ECLI:NL:RBAMS:2021:4318

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
13/026369-21 & 13/126600-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige jongen voor meerdere diefstallen in vereniging uit auto’s en woningen, met toepassing van jeugdstrafrecht en werkstraf

Op 18 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 20-jarige jongen, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen in vereniging uit auto’s en woningen. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/026369-21 (zaak A) en 13/126600-21 (zaak B) zijn geregistreerd, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van het (mede)plegen van diefstallen, waaronder het stelen van goederen uit de auto van [persoon 1] en de woning van [aangeefster 1]. De officier van justitie, mr. J. Geurts, heeft een werkstraf van 180 uur en jeugddetentie van 162 dagen geëist, waarvan 120 dagen voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een mildere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de heling onder feit 4 van zaak A, waarvoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 102 dagen jeugddetentie, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 180 uur. Tevens zijn er schadevergoedingen opgelegd aan de benadeelde partijen [aangeefster 1] en [aangeefster 2]. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1] gedeeltelijk toegewezen en de vordering van [aangeefster 2] gedeeltelijk toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/026369-21 (zaak A) en 13/126600-21 (zaak B) (Promis)
Datum uitspraak: 18 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 augustus 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de zitting gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Geurts en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Petrescu naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt beschuldigd van het (mede)plegen van een reeks diefstallen uit auto’s en woningen waarbij goederen zijn weggenomen. Tevens wordt verdachte verweten dat hij een diefstal heeft gepleegd door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van een van de slachtoffers. Tot slot wordt verdachte verweten dat hij goederen heeft geheeld.
Dit is – kort gezegd – als volgt ten laste gelegd:
Zaak A:
diefstal in vereniging van verschillende goederen uit de auto van [persoon 1] op 20 januari 2021 te Amsterdam;
diefstal van een rugtas uit de woning van [aangeefster 1] op 24 januari 2021 te Amsterdam;
diefstal in vereniging van verschillende goederen uit de auto van [aangeefster 2] op 25 januari 2021 te Amsterdam;
heling van verschillende goederen toebehorend aan [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] in de periode van 20 januari 2021 tot en met 27 januari 2021 te Amsterdam;
diefstal van 25 euro toebehorend aan [aangeefster 1] door middel van een valse sleutel door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die [aangeefster 1] .
Zaak B:
diefstal in vereniging van een parkeergarage-tag uit de auto van [aangever 1] op 13 februari 2021 te Amsterdam;
diefstal in vereniging van een accutester uit een ANWB-bus op 6 april 2021 te Amsterdam;
poging diefstal in vereniging van verschillende goederen toebehorend aan [bedrijf] door langs de autobus te lopen, aan een portier te voelen, de autodeur te openen en in de autobus te stappen op 8 april 2021 te Amsterdam;
diefstal in vereniging van verschillende goederen uit de woning van [aangever 2] op 1 mei 2021 te Amsterdam.
Beide volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Op grond van de inhoud van het dossier en de bekennende verklaringen van verdachte kan worden bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft gepleegd met uitzondering van de heling onder feit 4 van zaak A. De officier van justitie verzoekt om niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van dit laatst genoemde feit. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de goederen toebehorend aan [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] heeft gestolen. Nu verdachte als zijnde de steler van die goederen in juridische zin geen heler kan zijn, zal het Openbaar Ministerie een nieuwe dagvaarding toesturen aan verdachte met daarop deze diefstallen ten laste gelegd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de feiten 1, 2, 3 en 5 van zaak A kunnen worden bewezen verklaard. Ten aanzien van de gevorderde niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie voor feit 4 van zaak A stelt de raadsvrouw dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is. De officier van justitie heeft nagelaten om de vermeende diefstallen van deze goederen ten laste te leggen naast de heling. Het had op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om een eventuele bekennende verklaring ter zitting niet af te wachten maar de diefstallen als subsidiair feit ten laste te leggen. Het feit is onder veelvuldige aandacht van de politie, het Openbaar Ministerie en de rechter-commissaris geweest. Het opnieuw toesturen van een nieuwe dagvaarding creëert een zodanig onduidelijke situatie voor verdachte dat dit niet kan worden uitgelegd.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 van zaak B vindt de raadsvrouw dat ook deze feiten bewezen kunnen worden. De raadsvrouw bepleit vrijspraak ten aanzien van feit 4 van zaak B nu er onvoldoende bewijs is dat verdachte deze diefstal heeft gepleegd. Verdachte ontkent dit feit met klem en de processen-verbaal met de herkenningen bewijzen hoogstens dat verdachte op de aangewezen locatie is geweest.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring feiten 1, 2, 3 en 5 (zaak A) en feiten 1, 2 en 3 (zaak B)
De rechtbank acht – net als de officier van justitie en de verdediging – op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de andere in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van de ten laste gelegde diefstallen. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nu verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Gelet op de verklaring van verdachte dat hij met een ander persoon was en de bewijsmiddelen uit het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat hij het ten laste gelegde onder de feiten 1 en 3 van zaak A en feiten 1, 2 en 3 van zaak B steeds met een andere persoon heeft gepleegd. Uit de gebruikte bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat telkens sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking nu verdachte samen met deze persoon naar de voertuigen is gegaan, zij deze voertuigen samen doorzoeken en waaruit vervolgens goederen zijn weggenomen..
Vrijspraak feit 4 (zaak A) – Openbaar Ministerie wel ontvankelijk
De officier van justitie heeft verzocht om het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 4 in zaak A niet ontvankelijk te verklaren nu verdachte ter terechtzitting heeft bekend dat hij de goederen heeft gestolen en niet als heler kan worden aangemerkt. De rechtbank constateert dat er geen grondslag aanwezig is die de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie met zich meebrengt. De rechtbank stelt voorop dat alleen heling bij feit 4 op de tenlastelegging staat. Het enkele feit dat verdachte tijdens de zitting bekent dat hij gestolen heeft, terwijl op de tenlastelegging heling staat, maakt niet dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is geworden. Het Openbaar Ministerie heeft immers geen formele vereisten of beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden. Of een dief voor heling kan worden veroordeeld is een andere vraag en die vraag hoort thuis bij de beoordeling van het bewijs. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is in haar vervolging ten aanzien van dit feit
Voorts spreekt de rechtbank verdachte vrij van heling (feit 4 zaak A). De politie heeft in de slaapkamer van verdachte de (zorg)passen van [persoon 2] , de sleutelbos van [persoon 3] en de parkeerkaart en -transponder van [persoon 4] aangetroffen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij deze goederen zelf heeft gestolen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad [1] kan een verdachte niet ter zake van heling worden veroordeeld wanneer hij zelf de steler is. Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden voor feit 4.
Vrijspraak feit 4 (zaak B); diefstal op 1 mei 2021 uit woning van [aangever 2]
De rechtbank acht – met de raadsvrouw – niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 4 van zaak B is ten laste gelegd, en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank kan op basis van de herkenningen van verdachte op de beelden vaststellen dat verdachte voor de deur van de woning heeft gestaan. Naast de herkenningen zit in het dossier een aangifte en een proces-verbaal van bevindingen [2] waarin aangever verklaart dat hij de tas op de beelden van de Ring-deurbel herkent als de tas die is weggenomen. De rechtbank heeft over deze beelden geen beschikking gehad en kan niet controleren in hoeverre deze beelden duidelijk zijn en wat er precies op die beelden te zien is. De enige beelden waarover de rechtbank heeft kunnen beschikken zijn de ‘stills’ van de Ring-deurbel die door de verbalisanten zijn gebruikt om tot een herkenning te komen. Tevens is er een geluidsfragment waarop te horen is dat verdachte zegt op het moment dat hij voor de deur staat: “Kom, we gaan.” Het dossier bevat daarmee onvoldoende bewijs om vast te stellen dat verdachte of de medeverdachten daadwerkelijk de woning zijn ingegaan en spullen hebben weggenomen. Verder blijkt uit het dossier ook niet of er medeverdachten zijn die de diefstal wel hebben gepleegd waaraan verdachte al dan niet medeplichtig zou zijn geweest. Ten aanzien van deze medeplichtigheid is volgens de rechtbank ook onvoldoende bewijs in het dossier. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot een vrijspraak voor het primair en subsidiair ten laste gelegde onder feit 4 van zaak B.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen - waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat - bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van zaak A:
Feit 1
op 20 januari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een auto gekentekend [kenteken 1] een gereedschapskist en accugereedschap en een Macbook (in sleeve) en een Apple muis (in sleeve) en sleutelbos(sen) en (een) laadkabel(s) in een koffertje en een flesje parfum, die geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [persoon 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2
op 24 januari 2021 te Amsterdam, uit een woning gelegen aan de [straatnaam] , alwaar verdachte zich buiten weten van de rechthebbende bevond, een rugtas met inhoud (waaronder een portemonnee en een oplaadbaar fietslicht en boodschappen), die geheel aan een ander toebehoorden, te weten aan [aangeefster 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3
op 25 januari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een auto gekentekend [kenteken 2] een dokterstas en een Apple Macpro13 en papieren documenten en een externe harde schijf en oortjes (merk: Mac) en dagcrème (merk: Lancome) en een fotocamera (merk: Nikon), die geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [aangeefster 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
Feit 5
op 25 januari 2021 te Amsterdam, 25 euro toebehorend aan [aangeefster 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die [aangeefster 1] .
Ten aanzien van zaak B:
Feit 1
op 13 februari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een voertuig gekentekend [kenteken 3] , een tag, die geheel aan [aangever 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2 2op 6 april 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een bus toebehorende aan de ANWB, een accutester, die geheel aan de ANWB toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3op 8 april 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een voertuig gekentekend [kenteken 4] , ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een goed/goederen, die geheel aan [bedrijf] toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- langs de autobus, althans het voertuig, is gelopen en
- aan de portier heeft gevoeld en
- de autodeur heeft geopend en
- in de autobus, althans het voertuig, is gestapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot 162 dagen jeugddetentie waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Ook vordert de officier van justitie een werkstraf van 180 uur.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aan hem jeugddetentie op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Ook verzoekt de raadsvrouw om aan verdachte een werkstraf van 240 uur op te leggen waarvan de helft voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Verdachte kan zich gedurende drie jaar aan alle aanwijzingen van de reclassering houden, behandeld worden en hulp krijgen bij het afbetalen van zijn schulden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan vijf diefstallen uit voertuigen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal van een tas waar een pinpas in zat uit een woning. Met die pinpas heeft hij vervolgens geld opgenomen. Hoewel het slachtoffer van die woninginbraak niet thuis was, moet dit desondanks ingrijpend zijn geweest. Een woninginbraak maakt in het algemeen een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Maar ook diefstallen in het algemeen, zoals uit voertuigen, dragen bij aan de gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen. Bij de goederen die gestolen zijn zaten ook goederen met een sterke emotionele waarde. Verdachte heeft met deze diefstallen aangetoond weinig respect te hebben voor de privacy en eigendommen van anderen, en enkel oog te hebben gehad voor zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 5 juli 2021.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het meest recente reclasseringsadvies van 29 juli 2021 wordt enerzijds een zorgelijk en anderzijds een positief beeld geschetst. De zorgen komen voort uit een aantal risicofactoren. Het betreft hier met name het ontbreken van een dagbesteding en de schulden die verdachte heeft. Ook zijn er zorgen wat betreft het sociale netwerk van verdachte. De rechtbank deelt deze zorgen en ziet de meerwaarde van de bijzondere voorwaarden die worden geadviseerd. De rechtbank neemt daarbij ook in overweging dat verdachte opnieuw een drietal feiten (zaak B) heeft gepleegd tijdens zijn schorsing en rekent hem dit aan. De rechtbank ziet dit handelen van verdachte als zorgelijk. Hiermee heeft verdachte zich, nadat hij was geschorst, niets aangetrokken van de consequenties dat zijn eerdere handelen met zich meebracht. De rechtbank vindt het positief dat het sinds het recente schorsingstoezicht goed lijkt te gaan met verdachte. Het toezicht verloopt goed en verdachte komt zijn afspraken na. Het is nu aan verdachte om dit positieve beeld vast te houden.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het strafbare feit 19 jaar oud en dus meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar kan ook het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven. De rechtbank neemt het advies van de reclassering over om op verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen. De pedagogische aanpak die daarmee gepaard gaat acht de rechtbank in dit geval noodzakelijk.
Alles overwegende vindt de rechtbank jeugddetentie van 102 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, een passende straf. Het voorwaardelijke deel dient als stevige stok achter de deur zodat verdachte niet opnieuw strafbare feiten zal plegen en zich aan de bijzondere voorwaarden zal houden. Verder legt de rechtbank aan verdachte een werkstraf van 180 uur op. De rechtbank wijkt met deze straf af van de eis van de officier van justitie omdat de rechtbank minder feiten bewezen verklaart. De rechtbank merkt daarbij verder op dat zij de bijzondere voorwaarden die zien op het locatiegebod met elektronische controle en het contactverbod met dhr. [persoon 5] niet zal opleggen, nu op basis van dit dossier niet is gebleken dat dhr. [persoon 5] als mededader is aan te merken. De rechtbank is van oordeel dat de overige bijzondere voorwaarden voldoende zijn om een kader te scheppen waarin verdachte ingebed kan raken in de voor hem noodzakelijke zorg en toezicht.
De rechtbank zal − anders dan de raadsvrouw en de officier van justitie hebben verzocht – geen proeftijd van drie jaar opleggen maar een proeftijd van twee jaar. Nu het adolescentenstrafrecht wordt toegepast geldt conform artikel 77y Sr een maximale proeftijd van twee jaar. Een proeftijd van drie jaar is wettelijk gezien dus niet toegestaan.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.1.
De vordering van aangeefster [aangeefster 1]
De benadeelde partij [aangeefster 1] heeft een bedrag van € 234,22 gevorderd, bestaande uit € 134,22 aan materiële schade en € 100,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben eenzelfde standpunt ingenomen over de vordering. Zij stellen dat de vordering ten aanzien van de materiële schade toewijsbaar is te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de immateriële schade hebben zij verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat de benadeelde partij door het onder feit 2 en 5 van zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 134,22 bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2021, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering ten aanzien van de gevorderde immateriële schade. De rechtbank overweegt daartoe dat aan de hand van de gegeven onderbouwing niet kan worden vastgesteld dat de geleden immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 2 en 5 van zaak A bewezenverklaarde is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 134,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (24 januari 2021).
8.1.2.
De vordering van aangeefster [aangeefster 2]
De benadeelde partij [aangeefster 2] heeft een bedrag van € 2743,86 aan materiële schade en € 45,60 aan reiskosten gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de vordering gedeeltelijk toe te wijzen en gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid van de rechtbank. Voorts verzoekt de officier van justitie om de vordering ten aanzien van de reiskosten voor overleg met een advocaat af te wijzen nu niet duidelijk is dat dergelijk overleg heeft plaatsgevonden. Voor de kostenposten waaraan geen factuur ten grondslag ligt verzoekt de officier van justitie om rekening te houden met afschrijving. De vordering dient aldus te worden toegewezen tot een bedrag van € 2400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de vordering betwist en stelt dat er weinig opgegeven schadeposten op naam staan van de benadeelde partij en het dus onduidelijk is welke schade de benadeelde partij precies heeft geleden. Aan deze schadeposten ligt geen ander bewijs ten grondslag, zoals een afschrijving of een pinbon, waaruit blijkt dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt. Om die reden acht de raadsvrouw de vordering enkel toewijsbaar voor hetgeen waaraan een factuur/bon op naam van de benadeelde partij ten grondslag ligt en voor de reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering bestaande uit materiële schade van de benadeelde partij gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 1705,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening. Daarnaast wijst de rechtbank € 22,80 aan reiskosten toe. De rechtbank zal aan de hand van de schadeposten op de vordering hieronder nader uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
Toewijzing schadepost 1, 7, 8, 9, 10, 12
Ten aanzien van de Nikon-camera (schadepost 1) overweegt de rechtbank dat deze post voldoende onderbouwd is nu in het dossier een factuur is bijgevoegd op naam van de benadeelde partij.
Ten aanzien van de overige goederen – de Macbook Pro 13 (schadepost 7), de Macbook Pro 13-oplader (schadepost 8), het verlengsnoer (schadepost 9), de bruinleren dokterstas (schadepost 10) en de harde schijf (schadepost 12) – is geen verdere onderbouwing aan het dossier toegevoegd. Het is voor de rechtbank echter aannemelijk geworden dat deze goederen zijn weggenomen en aan de benadeelde partij, door het onder feit 3 van zaak A bewezenverklaarde, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal ten aanzien van de bruinleren dokterstas gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en de waarde van dit goed schatten op € 100,-.
Afwijzing schadepost 2, 3, 4, 5, 6, 11, 13, 14, 15, 16
Ten aanzien van de Lexar-geheugenkaart (schadepost 2), een Nikon-accu (schadepost 2), een Nikon Speedlight-flitser (schadepost 5), de Delamax-afstandsbediening (schadepost 6) heeft de benadeelde partij verklaard dat de goederen zijn aangeschaft op naam van de onderneming van haar echtgenoot. Zowel haar echtgenoot als zijzelf maken gebruiken van deze goederen. De rechtbank is echter van oordeel dat zij niet kan beoordelen of de schade door de benadeelde partij zelf is geleden omdat de facturen op naam staan van de onderneming van haar echtgenoot en geen andere nadere onderbouwing is gegeven.
Hetzelfde geldt voor de twee opgegeven Nikon-lenzen (schadepost 11), een Speedlight flitser (schadepost 13), de afstandsbediening (schadepost 14) en de twee zonnekap-lenzen (schadepost 15 en 16). Ook hier kan de rechtbank niet oordelen dat de schade door de benadeelde partij is geleden nu verdere onderbouwing ten aanzien van deze posten ontbreekt.
Ten aanzien van de twee accu’s voor de MacBook Pro 13 (schadepost 3 en 4) is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van rechtstreekse schade ten gevolge van de diefstal onder feit 3 van zaak A. De accu van een laptop zit in de waarde van de Macbook Pro 13 en kan niet als aparte schadepost worden opgegeven. Tevens leest de rechtbank op de facturen dat de kosten wegens een vervangende lader, arbeidskosten wegens het nakijken van de laptop, het vervangen van de accu en het instellen van een nieuw wachtwoord zijn meegenomen in de schadepost. Ook hier is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van rechtstreekse schade ten gevolge van het strafbare feit.
Gedeeltelijke toewijzing reiskosten
De rechtbank heeft ter terechtzitting gevraagd naar de gevorderde reiskosten. De benadeelde partij heeft aangegeven de gevorderde reiskosten voor overleg met een advocaat niet te kunnen plaatsen. Van mogelijk overleg zijn geen herinneringen en het is voor de benadeelde partij onduidelijk waarop die kosten berusten. De rechtbank kan om die reden niet vaststellen dat deze kosten door de benadeelde partij zijn gemaakt en zal de vordering op dat deel afwijzen. Haar eigen reiskosten om ter zitting aanwezig te kunnen zijn, zullen wél worden toegewezen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 3 van zaak A bewezenverklaarde is toegebracht. Voor de reiskosten geldt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat zij niet in de schadevergoedingsmaatregel kunnen worden meegenomen. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.628,90 (€ 1705,70 min € 22,80) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (25 januari 2021).
8.1.3.
De vordering van aangever [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] heeft een bedrag van € 50,- aan materiële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is voldoende onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
Nu vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 van zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht, zal de rechtbank de vordering toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2021, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 1 van zaak B bewezenverklaarde is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 50,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (13 februari 2021).

9.Beslag

9.1.
Standpunt van de officier van justitie
Het openbaar ministerie heeft een lijst van inbeslaggenomen goederen (totaal: 14 goederen) in het dossier gevoegd. De officier van justitie heeft gevorderd om de goederen terug te geven aan de rechthebbenden, te weten: [aangeefster 1] , [persoon 4] , [persoon 2] en [persoon 3] . Ten aanzien van de goederen 13 en 14 is geen eigenaar bekend en de officier verzoekt dan ook om deze goederen in bewaring te houden ten behoeve van de rechthebbende(n).
9.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De beslaglijst zal in
bijlage IIIvan dit vonnis worden opgenomen. De rechtbank zal over het beslag beslissen conform de vordering van de officier van justitie en gelast de teruggave van de goederen aan de rechthebbende als volgt:
  • De goederen 1, 2, 3, 4 en 5 aan [aangeefster 1]
  • De goederen 6 en 7 aan [persoon 4]
  • De goederen 8, 9, 10 en 11 aan [persoon 2] .
  • Goed 12 aan [persoon 3] .
Van de goederen 13 en 14 is geen eigenaar bekend. De rechtbank gelast daarom ten aanzien van deze goederen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
Feit 1
diefstal in vereniging van verschillende goederen uit de auto van [persoon 1] op 20 januari 2021 te Amsterdam;
Feit 2
diefstal van een rugtas uit de woning van [aangeefster 1] op 24 januari 2021 te Amsterdam;
Feit 3
diefstal in vereniging van verschillende goederen uit de auto van [aangeefster 2] op 25 januari 2021 te Amsterdam;
Feit 5
diefstal van 25 euro toebehorend aan [aangeefster 1] door middel van een valse sleutel door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die [aangeefster 1] .
Ten aanzien van zaak B:
Feit 1
diefstal in vereniging van een parkeergarage-tag uit de auto van [aangever 1] op 13 februari 2021 te Amsterdam;
Feit 2
diefstal in vereniging van een accutester uit een ANWB-bus op 6 april 2021 te Amsterdam;
Feit 3
poging diefstal in vereniging van verschillende goederen toebehorend aan [bedrijf] door langs de autobus te lopen, aan een portier te voelen, de autodeur te openen en in de autobus te stappen op 8 april 2021 te Amsterdam;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een werkstraf van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat deze zal worden vervangen door 90 dagen jeugddetentie.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
102 (honderdtwee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van 60 (zestig) dagen, van deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee)vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • zich meldt bij de Reclassering Nederland op het adres [adres] , zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig acht;
  • meewerkt aan diagnostiek door een gedragsdeskundige van de Waag of een vergelijkbare instantie om zicht te krijgen op eventuele psychische problematiek of beperkingen en de mogelijke samenhang met zijn (delict)gedrag, ook als in overleg met De Waag wordt vastgesteld of een behandeling of een justitiële interventie, zoals de training cognitieve vaardigheden, meer passend is;
  • dagbesteding in de vorm van werk en/of een opleiding heeft;
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen inhoudt, en inzage geeft in zijn financiën en schulden.dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de volwassenenreclassering Reclassering Nederland, die toezicht houdt op deze voorwaarden.
.
Ten aanzien van het beslag
Gelast de teruggaveaan [aangeefster 1] van:
  • 1 stuk gereedschap (g 6021668);
  • 1 stuk identiteitsbewijs (g6021642);
  • 1 stuk verzekeringspas (g6021640);
  • 1 stuk ov-chipkaart (g6021639);
  • 1 stuk rijbewijs (g6021638).
Gelast de teruggaveaan [persoon 4] van:
  • 1 stuk afstandsbediening (g6021684);
  • 1 stuk parkeerkaart (g6021652).
Gelast de teruggaveaan [persoon 2] van:
  • 1 stuk lidmaatschapskaart (g6021649);
  • 1 stuk zorgpas (g6021647);
  • 1 stuk klantenpas (g6021643);
  • 1 stuk zorgpas (G6021646.
Gelast de teruggave aan [persoon 3] van:
1 stuk sleutelbos (G6021609).
Gelast de bewaringten behoeve van de rechthebbende van:
  • 1 stuk sleutelbos (G6021690);
  • 1 stuk sleutelbos (g6021687.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
[aangeefster 1]
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster 1] van een bedrag van € 134,22 (honderdvierendertig euro en tweeëntwintig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [aangeefster 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • leg aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 1] € 134,22 te betalen, bij niet betaling kan gijzeling voor de duur van 1 dag worden toegepast. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [aangeefster 1] vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
[aangeefster 2]
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster 2] van een bedrag van € 1705,70 (zeventienhonderdvijf euro en zeventig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [aangeefster 2] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • leg aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 2] € 1.682,90 te betalen, bij niet betaling kan gijzeling voor de duur van 2 dagen worden toegepast. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [aangeefster 2] vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Benadeelde partij [aangever 1]
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van een bedrag van € 50,- (vijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [aangever 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • leg aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1] € 50 te betalen, bij niet betaling kan gijzeling voor de duur van 1 dag worden toegepast. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [aangever 1] vervalt en omgekeerd.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en A.F. Bazdidi Tehrani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Koudadi, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 augustus 2021.
[(...)]
[(...)]

Voetnoten

2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2021, proces-verbaalnummer 2021090207-6, pagina 83.