ECLI:NL:RBAMS:2021:422

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
81/064941-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van dodelijk bedrijfsongeval door nalatigheid en overtreding van de Arbowet

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 10 februari 2021, stond de verdachte, directeur van een bedrijf, terecht voor de dood van een werknemer als gevolg van een bedrijfsongeval. Het ongeval vond plaats op 11 september 2018, toen de werknemer, samen met een collega, een muur van betonblokken aan het bouwen was. Tijdens het hijsen van de blokken met een vorkheftruck viel een vorkenbord naar beneden, waardoor de werknemer klem kwam te zitten en overleed. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van feitelijk leidinggeven aan het overtreden van de Arbeidsomstandighedenwet en dood door schuld. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat het ongeval het gevolg was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en dat de werknemers zelf verantwoordelijk waren voor hun handelen.

De rechtbank oordeelde dat de B.V. niet kon worden verweten dat zij de Arbowet had overtreden, omdat niet was aangetoond dat de B.V. had moeten weten dat er levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers zou ontstaan. De rechtbank concludeerde dat de werknemer, die beschikte over een heftruckcertificaat en op de hoogte was van de veiligheidsregels, zich onder de last bevond, wat een levensgevaarlijke situatie creëerde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat er geen causaal verband was tussen de vermeende overtredingen en het dodelijke ongeval. De rechtbank benadrukte dat de B.V. niet kon worden verweten dat zij niet continu toezicht hield op haar medewerkers en dat de risico's van het ongeval niet voorzienbaar waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 81/064941-20
Datum uitspraak: 10 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 27 januari 2021 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was als raadsman van verdachte aanwezig, mr. R. van Viersen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Huisman, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.De verdenking

Aan verdachte is, na wijziging op zitting, kort gezegd tenlastegelegd dat hij zich als feitelijk leidinggever schuldig heeft gemaakt aan
1. het door [bedrijf] opzettelijk handelingen verrichten of nalaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet (hierna Arbowet) en Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna Arbobesluit), door één of meer van haar werknemers, onder wie de heer [werknemer] , arbeid te laten verrichten met behulp van arbeidsmiddelen, waarbij ten aanzien van die arbeidsmiddelen niet werd voldaan aan de in de tenlastelegging genoemde bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de weknemers, onder wie [werknemer] , ontstond of was te verwachten;
2. het door [bedrijf] aanmerkelijk onvoorzichtig handelen, dan wel een vorm daarvan, waardoor aan haar schuld te wijten is dat [werknemer] bij het bouwen van een muur van betonblokken door het naar beneden vallen van het aan de vorkheftruck bevestigde vorkenbord bekneld is geraakt en aan de gevolgen daarvan is overleden.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Standpunten partijen

3.1
Inleiding
Op 11 september 2018 heeft een arbeidsongeval plaatsgevonden op de werf bij [bedrijf] (hierna de B.V.). Werknemer [werknemer] en zijn collega [collega] werkten samen aan het bouwen van een wand door middel van het opstapelen van betonblokken. [werknemer] en [collega] hadden samen bedacht om de blokken door middel van een vorkheftruck te gaan hijsen. De eerste vorkheftruck die zij daarvoor gebruikten, kiepte om bij het optillen van een blok. Daarop hebben zij een andere vorkheftruck gepakt en zijn zij begonnen met het bouwen van de muur. Over de lepels van de vorkheftruck schoven zij een jib. Deze jib was door een werknemer van de B.V. gemaakt. De jib was aan het uiteinde voorzien van een haak waaraan kettingwerk was bevestigd. Dit kettingwerk werd om een blok te hijsen op twee punten bevestigd aan dat blok. [werknemer] stond bij de blokken om te kijken of deze recht werden gezet, terwijl [collega] op de vorkheftruck zat. Na het stapelen van een aantal blokken, kwam één van de blokken scheef te staan. [werknemer] stond gebogen over het stuk vangrail dat hij en [collega] ter plaatse hadden neergezet en onder de geheven lepels toen het vorkenbord van de heftruck opeens ongeveer een meter naar beneden kwam. Hierdoor kwam [werknemer] klem te zitten tussen de vangrail en het vorkenbord en is hij uiteindelijk diezelfde dag aan zijn verwondingen overleden.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat beide feiten bewezen kunnen worden en voert daartoe aan dat een risico-evaluatie en inventarisatie en een op basis daarvan opgemaakt plan van aanpak ontbraken. Daarnaast zijn er arbeidsmiddelen beschikbaar gesteld (te weten een heftruck en een jib) die niet geschikt waren voor dit werk, die niet gekeurd waren en die onvoldoende waren onderhouden. Hiermee is gehandeld in strijd met lid 2 en 3 van artikel 7.3 van het Arbobesluit. Nu uit niets blijkt dat er op enigerlei wijze maatregelen genomen zijn om de gevaren hiervan te beperken, is er eveneens in strijd gehandeld met het vierde lid van dit artikel. Door de vorkheftruck bewust niet te onderwerpen aan de verplichte keuringen heeft de verdachte gehandeld in strijd met artikel 7.4 van het Arbobesluit. Ten slotte is er gehandeld in strijd met artikel 7.18 van het Arbobesluit door er onvoldoende op toe te zien dat werknemers zich niet bevonden onder een hangende last. Weliswaar beschikken alle medewerkers over een vorkheftruckcertificaat waardoor zij zijn geïnstrueerd dat dit niet is toegestaan, maar meer dan dat is er niet gedaan. En dat had wel gemoeten. Door op deze wijze te handelen en na te laten is er levensgevaar ontstaan voor [werknemer] en andere werknemers en dit was ook bekend bij de onderneming. Daarmee is sprake van een overtreding van artikel 32 van de Arbowet.
Door op meerdere punten het Arbobesluit te overtreden, heeft de B.V. aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig gehandeld. Het zijn ook deze handelingen en omissies die de directe oorzaak vormden van het noodlottig ongeval en de dood van [werknemer] . Het is dan ook aan haar schuld te wijten dat hij is overleden.
Verdachte is de directeur van de onderneming en bij uitstek degene die toezicht houdt op het algemene veiligheidsklimaat binnen het bedrijf. Het lag dan ook op zijn weg en in zijn macht om ervoor te zorgen dat de juiste veiligheidsmaatregelen werden getroffen. Hij had beter toezicht moeten houden op de wijze waarop binnen de onderneming risico’s werden geïnventariseerd en waarop werk wordt uitgevoerd. Hij had betere instructies moeten geven over de wijze waarop de muur zou worden gebouwd. Ook had hij beter moeten toezien op de keuring en het onderhoud van het gebruikte materieel en op het juiste gebruik van het materieel. Deze punten lagen op de weg en in de macht van de verdachte zodat hij als feitelijk leidinggevende kan worden aangemerkt.
3.3
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat verdachte geheel moet worden vrijgesproken en stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een bijzonder ongelukkige samenloop van omstandigheden, waarbij eigen initiatief van de werknemers in combinatie met onvoorzichtig en roekeloos handelen het ongeval heeft kunnen veroorzaken. Van belang daarbij is dat zowel [werknemer] als Kortenoeven lang in dienst waren bij de onderneming en dat zij beiden beschikten over een heftruckcertificaat. Zij hadden dan ook als geen ander moeten en kunnen weten dat het te allen tijde ten strengste verboden is om je onder de lading van een heftruck te begeven. Ook hebben zij het veiligheidshandboek en het kwaliteitshandboek ontvangen en zijn er vele toolboxmeetings bijgewoond, waarbij zij gewezen zijn op de veiligheidsaspecten binnen de onderneming en de regel dat je nooit onder een lading moet doorlopen. Noch de B.V. noch verdachte kan enig verwijt worden gemaakt van het ongeval. Bovendien had verdachte geen opdracht gegeven om de muur op de desbetreffende dag te maken en hij heeft daardoor geen instructies kunnen geven. Hij was die dag ook niet op het bedrijf aanwezig. Hij had dan ook niets kunnen doen om dit ongeval te voorkomen.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Feit 1 (overtreding van artikel 32 van de Arbowet):
De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast. In de beschouwing van de Inspectie SZW wordt geconcludeerd (pagina 194 van het dossier) dat sprake was van een aantal tekortkomingen ten aanzien van de op 11 september 2018 gebruikte heftruck en de jib. Zo was de staat van onderhoud van de mastconstructie van de heftruck zodanig dat dit een officiële afkeur betekende. De heftruck had blijkens de beschouwing in deze staat niet mogen worden gebruikt. Ook voldeed de jib niet aan de eisen van de Machinerichtlijn 2006/42/EG (Warenwetbesluit Machines) en niet aan de relevante bepalingen van het Arbobesluit. Bovendien was de jib niet voorzien van een gebruiksaanwijzing en was de combinatie heftruck en jib niet voorzien van een geschikt lastdiagram zodat de bediener niet kon aflezen hoe de combinatie te gebruiken en uiteindelijk te belasten. De rechtbank neemt deze conclusies over en is van oordeel dat de B.V. daarmee heeft gehandeld in strijd met het Arbobesluit.
Evenwel is de rechtbank van oordeel dat, ondanks de in het rapport geconstateerde tekortkomingen, uit het dossier niet is gebleken dat de B.V. moest weten dat door het overtreden van het Arbobesluit ook ernstige schade aan de gezondheid of levensgevaar voor [werknemer] of andere werknemers zou ontstaan. Immers, [werknemer] stond onder de geheven lepels toen het vorkenbord van de heftruck naar beneden kwam. Dit, terwijl hij had moeten weten dat men niet onder de geheven last mocht staan om het risico van het werken met een vorkheftruck te beperken. Dit wordt geleerd tijdens de heftruckopleiding en zowel [werknemer] als [collega] beschikten over een heftruckcertificaat. Daarnaast was hier onder meer ook aandacht aan besteed tijdens de door hen bijgewoonde toolboxmeetings. Ook is niet gebleken dat sprake was van onvoldoende werkruimte waardoor [werknemer] zich onder het vorkenbord moest begeven, nu ter terechtzitting bleek dat sprake was van een verplaatsbare vangrail die [werknemer] en [collega] daar zelf hadden neergezet als hulpmiddel bij het plaatsen van de blokken in een rechte lijn. Van het onvoldoende treffen van maatregelen om te voorkomen dat werknemers zich onder de last zouden bevinden, is dan ook geen sprake. Door zich toch onder de last te begeven is een levensgevaarlijke situatie ontstaan. Daar komt bij dat [werknemer] en [collega] zelf hebben bedacht hoe zij het muurtje gingen bouwen. Uit de verklaring van [collega] blijkt immers dat zij eerst geprobeerd hebben om de blokken op te tillen met een lichtere heftruck, maar dat deze heftruck kiepte en dat zij daarom zelf een andere heftruck hebben gepakt. Er is onder deze omstandigheden dan ook geen sprake van overtreding van artikel 32 van de Arbowet door de B.V. en kan de beantwoording van de vraag of door de tekortkomingen aan de jib en de heftruck ook levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers te duchten was, in het midden blijven. De rechtbank zal de B.V. daarom vrij spreken van het onder 1 tenlastegelegde.
Dit maakt dat van opdracht of feitelijk leiding geven door verdachte aan een door de B.V. gepleegd strafbaar feit, geen sprake kan zijn. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 tenlastegelegde feit.
4.2
Feit 2 (dood door schuld):
De vraag die de rechtbank eveneens moet beantwoorden is of de B.V. schuldig is aan de dood van [werknemer] . Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet het gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader moest anders handelen (verwijtbaarheid) en kon ook anders handelen (vermijdbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uitgangspunt is dat het gedrag wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaf de “normale mens”. Overigens moeten de aard en de ernst van de gevolgen van het tenlastegelegde bij de beoordeling van de mate van schuld buiten beschouwing worden gelaten, hoe tragisch dat gevolg ook is. Wel moet vast komen te staan dat tussen de gemaakte fout en de dood/het letsel voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat, terwijl tot slot voor culpoze strafbaarheid de voorzienbaarheid nog steeds als een voorwaarde geldt.
De rechtbank vindt dat geen sprake is van een zodanig causaal verband tussen het handelen in strijd met het Arbobesluit en het dodelijk ongeval dat het ongeval in redelijkheid aan dat handelen is toe te rekenen. Immers is niet gebleken dat het ongeval had kunnen worden voorkomen indien wel was voldaan aan de voorwaarden van het Arbobesluit nu [werknemer] zich onder de last van de vorkheftruck bevond toen deze naar beneden viel. Naar het oordeel van de rechtbank was het voor de B.V. niet te voorzien dat [werknemer] , die in het bezit was van een vorkheftruckcertificaat en aanwezig was geweest bij toolboxmeetings waar de gevaren van het met een heftruck zijn besproken en voor wie duidelijk was dat men niet onder de last mocht gaan staan, dat niettemin toch zou doen. Van de B.V. kon niet worden gevergd dat zij continue ter plaatse toezicht hield op elke handeling van haar medewerkers. De rechtbank is van oordeel dat onder voornoemde omstandigheden de B.V. de risico’s en gevolgen die zich hebben voorgedaan toen het misging, niet had kunnen en moeten voorzien en niet anders had kunnen en moeten handelen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de dood van [werknemer] niet aan de schuld van de B.V. is te wijten. Dit betekent dat de B.V. moet worden vrijgesproken van het haar onder 2 ten laste gelegde.
Dit maakt dat van opdracht of feitelijk leiding geven door verdachte aan een door de B.V. gepleegd strafbaar feit, geen sprake kan zijn. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het aan hem onder 2 tenlastegelegde feit.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en A.H.E. van der Pol, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 februari 2021.