ECLI:NL:RBAMS:2021:4182

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2869
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid en ontvankelijkheid beroep tegen Uwv-besluit

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 1 januari 2015 een uitkering ontvangt op basis van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen, beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar arbeidsongeschiktheid op 100% handhaafde. Eiseres was het niet eens met een hogere belasting in uren en stelde dat zij pas na ontvangst van de medische rapportage en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op de hoogte was van de aanpassing in haar urenbeperking. De rechtbank oordeelt dat eiseres onder de gegeven omstandigheden niet te verwijten valt dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit, waardoor haar beroep ontvankelijk is. De rechtbank concludeert dat het Uwv de medische rapportage en FML zorgvuldig heeft opgesteld, maar dat eiseres geen gelijk krijgt in haar beroep. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2869

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,(hierna: het Uwv) verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv beslist op een verzoek tot herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van [eiseres] door de Stichting Regionaal Opleidingscentrum (hierna: het ROC).
Het ROC heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van het ROC ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft vervolgens tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de Skype-zitting van 24 juni 2021. [eiseres] heeft deelgenomen aan deze digitale zitting. Het Uwv is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [eiseres] ontvangt sinds 1 januari 2015 een uitkering op basis van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen. Het betreft een uitkering die gebaseerd is op 100% arbeidsongeschiktheid, zonder duurzaam karakter.
1.2.
Het ROC, de ex-werkgever van [eiseres] , heeft in het najaar van 2019 verzocht om een herbeoordeling. Hierop heeft het Uwv de arbeidsgeschiktheid van [eiseres] opnieuw beoordeeld en beslist dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt en 100% blijft. Het ROC heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en aangevoerd dat [eiseres] niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is. In het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Het ROC heeft hiertegen geen beroep ingesteld.
1.3.
[eiseres] is als derdebelanghebbende van het verloop van de bezwaarprocedure door het Uwv op de hoogte gehouden en heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Ontvankelijkheid beroep
2. De rechtbank moet om te beginnen beoordelen of het beroep van [eiseres] ontvankelijk is.
3. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) volgt onder meer dat een belanghebbende geen beroep bij de bestuursrechter kan instellen wanneer die persoon redelijkerwijs kan worden verweten dat hij eerder geen bezwaar heeft gemaakt.
4. Niet ter discussie staat dat [eiseres] geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Om die reden ligt de vraag voor of dat [eiseres] redelijkerwijs kan worden verweten.
5. Volgens het Uwv dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Van belang is dat [eiseres] een afschrift van het bestreden besluit is gestuurd en zij er ‘uitdrukkelijk op is gewezen dat zij het risico loopt dat haar beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard als zij zelf geen bezwaar heeft gemaakt’.
6. [eiseres] stelt dat uit het haar toegestuurde primaire besluit volgde dat aan haar arbeidsgeschiktheid niets wijzigde. Om die reden heeft zij daartegen geen bezwaar ingesteld. Pas na toezending van de medische rapportage en de functionele mogelijkheden lijst (hierna: de FML), gehecht aan een afschrift van het bestreden besluit, raakte zij op de hoogte van de aan het primaire besluit ten grondslag liggende medische bevindingen. Daaruit volgde onder meer dat zij meer uren per week kon werken dan bij de vorige beoordeling was vastgesteld. Omdat [eiseres] zich daarin niet kon vinden, heeft zij vervolgens beroep ingesteld.
7. De rechtbank gaat bij de beantwoording van de onder 4 vermelde vraag uit van de volgende feiten en omstandigheden. In een aanvullend beroepschrift stelt [eiseres] dat zij in december 2019, in het kader van de herbeoordeling, bij de verzekeringsarts heeft aangegeven het niet eens te zijn met een hogere belasting in uren. De arbeidskundige zou in een daarop volgend gesprek hebben aangegeven dat er op dat punt niets veranderd was. Deze gang van zaken is door het Uwv niet betwist. Verder volgt uit de bewoordingen in het primaire besluit dat [eiseres] ‘arbeidsgeschiktheid niet is gewijzigd en zij 100% arbeidsongeschikt is’. Over een kleinere urenbeperking, vermeldt het Uwv in het primaire besluit niets. Partijen zijn het er verder over eens dat bij toezending van het primaire besluit aan [eiseres] , de medische rapportage (en de rechtbank begrijpt ook de daarbij behorende FML) van de verzekeringsarts van 13 december 2019 ontbreekt. Wel heeft [eiseres] toen het rapport van de arbeidskundige van 8 januari 2020 ontvangen. Daarin staat [eiseres] gemiddelde belastbaarheid per week en per dag vermeld.
8. De rechtbank is van oordeel dat het [eiseres] onder deze omstandigheden redelijkerwijs niet valt te verwijten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Door in december 2019 aan te geven het niet eens te zijn met een hogere belastbaarheid en vervolgens een paar weken later een besluit van het Uwv te ontvangen waarin expliciet staat vermeld dat [eiseres] arbeidsgeschiktheid niet wijzigt, is [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank op het verkeerde been gezet. De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiseres] bij ontvangst van het primaire besluit heeft gedacht dat de verzekeringsarts aan de door haar geuite bezwaren tegemoet was gekomen. Te meer omdat de medische rapportage en de FML bij dat besluit ontbraken.
9. Het Uwv voert aan dat [eiseres] er bij toezending van het bestreden besluit op is gewezen dat een beroepschrift niet ontvankelijk kan worden verklaard, zonder een daaraan voorafgaand gemaakt bezwaar. De rechtbank stelt vast dat die mededeling pas is gedaan nadat de bezwaartermijn al lang en breed was verstreken.
10. De rechtbank concludeert dan ook dat het beroep van [eiseres] ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling.
De zorgvuldigheid van het onderzoek in bezwaar
11. [eiseres] vindt dat de medische rapportage en de FML, opgesteld door de verzekeringsarts in bezwaar, niet volledig zijn. In het rapport zijn niet al haar medische aandoeningen beschreven: Fybromyalgie, Tinnitus en PTSS ontbreken bijvoorbeeld. Verder komt in de FML onvoldoende terug dat [eiseres] zich niet op meerdere dingen tegelijk kan concentreren en steeds van houding moet veranderen om te voorkomen dat zij verstijft. De rechtbank begrijpt een en ander als een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel.
12. Het Uwv heeft zich vanwege het standpunt dat [eiseres] niet ontvankelijk is in haar beroep, niet inhoudelijk uitgelaten over deze beroepsgrond.
13. Volgens vaste rechtspraak mag het Uwv zijn besluiten over arbeidsgeschiktheid baseren op rapporten die zijn opgesteld door een verzekeringsarts, een arbeidsdeskundige, een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Voorwaarde is dat deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en tot een navolgbare conclusie leiden. [eiseres] kan aannemelijk maken dat een rapport niet aan de voorwaarden voldoet of dat de in het rapport gegeven beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in beginsel wel een rapport van een arts noodzakelijk. [1]
14.1.
De rechtbank vindt het onderzoek van de verzekeringsarts in bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig.
14.2.
Daarbij is om te beginnen voor de medische rapportage van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier heeft bestudeerd en de beschikking had over het rapport van de primaire verzekeringsarts die [eiseres] op een spreekuur heeft ontvangen. Verder merkt de rechtbank op dat in de medische rapportage in bezwaar, anders dan [eiseres] stelt, de door haar genoemde ontbrekende medische aandoeningen onder het kopje ‘diagnose’ door de verzekeringsarts wel zijn genoemd.
14.3.
Voor de FML geldt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep die in verband met nek- en rugklachten heeft gewijzigd. De mate van arbeidsongeschiktheid is echter gelijk gebleven. De chronische pijnklachten door Fibromyalgie, leiden naar het oordeel van de verzekeringsarts in bezwaar niet tot specifieke beperkingen, anders dan een verminderde fysieke en psychische weerbaarheid. Met die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in de FML in bezwaar in voldoende mate rekening gehouden.
14.4.
[eiseres] heeft zelf geen medische gegevens aangeleverd die aanleiding geven om aan de juistheid van de medische rapportage en de FML van de verzekeringsarts in bezwaar te twijfelen. Op grond van de beschikbare gegevens ziet de rechtbank dan ook geen reden om aan te nemen dat het Uwv [eiseres] medische aandoeningen, en als gevolg daarvan haar beperkingen, heeft onderschat.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. [eiseres] krijgt geen gelijk.
16. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Godthelp, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:388.