ECLI:NL:RBAMS:2021:4352

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
20/6233 en 20/5543
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewetuitkering en terugvordering van voorschot door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van de Ziektewetuitkering (ZW) en de terugvordering van een voorschot. [eiser] had zich ziekgemeld per 16 maart 2020, maar het Uwv weigerde de ZW-uitkering toe te kennen op basis van een eerdere WIA-beoordeling waaruit bleek dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv vorderde ook een voorschot van € 1.740,24 terug, wat leidde tot bezwaar van [eiser]. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 juli 2021, waarbij [eiser] niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had besloten om de ZW-uitkering niet toe te kennen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere conclusie rechtvaardigden. De verzekeringsarts had vastgesteld dat [eiser] dezelfde klachten had als bij de eerdere WIA-beoordeling en dat de FML van 21 augustus 2019 nog steeds van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om af te wijken van de eerdere beoordeling.

Wat betreft de terugvordering van het voorschot, oordeelde de rechtbank dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien. [eiser] had niet voldoende onderbouwd dat de terugvordering onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen voor hem zou hebben. De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond en wees de verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten af. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6233 en 20/5543

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. P.J. Stronks),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
(gemachtigde: mr. E. Kok).

Procesverloop

Met een besluit van 18 juni 2020 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv [eiser] geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 16 maart 2020 toegekend.
Met een besluit van 29 mei 2020 (het primaire besluit 2) heeft het Uwv het voorschot voor de ZW-uitkering (€ 1.740,24) teruggevorderd.
Met een bestreden besluit van 23 oktober 2020 (het bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Met een bestreden besluit van 17 september 2020 (het bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn gevoegd behandeld op een zitting van 6 juli 2021, via een videoverbinding. [eiser] is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
[eiser] is voor het laatst werkzaam geweest als schoonmaker en is op 19 oktober 2017 uitgevallen voor dit werk. Hem is geen WIA [1] -uitkering toegekend omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Hieraan is onder meer een FML van 21 augustus 2019 ten grondslag gelegd. Op 16 maart 2020 heeft [eiser] zich vanuit de WW [2] ziekgemeld en hij heeft vanaf 23 maart 2020 een voorschot op de ZW-uitkering ontvangen.
1.2.
Met het primaire besluit 1 heeft het Uwv [eiser] geen ZW-uitkering toegekend. De verzekeringsarts stelt dat [eiser] zich heeft ziekgemeld met dezelfde klachten als in de onder 1.1. genoemde WIA-beoordeling. Er zijn volgens hem geen nieuwe feiten of omstandigheden. De FML van 21 augustus 2019 blijft volgens de verzekeringsarts daarom van toepassing.
1.3.
Met het bestreden besluit 1 heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 september 2020 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen reden gezien om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
1.4.
Met het bestreden besluit 2 heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. Het Uwv stelt dat [eiser] geen specifieke bezwaren heeft gemaakt tegen de hoogte van de terugvordering en er zijn geen evidente onjuistheden gebleken. Daarom gaat het Uwv uit van de juistheid van het terugvorderingsbedrag van € 1.740,24.
Standpunt [eiser]
2.1.
voert tegen de beëindiging van de ZW-uitkering aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen reden heeft gezien om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Verder stelt hij dat het Uwv hem ten onrechte in staat acht om de geselecteerde functies te verrichten.
2.2.
[eiser] voert tegen de terugvordering aan dat het Uwv hiervan dient af te zien gezien zijn sociale en financiële problematiek.
Beoordeling door de rechtbank
Betalingsonmacht
3. Met de brief van 22 december 2020 heeft de griffier van de rechtbank het beroep van [eiser] op betalingsonmacht voorlopig afgewezen. De rechtbank sluit zich daarbij aan. [eiser] heeft het griffierecht inmiddels voldaan.
Beëindiging ZW-uitkering
4.1.
De rechtbank moet beoordelen of de Ziektewetuitkering van [eiser] terecht per 16 maart 2020 is beëindigd.
4.2.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat het Uwv in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen van een verzekeringsarts. Dit is anders wanneer het onderzoek van de verzekeringsarts niet zorgvuldig of niet volledig is geweest, inconsistenties bevat of andere gebreken vertoont.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft [eiser] telefonisch gesproken en vastgesteld dat [eiser] dezelfde klachten heeft als bij de WIA-procedure. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier van [eiser] bestudeerd en er heeft een hoorzitting plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 24 september 2019 met juistheid heeft aangenomen dat er geen reden is om af te wijken van de FML van 21 augustus 2019. Deze FML is in de WIA-beoordeling bevestigd in beroep [3] . [eiser] heeft dit niet betwist. Hij heeft tevens geen medische stukken ingediend om zijn standpunt te onderbouwen en waaruit nieuwe feiten of omstandigheden blijken.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat [naam] geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de arbeidskundige beoordeling van het Uwv.
Terugvordering
5.1.
In geschil is of het Uwv in redelijkheid het voorschot voor de ZW-uitkering heeft teruggevorderd. Niet in geschil is de hoogte van het bedrag van de terugvordering, namelijk € 1.740,24.
5.2.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak [4] blijkt dat een dringende redenen om af te zien van of vermindering van de terugvordering slechts gelegen kunnen zijn in de onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen van de intrekking en de terugvordering voor een verzekerde, gelet op diens persoonlijke omstandigheden. Dit wordt niet snel aangenomen. [eiser] heeft niet nader onderbouwd waarom er bij zijn situatie sprake is van onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen. Dringende redenen om af te zien van of vermindering van de terugvordering zijn dan ook niet gebleken.
Conclusie
6.1.
Beide beroepen zijn ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk.
6.2.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Werkloosheidswet.
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:2830.
4.Zie bijvoorbeeld de Centrale Raad van beroep van 10 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2016:2990.