ECLI:NL:RBAMS:2021:4347

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
13/222842-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pogingen tot zware mishandeling en gevaar op de weg tijdens achtervolging door politie

Op 19 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere pogingen tot zware mishandeling, het beschadigen van politieauto's en het veroorzaken van gevaar op de weg. De verdachte, geboren in 1997, werd op 14 september 2019 in Amsterdam achtervolgd door de politie. Tijdens deze achtervolging, waarbij hij onder invloed van alcohol en cocaïne was, reed hij met hoge snelheid en maakte hij abrupte stuurbewegingen om aan de politie te ontkomen. Hij heeft daarbij meerdere politieauto's geraakt en geprobeerd om politieagenten te verwonden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie tot doodslag, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, een voorwaardelijke geldboete van €750,- en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde politieagenten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/222842-19
Datum uitspraak: 19 augustus 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D. Jironet-Loewe, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.C. van der Hulst, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De verdenking komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte op 14 september 2019 te Amsterdam, althans in Nederland:
heeft geprobeerd om zeven politieagenten te doden (
primair)dan wel zwaar te verwonden (
subsidiair), door met zijn auto in te rijden op de auto’s en/of tegen de auto’s te rijden waarin de politieagenten zich bevonden;
meerdere auto’s heeft vernield;
de plaats van een ongeval heeft verlaten;
zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 14 september 2019 is verdachte rijdend in een personenauto door verschillende politieauto’s achtervolgd. Tijdens de achtervolging door de politie reed verdachte met een snelheid van ongeveer 100 km per uur en onder invloed van alcohol en cocaïne met zijn auto over de snelweg A1 in de richting van Amsterdam. Hij manoeuvreerde daarbij over vrijwel de gehele breedte van de rijbaan, bestaande uit drie rijstroken en hij heeft op meerdere momenten abrupte stuurbewegingen gemaakt om aan de politie te ontkomen. Tussen de afslagen Bussum en Naarden, nadat hij was klemgereden en tot stilstand was gekomen, is verdachte tegen een voertuig aangereden en weggereden waarna de achtervolging door de politie werd voortgezet. In de Zeeburgertunnel heeft verdachte geprobeerd om aan een zogeheten ‘inbox-procedure’ van de politie te ontkomen door plotseling hard te remmen waardoor de voorkant van de politieauto verdachtes auto aan de achterkant raakte en heeft hij vervolgens snelle stuurbewegingen naar links en rechts gemaakt waarbij hij uiteindelijk nog twee politieauto’s heeft geraakt. Op het moment dat de auto van verdachte tot stilstand was gekomen probeerde verdachte opnieuw weg te komen door hard achteruit te rijden, waarbij hij wederom een politieauto raakte. Vervolgens is verdachte aangehouden.
Verdachte heeft bekend dat hij aan de politie probeerde te komen en hij onder invloed van alcohol en cocaïne was. Het was echter nooit zijn bedoeling om de personen die bij de achtervolging betrokken waren te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 kan tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag worden gekomen. Verdachte heeft terwijl hij met een hoge snelheid reed abrupt en hard geremd waardoor hij de politieauto met daarin politieagenten [politieagent 1] en [politieagent 2] heeft geraakt, vervolgens heeft verdachte een abrupte stuurbeweging naar links gemaakt waarbij hij de politieauto met daarin politieagenten [politieagent 3] en [politieagent 4] heeft geraakt en tot slot heeft hij meerdere abrupte stuurbewegingen gemaakt waardoor hij tegen de politieauto met daarin politieagenten [politieagent 5] en [politieagent 6] is aangereden. Gelet op de omstandigheden dat de aanrijdingen plaatsvonden in de nabijheid van ander verkeer dat met hoge snelheid reed en in een tunnel waarbij er een reële kans was dat een van de politieauto’s met hoge snelheid de wand van de tunnel zou raken, was de kans op een ongeluk met dodelijke afloop naar algemene ervaringsregels reëel. Het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als zozeer op de dood van de inzittenden van de politieauto’s gericht dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Er is daarmee sprake van voorwaardelijk opzet.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel de poging tot doodslag als de poging tot zware mishandeling zoals onder 1 ten laste gelegd. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte de intentie had om de politieagenten van het leven te beroven of zwaar te verwonden. Het enige doel van verdachte was namelijk om aan de politie te ontkomen. Evenmin is sprake van voorwaardelijk opzet. Het handelen van verdachte was weliswaar gevaarlijk, maar het dossier bevat onvoldoende informatie om vast te stellen of er sprake zou zijn geweest van een aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag (primair) of poging tot zware mishandeling (subsidiair) van de politieagenten.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier niet volgt dat verdachte daadwerkelijk de intentie had om de politieagenten van het leven te beroven of zwaar te verwonden. Naar het oordeel van de rechtbank was het doel van de verdachte om te ontkomen aan de politie. Van ‘vol’ opzet is dus geen sprake.
Vervolgens is aan de orde of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin op het van het leven beroven of toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. Om te kunnen spreken van voorwaardelijk opzet moet allereerst vastgesteld worden dat er een aanmerkelijke kans was dat de politieagenten gedood konden worden of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen door de concrete handelingen van de verdachte. Vervolgens moet worden vastgesteld dat de verdachte deze kans dan op de koop heeft toe genomen.
Uit het dossier volgt dat verdachte met een hoge snelheid, rijdend in een tunnel (zonder vluchtstroken), terwijl er op dat moment vlak voor, achter en naast hem politieauto’s reden abrupte stuurbewegingen naar links en rechts heeft gemaakt om aan de politie te ontkomen. Hierbij heeft hij twee politievoertuigen geraakt. Over de exacte toedracht van de aanrijdingen bevat het dossier echter weinig informatie. Zo is onbekend met welke snelheid verdachte precies reed, waar hij de politieauto’s exact heeft geraakt en hoe de weginrichting ter plaatse was. Evenmin is duidelijk of en zo ja, hoeveel achteropkomend verkeer ter plaatse was. Voorts ontbreken foto’s en/of een analyse van de Verkeersongevallendienst. Daardoor heeft de rechtbank te weinig informatie op basis waarvan kan worden vastgesteld of er een aanmerkelijke kans was dat de politieagenten door het handelen van verdachte zouden komen te overlijden. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de poging tot doodslag.
De rechtbank ziet dat anders ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De kans op een ongeval met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg vindt de rechtbank gelet op het handelen van verdachte, de omstandigheid dat deze plaats vonden in een tunnel met aan weerszijden muren, wel aannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte zich hier ook bewust van geweest. Verdachte heeft zichzelf immers in die situatie gebracht en heeft zijn gevaarlijk rijgedrag voortgezet terwijl hij omringd was door politievoertuigen. Ook in de tunnel heeft verdachte met omstreeks 100 km/u verschillende politieauto’s geraakt met de kans dat die auto’s zouden gaan tollen en daarbij de muur van de tunnel zouden raken. Naar algemene ervaringsregels is de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk bij een botsing met de muur van de tunnel met deze snelheid. Ondanks optische - en geluidssignalen en aandringen van de politiecentrale via de telefoon met verdachte om zijn voertuig te stoppen, is verdachte blijven volharden in zijn manoeuvres. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de politieagenten zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Verdachte had dan ook voorwaardelijk opzet op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling van de politieagenten [politieagent 3] , [politieagent 4] , [politieagent 5] en [politieagent 6] .
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van poging tot zware mishandeling van [naam] en de politieagenten [politieagent 1] en [politieagent 2] . Het vanuit stilstand tegen de auto van [naam] rijden en het remmen waardoor verdachte tegen de voorkant van de politieauto met daarin [politieagent 1] en [politieagent 2] aankwam levert naar het oordeel van de rechtbank geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op.
Feit 2
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 3
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank stelt vast dat sprake was van een langdurige achtervolging, waarbij verdachte probeerde te ontkomen aan de politie. Onder die omstandigheden kan niet worden gesteld dat verdachte welbewust is doorgereden na de aanrijding met de auto van [naam] en met de politieauto’s met de intentie zijn identiteit niet kenbaar te maken.
Feit 4
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Feit 1
op 14 september 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [politieagent 3] , [politieagent 4] , [politieagent 5] en [politieagent 6] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet,
- met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto een abrupte stuurbeweging naar links heeft gemaakt in de richting van de politieauto met daarin voornoemde [politieagent 3] en [politieagent 4] en tegen de rechter voorzijde van dit voertuig is aangereden en
- vervolgens opnieuw een abrupte stuurbeweging heeft gemaakt in de richting van de politieauto met daarin voornoemde [politieagent 5] en [politieagent 6] en tegen hen is aangereden,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Feit 2
op 14 september 2019 in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Toyota), toebehorende aan [naam] , en personenauto’s toebehorende aan de Nationale Politie heeft beschadigd;
Feit 4
op 14 september 2019 in Nederland als bestuurder van een voertuig (personenauto, Renault Laguna), daarmee rijdende op de weg, de A1 van Eemnes via Naarden en Bussum in de richting van Amsterdam en in de Zeeburgertunnel, door
- meermalen op de snelweg te slingeren en hierbij over vrijwel de gehele breedte van drie rijstroken te manoeuvreren en
- op voertuigen in te rijden, en
- vervolgens door voertuigen te raken, en
- abrupte stuurbewegingen te maken en hard af te remmen,
- terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde,
zich zodanig heeft gedragen dat daar gevaar op de weg werd veroorzaakt.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden. Daarnaast heeft zij gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast is van belang dat de feiten inmiddels al bijna twee jaar oud zijn en verdachte sindsdien slechts eenmaal voor een soortgelijk feit met de politie in aanraking is gekomen.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten komt verzoekt de raadsvrouw om in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een (grotendeels) voorwaardelijke gevangenisstraf, taakstraf en/of voorwaardelijk ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tijdens een wilde achtervolging schuldig gemaakt aan meerdere pogingen tot zware mishandeling, aan het beschadigen van (politie)auto’s en het veroorzaken van gevaar op de weg. Verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en cocaïne. De politieambtenaren probeerden verdachte tot stoppen te dwingen door in hun politievoertuigen voor, naast en achter verdachte te gaan rijden. Hierbij hebben de agenten gebruik gemaakt van stoptekens, sirenes en optische signalen. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden om door te blijven rijden en onverwachte stuurbewegingen te maken richting de politievoertuigen. De agenten waren daardoor genoodzaakt om met hoge snelheden uit te wijken om botsingen te voorkomen en hebben door het gevaarlijke rijgedrag van verdachte een aantal aanrijdingen niet kunnen voorkomen. Verdachtes handelen had zeer wel ernstige gevolgen kunnen hebben en het is een wonder en zeker niet aan verdachte te danken dat bij de door hem ontketende achtervolging geen ernstige gewonden zijn gevallen. Dergelijk gedrag is onaanvaardbaar en door zo te handelen heeft verdachte – naast angstgevoelens bij de politeagenten – de openbare (verkeers)veiligheid geschaad, wat leidt tot gevoelens van onrust in de samenleving.
Uit het strafblad van verdachte van 1 juli 2021 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor misdrijven en een verkeersovertreding. De eerdere straffen die aan verdachte zijn opgelegd hebben hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
Van belang is dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat verdachte meermalen poging tot doodslag heeft gepleegd, een in de wet aanzienlijk zwaarder bestraft misdrijf dan poging tot zware mishandeling. Daarnaast heeft de rechtbank verdachte van een aantal feiten (deels) vrijgesproken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend is. De tijd die door verdachte in voorarrest heeft doorgebracht moet van de taakstraf worden afgetrokken naar de maatstaf van twee uren per dag. De door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van zestien maanden vindt de rechtbank te hoog gelet op de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd, de omstandigheid dat de zaak bijna twee jaar oud is en de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte.
Daarnaast vindt de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen passend en geboden omdat verdachte de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar heeft gebracht. De rechtbank zal voor feit 1 een ontzegging opleggen van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De tijd gedurende welke het rijbewijs van verdachte al ingevorderd en ingehouden is geweest moet op het onvoorwaardelijke deel in mindering worden gebracht.
Voor het veroorzaken van gevaar op de weg (feit 4) zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke geldboete van € 750,00 aan verdachte opleggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
Benadeelde partij [politieagent 3]
De benadeelde partij [politieagent 3] vordert € 300,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, volledig kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft de rechtbank in overweging gegeven om aan alle benadeelde partijen eenzelfde bedrag toe te kennen omdat zij allemaal bij dezelfde achtervolging betrokken waren.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door feit 1 rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank het gevorderde bedrag passend en zal de vordering daarom toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [politieagent 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.2
Benadeelde partij [politieagent 4]
De benadeelde partij [politieagent 4] vordert € 880,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, volledig kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft de rechtbank in overweging gegeven om aan alle benadeelde partijen eenzelfde bedrag toe te kennen omdat zij allemaal bij dezelfde achtervolging betrokken waren.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door feit 1 rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank het gevorderde bedrag passend en zal de vordering daarom toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Betrokkenheid bij dezelfde achtervolging vormt geen grondslag om de vordering deels af te wijzen.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [politieagent 4] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.3
Benadeelde partij [politieagent 5]
De benadeelde partij [politieagent 5] vordert € 875,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, volledig kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft de rechtbank in overweging gegeven om aan alle benadeelde partijen eenzelfde bedrag toe te kennen omdat zij allemaal bij dezelfde achtervolging betrokken waren.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door feit 1 rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank het gevorderde bedrag passend en zal de vordering daarom toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Ook hier geldt dat betrokkenheid bij dezelfde achtervolging geen reden is om de vordering deels af te wijzen.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [politieagent 5] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24a, 24c, 36f, 45, 57, 62, 63, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177, 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
Feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen, meermalen gepleegd;
Feit 4
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Veroordeelt verdachte voor de feiten 1 en 2 tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat deze straf
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 4 voorts tot een voorwaardelijke geldboete van
€ 750,00(zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 15 dagen.
Stelt hierbij de proeftijd vast op twee jaar.
Beveelt dat deze straf
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ontzegtverdachte ten aanzien van feit 1 de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
12 (twaalf)maanden.
Bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de wegenverkeerswet.
Bepaalt dat van deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen een gedeelte, groot
6 (zes) maanden niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [politieagent 3]toe tot een bedrag van
€ 300,00(driehonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [politieagent 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [politieagent 3] aan de Staat € 300,00 (driehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 6 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [politieagent 4]toe tot een bedrag van
€ 880,00(achthonderdtachtig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [politieagent 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [politieagent 4] aan de Staat € 880,00 (achthonderdtachtig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 17 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [politieagent 5]toe tot een bedrag van
€ 875,00(achthonderdvijfenzeventig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [politieagent 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [politieagent 5] aan de Staat € 875,00 (achthonderdvijfenzeventig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 17 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. B.G.L. van der Aa en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 augustus 2021.