ECLI:NL:RBAMS:2021:435

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
AMS 20/518
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor een zorgfunctie na strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw die een verklaring omtrent het gedrag (VOG) aanvroeg om in de zorg te kunnen werken en de minister voor Rechtsbescherming, die deze aanvraag had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het belang van de vrouw bij het verkrijgen van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de staat om de aanvraag af te wijzen vanwege het vastgestelde risico voor de samenleving. De vrouw had eerder strafbare feiten gepleegd, maar de rechtbank vond dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom deze feiten zouden moeten leiden tot een weigering van de VOG. De rechtbank stelde vast dat de vrouw sinds haar laatste veroordeling geen nieuwe strafbare feiten had gepleegd en dat zij positieve ontwikkelingen had doorgemaakt, waaronder het succesvol uitvoeren van een taakstraf bij de zorginstelling waarvoor zij de VOG aanvroeg. De rechtbank vernietigde het besluit van de minister en droeg hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank opmerkte dat de omstandigheden waaronder de laatste strafbare feiten waren gepleegd, ook in de beoordeling betrokken moesten worden. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de vrouw en moest hij het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/518

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Cras),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. C.M.A.V. van Kleef).

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 december 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 22 januari 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft op 30 april 2019 verzocht om afgifte van een VOG voor de functie van medewerker Welzijn bij Amsta (de Flessenman) in Amsterdam.
1.2
Bij brief van 13 juni 2019 heeft verweerder eiseres meegedeeld voornemens te zijn de aanvraag af te wijzen. Eiseres heeft op 25 juni 2019 haar zienswijze hiertegen ingediend. Vervolgens heeft verweerder in het primaire besluit de afgifte van de VOG geweigerd.
1.3
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat binnen de voor eiseres geldende terugkijktermijn van vier jaar in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) de volgende relevante justitiële gegevens zijn geregistreerd:
1. Eiseres is op 17 juli 2019 veroordeeld wegens feit 1 primair poging zware mishandeling (artikel 302, eerste lid, in samenhang met artikel 45, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht) en feit 1 subsidiair mishandeling (artikel 300, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht) tot een taakstraf van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 45 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze proeftijd loopt tot 30 juli 2021. Deze uitspraak is op 1 augustus 2019 onherroepelijk geworden;
2. Eiseres is op 12 februari 2019 veroordeeld wegens mishandeling (artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht) tot een gevangenisstraf van 13 dagen. Deze uitspraak is op 27 februari 2019 onherroepelijk geworden;
3. Eiseres is bij strafbeschikking van 16 september 2016 een werkstraf opgelegd van 20 uren en een verplichting om zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een bepaalde instantie voor de duur van 1 jaar wegens winkeldiefstal (artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht). Deze zaak is op 1 oktober 2016 onherroepelijk geworden;
4. Op 29 oktober 2015 is een zaak wegens diefstal voorwaardelijk geseponeerd met een proeftijd van 2 jaar op grond van reclasseringsbelang. Deze proeftijd is geëindigd op 29 oktober 2017.
1.4
Als gevolg van het feit dat eiseres binnen de terugkijktermijn van vier jaren voorkomt in het JDS, heeft verweerder de gegevens zonder tijdsbeperking ontvangen. Hieruit blijkt dat eiseres in 2015 met justitie in aanraking is gekomen vanwege winkeldiefstal. Met eiseres is toen een transactie overeengekomen.
1.5
Op grond van de in het JDS aangetroffen justitiële gegevens heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat die, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd (het objectieve criterium). Hoewel verweerder het belang van eiseres bij afgifte van de VOG erkent, heeft hij zich verder op het standpunt gesteld dat het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij afgifte van de VOG (het subjectieve criterium). Daarvoor is eiseres te recent met justitie in aanraking gekomen vanwege meerdere strafbare feiten die niet te verenigen zijn met het doel van de aanvraag. Ook heeft verweerder in de besluitvorming betrokken dat eiseres tijdens haar proeftijd in herhaling is gevallen. Het gegeven dat een binnen de terugkijktermijn aangetroffen strafbaar feit licht is afgedaan, legt daarom voor verweerder onvoldoende gewicht in de schaal om anders te oordelen. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden, niet hoeven te worden betrokken. Dit is alleen het geval als na weging van de subjectieve criteria niet tot een goede oordeelsvorming kan worden gekomen en twijfel bestaat of een VOG kan worden afgegeven.
1.6
Bij de beoordeling van de aanvraag zijn de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Beleidsregels) en is het screeningsprofiel ‘gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’ van toepassing verklaard.
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder de afgifte van de VOG heeft kunnen weigeren.
3. Voor het relevante juridisch kader verwijst de rechtbank naar de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Het objectieve criterium
4. Eiseres heeft niet betwist dat aan het objectieve criterium is voldaan.
Het subjectieve criterium
5. Eiseres voert aan dat verweerder onterecht zowel de hoeveelheid antecedenten als het tijdsverloop niet in haar voordeel heeft meegewogen. De pleegdatum van het strafbare feit is van belang. Er is sprake van een aanzienlijk tijdsverloop van thans twee jaar waarin geen sprake is geweest van (relevante) recidive. Verder kan deze periode op waarde worden geschat omdat in voldoende mate is aangetoond dat eiseres relevante persoonlijke ontwikkelingen heeft ondergaan die betrokken moeten worden bij de beoordeling van het subjectieve criterium. Eiseres heeft haar leven weer op orde. Uit de zienswijze die door de reclassering is ingediend, wordt bevestigd dat de reclassering een VOG afgifte ondersteunt. Ook acht de behandelend psycholoog van eiseres het risico op herhaling verminderd.
Daarnaast betoogt eiseres dat de omstandigheden waaronder het meest recente feit is gepleegd (in de relationele sfeer), wel degelijk van belang is. Bovendien moet meewegen dat eiseres in het kader van het uitoefenen van haar taakstraf bij Amsta aldaar kennis heeft gemaakt en is gestart met werkzaamheden in oktober 2018. Omdat Amsta zo tevreden was over eiseres, is haar vervolgens een vast dienstverband met opleidingsmogelijkheden aangeboden. In deze maanden heeft eiseres laten zien dat zij geen risico vormt voor de samenleving indien zij haar werkzaamheden in een vast dienstverband met opleidingsmogelijkheden daar voortzet. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom geen van de persoonlijke belangen van eiseres prevaleren.
Beoordeling van de rechtbank
6.1
Tussen partijen is niet in geschil dat voor eiseres een terugkijktermijn van vier jaar geldt. Ook staat niet ter discussie dat eiseres binnen deze terugkijktermijn drie delicten heeft gepleegd. Verder staat vast dat eiseres het objectieve criterium niet heeft bestreden.
6.2
Ondanks dat aan het objectieve criterium is voldaan, kan verweerder toch een VOG afgeven. Dat is het geval als het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG naar mening van verweerder zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het vastgestelde risico voor de samenleving. De volgende omstandigheden moeten volgens het beleid van verweerder altijd in die beoordeling worden betrokken. Het gaat dan om de afdoening van de zaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in zijn belangenafweging niet kenbaar alle feiten en omstandigheden met betrekking tot eiseres betrokken. Zo heeft verweerder weliswaar het feit dat eiseres onder behandeling is bij een psycholoog van de Waag in Amsterdam en dat er toezicht loopt vanuit Reclassering Nederland kenbaar betrokken, maar uit de verklaring van mevrouw [toezichthouder] van Reclassering Nederland van 25 juni 2019 (de toezichthouder van eiseres) volgt dat zij het er niet mee eens is dat geen VOG wordt afgegeven aan eiseres. Ook de psycholoog van eiseres acht het risico op herhaling van het delict verminderd en verklaart dat eiseres haar afspraken nakomt en positief meewerkt aan de gestelde behandeldoelen. Deze verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd betrokken bij de beoordeling van het subjectieve criterium. Verweerder heeft op de zitting gesteld dat in de verklaringen van de toezichthouder en de psycholoog niet de recidive van eiseres ten aanzien van een gewelddelict is betrokken. Eiseres heeft echter op de zitting naar voren gebracht dat zij zowel aan haar toezichthouder als aan haar psycholoog alles heeft verteld en te allen tijde open kaart speelt. De rechtbank acht dit verhaal aannemelijk, gelet op het feit dat genoemde professionals vanuit hun functie kennis kunnen dan wel moeten nemen van de strafbare feiten die door eiseres zijn gepleegd. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om bij twijfel na te gaan of zij wisten van het feit dat eiseres was gerecidiveerd. Dit heeft verweerder nagelaten. Verweerder heeft deze verklaringen dan ook ten onrechte onvoldoende gemotiveerd betrokken in zijn beoordeling.
6.4
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder het tijdsverloop vanaf de pleegdatum van het laatste strafbare feit had moeten betrekken in zijn beoordeling. Uit artikel 7, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens volgt dat ook de datum waarop of periode waarin het strafbare gegeven zich heeft voorgedaan als justitieel gegeven wordt aangemerkt. Hieruit begrijpt de rechtbank dat niet alleen de datum van veroordeling van belang is, maar ook de pleegdatum bij de beoordeling van het tijdsverloop. Met het tijdsverloop wordt bekeken of en hoe lang eiseres geen strafbare feiten heeft gepleegd en zich dus netjes heeft gedragen. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de pleegdatum in dat verband een betere indicatie geeft dan de datum van veroordeling. Uit het strafblad van eiseres volgt dat zij sinds 30 maart 2018 niet meer in de fout is gegaan.
6.5
Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd betrokken dat eiseres haar taakstraf heeft uitgeoefend bij Amsta. Dezelfde zorginstelling waar eiseres een VOG voor de functie van medewerker Welzijn heeft aangevraagd. Er was blijkbaar voldoende vertrouwen vanuit Reclassering Nederland dat eiseres dit werk aldaar kon doen, ondanks de strafbare feiten die zij heeft gepleegd. Eiseres heeft haar taakstraf meer dan goed uitgevoerd, gelet op het feit dat Amsta eiseres een baan heeft aangeboden waarvoor zij nu een VOG nodig heeft.
6.6
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de informatie vanuit Reclassering Nederland en de psycholoog van eiseres, het feit dat eiseres naar welbevinden gewerkt heeft bij Amsta en het feit dat de pleegdatum van het laatste strafbare feit al enige tijd geleden is,- in samenhang bezien - onvoldoende gemotiveerd is betrokken in de belangenafweging bij de beoordeling van het subjectieve criterium. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen oordelen dat het belang van eiseres bij het verstrekken van een VOG niet zwaarder weegt dan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving.
7. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt hierbij op dat indien bij verweerder, gelet op deze uitspraak, twijfel is ontstaan of voldaan is aan het subjectieve criterium, het op de weg van verweerder ligt om de omstandigheden waaronder het laatste strafbare feit heeft plaatsgevonden, namelijk in huiselijke kring, in de beoordeling te betrekken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Juridisch kader
1. Op grond van artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
2. Op grond van artikel 35, eerste lid, van deze wet weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
3. Op grond van artikel 36, eerste lid, kan de minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens.
4. Bij de beoordeling van de aanvraag zijn de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Stcrt. 1 december 2017, nr. 68620 (hierna: de Beleidsregels).
5. Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels wordt, wanneer de aanvrager voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: het JDS), de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium.
6. Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een zogenoemde terugkijktermijn in acht genomen. De terugkijktermijn is in dit geval vier jaren.
7. Volgens paragraaf 3.1.1 worden indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag betrokken. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
8. Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd, indien aan het objectieve criterium wordt voldaan. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
9. Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat aan het objectieve criterium wordt voldaan.
10. Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
11. Op de functie waarvoor eiseres de verklaring vraagt is het screeningsprofiel ‘Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’ van toepassing. Functionarissen in dit screeningsprofiel zijn belast met de zorg voor personen en zij kunnen in een één-op-één relatie komen te verkeren met degenen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. In deze relatie kan sprake zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Het risico bestaat dat misbruik wordt gemaakt van de (tijdelijke) afhankelijkheid waardoor het risico van onder andere geweldsdelicten aanwezig is.