Beoordeling
Bij tussenvonnis van 13 april 2021 heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat hij behoefte heeft aan nadere specificatie en toelichting aan de zijde van Seafood Bar.
Seafood Bar heeft een nadere toelichting op haar standpunt gegeven en concludeert dat in de periode maart 2020 tot en met maart 2021 sprake is van een omzetdaling van
82 %, hetgeen zou moeten resulteren in een huurkorting van 41 %. [eisers] hebben de juistheid van dat standpunt op verschillende onderdelen bestreden.
3. De kantonrechter stelt, met verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 september 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:2604), voorop dat voor de berekening van een huurkorting als hier aan de orde geen maatstaf bestaat zodat deze naar zijn aard altijd enigszins arbitrair is. Seafood Bar vordert in reconventie verschillende percentages huurkorting al naar gelang de periode dat het bedrijf door overheidsmaatregelen geheel dan wel gedeeltelijk gesloten is geweest. In lijn met voormelde maatstaf zal de kantonrechter Seafood Bar hierin niet volgen en uitgaan van de gemiddelde omzet in de periode van 15 maart 2020 tot en met 31 december 2020 respectievelijk 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021en deze vergelijken met de gerealiseerde omzet in dezelfde periode in 2019. De benadering van Seafood Bar leidt tot verschillende uitkomsten over verschillende periodes en genereert veel detailberekeningen. Voor de berekening van de huurkorting kan naar het oordeel van de kantonrechter worden volstaan met de berekening van het gemiddelde over deze periodes, te meer nu dit gemiddelde, zo leert een globale berekening, in niet relevante mate afwijkt van de uitkomst in geval het onderscheid in periodes dat Seafood Bar voorstaat zou worden gevolgd. 4. Voorts overweegt de kantonrechter nog het volgende. Gezien de verschillen tussen de situatie in 2020 en die in het eerste kwartaal 2021, met name op het punt van de door de overheid verstrekte tegemoetkomingen, maakt de kantonrechter wel een onderscheid tussen deze periodes. De onderhavige beslissing zal zich niet verder uitstrekken dan tot en met het eerste kwartaal 2021 vanwege de te grote onzekerheden met betrekking tot de voor de berekening te hanteren gegevens voor na deze periode, ook op het punt van de overheidsmaatregelen. Het is aan partijen om aan de hand van de maatstaven in dit vonnis bij elkaar te rade te gaan om tot een oplossing voor het tweede kwartaal 2021 en de periode daarna te komen. Voor zover de vorderingen daarop zijn gericht, worden deze afgewezen.
Periode 15 maart 2020 tot en met december 2020
5. Allereerst is de relevante omzet van belang. Met betrekking tot de omzet in 2020 over deze periode heeft Seafood Bar niet steeds dezelfde cijfers overgelegd, zoals [eisers] terecht signaleren en zoals uit vergelijking van de gegevens uit productie 7 en 16 van Seafood Bar is op te maken. Maar de verschillen zijn beperkt van omvang en betreffen vooral de kosten, terwijl voor de berekening van de huurkorting in het bijzonder de omzet van belang is. De kantonrechter gaat uit van een omzet van € 1.331.672,00. De omzet uit bezorging dient hier bij te worden geteld, welke omzet volgens Seafood Bar
€ 57.980,00 is geweest. Zij merkt daarbij op dat door verschillende oorzaken de precieze omzet uit bezorging niet goed is vast te stellen, onder meer omdat met verschillende registratiesystemen is gewerkt en vanuit verschillende vestigingen. De aannames die zij daarbij heeft gehanteerd komen de kantonrechter redelijk voor en aan de bezwaren van [eisers] gaat de kantonrechter voorbij. In totaal bedroeg de omzet in de periode van 15 maart 2020 tot en met 31 december 2020 € 1.389.652,00. In de vergelijkbare periode van 2019 was de omzet € 7.058.959,00 waarbij voor een goede vergelijking met de omzet gegevens uit 2019, anders dan Seafood Bar in haar berekeningen doet, met de helft van de gerealiseerde omzet uit maart 2019 is gerekend.
6. Voor het berekening van de hoogte van de huurkorting zijn daarnaast, zoals al in het tussenvonnis van 13 april 2021 overwogen, de van de overheid ontvangen TVL en HVA uitkeringen van belang. Anders dan Seafood Bar betoogt, ziet de kantonrechter geen aanleiding de HVA subsidie buiten beschouwing te laten. Evenmin zijn er gronden aanwezig om alleen het op de huur betrekking hebbende deel van de TVL tegemoetkoming in de berekening te betrekken. Net als met de middelen die uit de omzet worden verkregen kunnen immers hiermee kosten, waaronder de huur, worden betaald. De kantonrechter maakt uit de door Seafood Bar verstrekte gegevens op dat de tegemoetkomingen over de periode 15 maart tot en met 31 december 2020, afgerond en opgeteld, op een bedrag van € 146.000,00 uitkomen. Anders dan [eisers] aanvoeren is hierbij uitgegaan van de tot nu toe daadwerkelijk betaalde tegemoetkomingen. Mocht later blijken dat deze lager dan wel hoger zijn, dan is aan het partijen om dit alsnog in de berekeningen te verdisconteren.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in de periode van 15 maart tot en met 31 december 2020 een bedrag van € 1.389.652,00 plus € 146.000,00 = € 1.535.652,00 aan relevante “omzet” is gegenereerd, hetgeen in vergelijking met de omzet in dezelfde periode in 2019 een daling van (afgerond) 78 % oplevert. Dat is meer dan 30 %, het percentage dat wordt aangehouden om een causaal verband tussen de coronamaatregelen en de vermindering van omzet aan te nemen. De huurkorting waarop Seafood Bar volgens de formule van ro. 12 van het tussenvonnis van 13 april 2021 aanspraak kan maken bedraagt dan 39 %.
8. De omzet uit het restaurant is nihil en de omzet uit bezorging bedraagt € 25.476,00. De tegemoetkomingen van overheidswege bedragen € 361.842,00. Bij elkaar geteld is de relevante “omzet’ € 387. 318,00. Met [eisers] is de kantonrechter van oordeel dat ook hier 2019 als referentie jaar dient te worden gehanteerd, al was het maar omdat maart 2020 geen representatief beeld oplevert, nu het restaurant slechts de eerste helft van de maand open was. Daarnaast is een relevante omstandigheid dat ook voor de TVL in 2021 de omzet in 2019 als referentie geldt. De omzet in het eerste kwartaal van 2019 bedraagt € 1.702.793,00 (zie productie 7 bij akte overlegging producties van Seafood Bar). De omzetdaling is, aldus berekend, (afgerond) 77 % , hetgeen tot een huurkorting van 38,5 % leidt.
9. Het voorgaande leidt, in combinatie met wat eerder in het tussenvonnis van 13 april 2021 is overwogen, voor wat betreft de vorderingen in reconventie tot de conclusie dat de gevraagde verklaring voor recht als na te melden zal worden toegewezen en dat de huurovereenkomst aldus zal worden aangepast dat in de periode van 15 maart 2020 tot en met 31 december 2020 een huurkorting van 39 % zal gelden en over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021 een huurkorting van 38,5 %. In zoverre ligt de vordering tot terugbetaling van Seafood Bar eveneens voor toewijzing gereed. Nu de huurprijs intussen mogelijk is veranderd zal worden volstaan met een veroordeling gerelateerd aan een percentage van de huurprijs. De eveneens gevorderde handelsrente over het terug te betalen bedrag zal worden afgewezen. Zoals [eisers] terecht aanvoeren vloeit de verplichting tot betaling niet uit een handelsovereenkomst maar uit onverschuldigde betaling voort (zie ook HR 10 oktober 2020, ECLI:NL:2020:1710) Wel zijn [eisers] de wettelijke rente verschuldigd over hetgeen teveel is betaald, te rekenen vanaf de datum van het onderhavige vonnis, nu eerst in dit vonnis is bepaald dat sprake is van onverschuldigde betaling en vanaf dat moment zijn [eisers] in verzuim.
10. Nu voor recht zal worden verklaard dat de coronacrisis in de contractuele verhouding tussen partijen een onvoorziene omstandigheid oplevert die niet volledig voor rekening van Seafood Bar dient te komen, zal eveneens worden beslist dat [eisers] over voormelde periodes geen aanspraak kunnen maken op toepassing van artikel 11.3 van de algemene bepalingen (uitsluiting beroep op gebrek) en artikel 25.1 van de algemene bepalingen (opschortings- en kortingverbod). Om dezelfde redenen missen artikel 25.3 (boetebeding) en artikel 30.1 (buitengerechtelijke kosten) van de algemene voorwaarden hier toepassing, nog afgezien van het feit dat uit het voorgaande kan worden afgeleid dat Seafood Bar in ieder geval een deel van haar huurverplichting mocht opschorten. Ook deze omstandigheid staat aan de vordering in conventie van boetes en incassokosten in de weg.
11. Nu beide partijen op onderdelen in het gelijk worden gesteld ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten in conventie en reconventie te compenseren.