van zijn werk afhankelijk voor zijn inkomen. Als [gedaagde] zijn cliënten bij hem weg haalt, daalt het beheerd vermogen dat onder zijn account valt, en daarmee zijn inkomen. [eiser] ziet geen verhinderingen om het werk te hervatten; hij kan goed opschieten met zijn mede accountmanagers en na een gesprek met de directie verwacht [eiser] dat de lucht geklaard is.

Verweer

5. Volgens [gedaagde] had zij op 11 juni 2021 geen andere keus dat [eiser] op non-actief te zetten, nu daar redelijke en zwaarwegende gronden voor aanwezig waren. [eiser] loopt feitelijk al sinds 2018 achter de feiten aan, hij levert niet wat hij moet leveren en schiet op allerlei punten te kort. Dat wordt in 2019 niet anders en in 2020 moet het manage-ment van [gedaagde] zelfs inspringen. Daarnaast blijft [eiser] sterk achter bij het acquireren van nieuw vermogen. [eiser] toont geen betrokkenheid door - ondanks aandringen - niet naar kantoor te komen om te werken en nauwelijks in te loggen in het CRM (kantoor) systeem. Daarnaast blijft hij achter bij het voeren van de jaarlijkse gesprekken met klanten, hetgeen risico’s voor [gedaagde] met zich brengt gelet op de veranderde wetgeving en regels van de AFM en DNB.
6. [gedaagde] voert verder verweer dat, voor zover relevant, bij de beoordeling aan de orde zal komen.

Beoordeling

7. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.

Wedertewerkstelling

8. Allereerst ligt de vraag voor of de maatregel van ‘vrijstelling van werkzaamheden’ van [eiser] , zoals [gedaagde] deze met ingang van 11 juni 2021 heeft getroffen, in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd was. De kantonrechter acht dat niet het geval. Zij overweegt daartoe het volgende.
9. Tussen partijen staat vast [eiser] op 11 juni 2021 zonder eerder overleg en per direct is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden, hetgeen voor hem een zeer ingrijpende maatregel is. Van een goed werkgever mag worden verlangd dat, gelet op het grote belang van de werknemer om de bedongen arbeid te kunnen blijven verrichten, een werknemer tegen diens wil slechts de mogelijkheid om de overeengekomen arbeid te verrichten wordt onthouden, als daarvoor een redelijke en zwaarwegende grond aanwezig is. Het enkele feit dat de werkgever wil komen tot een einde van de arbeidsovereenkomst, is daartoe onvoldoende. De aard van de activiteiten van [gedaagde] maakt dat (in beginsel) niet anders.
10. [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat [eiser] onvoldoende functioneerde, dat hij daarop vaak is gewezen, maar zijn werkwijze niet aanpaste en een risico vormde voor de onderneming. [gedaagde] voert aan dat [eiser] eigenlijk de aansluiting met de huidige werkwijze heeft verloren. Nog los van het feit dat nergens uit blijkt dat [eiser] (schriftelijk) op zijn onvoldoende functioneren is aangesproken, impliceert dit niet dat [gedaagde] gerechtigd is [eiser] op non-actief te zetten, zeker niet nu op geen enkele wijze vast staat dat het dienstverband tussen [gedaagde] en [eiser] op korte termijn daadwerkelijk zal eindigen. Er is nog geen daartoe strekkende procedure aanhangig gemaakt.
11. Het goed werkgeverschap brengt verder mee dat de werknemer, in een situatie waarin de werkgever van mening is dat deze onvoldoende functioneert, met hem in gesprek gaat, de punten waarop de werknemer onvoldoende presteert bespreekt, eventueel een verbeterplan opstelt en in ieder geval dit schriftelijk vast legt, zodat de werknemer heel goed weet wat er van hem wordt verwacht en wat hij dient te veranderen. In dit geval heeft [gedaagde] dat allemaal nagelaten.
12. Op zich heeft [gedaagde] het recht om te streven naar een einde van het dienstverband en mag zij [eiser] daartoe ook een voorstel doen. Maar dat niet van [gedaagde] kan worden gevergd [eiser] aan het werk te laten totdat over het voortduren van de arbeidsovereenkomst is beslist, is door [gedaagde] in het geheel niet onderbouwd.
13. De slotsom is dan ook dat de eenzijdig opgelegde non-activiteit in de gegeven omstandigheden niet gerechtvaardigd was. De vordering tot wedertewerkstelling (I.i) is daarmee toewijsbaar. Daarbij kan de kantonrechter zich voorstellen dat partijen in onderling overleg bepalen welke van de reeds verdeelde (eerdere) cliënten van [eiser] naar hem terug zullen gaan, dan wel worden vervangen door andere accounts.
14. De overige vorderingen onder I (ii tot en met iv) zijn ook toewijsbaar, in dier voege dat [gedaagde] ervoor zal kunnen zorgen dat haar directeur [naam 4] [eiser] weer toe laat tot de app-groep. Dat er e-mails uit de mailbox van [eiser] zijn verwijderd, is overigens niet onderbouwd, dus die vordering zal ten dele worden afgewezen.
15. Op de toewijsbare vorderingen zal een dwangsom worden gesteld. De dwangsom zal worden bepaald op € 500,00 per dag en worden gemaximeerd op een bedrag van
€ 6000,00 per maand en € 100.000,00 totaal.

Vordering tot rectificatie

16. [eiser] heeft rectificatie gevorderd en daarvoor een tekstvoorstel gedaan. Nu door [eiser] niet is gesteld of onderbouwd dat [gedaagde] anders dan middels het interne weekbericht gewag heeft gemaakt van de non-activiteit van [eiser] , zal deze vordering worden afgewezen. het komt de kantonrechter voor dat [gedaagde] intern ruchtbaarheid zal moeten geven aan de werkhervatting van [eiser] , maar niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] dat niet zou willen doen.
16. De vordering sub II zal derhalve worden afgewezen.

Proceskosten

18. [gedaagde] dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis:
i. [eiser] toe te laten tot zijn werkzaamheden in de functie van accountmanager op de afdeling vermogensbeheer;
ii. [eiser] volledig toegang te verschaffen tot zijn mail ( [e-mailadres] );
iii. [eiser] volledig toegang te verschaffen tot het klanteninformatiesysteem Salesforce, de cliënten-portefeuilles via onder meer de online portal [url] en het kantoor van [gedaagde] ;
iv. hem als deelnemer toe te voegen aan de groepsapp “vermogensbeheergroep”
bepaalt dat als [gedaagde] niet aan de veroordelingen onder I. voldoet, zij een dwangsom verbeurt van € 500,00 per dag, althans dagdeel, met een maximum van
€ 6.000,00 per maand, terwijl boven het bedrag van € 100.000 geen dwangsommen meer verschuldigd zijn;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
- exploot € 109,71
- salaris € 498,00
- griffierecht € 85,00 +
-----------------
totaal € 692,71
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Griffier Kantonrechter