ECLI:NL:RBAMS:2021:4427

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
C/13/705520 / KG ZA 21-671
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging Hypotheekovereenkomst door Rabobank op grond van dwaling en mededelingsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en de Coöperatieve Rabobank U.A. De eiseres, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld was, had een hypotheekovereenkomst gesloten met Rabobank voor de overname van haar woning. Rabobank heeft deze overeenkomst echter vernietigd op grond van dwaling, omdat de eiseres niet had gemeld dat haar ex-partner hoger beroep had ingesteld tegen een beschikking die de partneralimentatie vaststelde. De rechtbank oordeelde dat de eiseres op de hoogte was van het hoger beroep en dat dit een essentiële informatie was voor Rabobank bij het verstrekken van de hypotheek. De rechtbank concludeerde dat de eiseres haar mededelingsplicht had geschonden, waardoor Rabobank de overeenkomst niet had kunnen sluiten onder de juiste voorwaarden. De vordering van de eiseres om Rabobank te veroordelen tot nakoming van de hypotheekovereenkomst werd afgewezen, en de eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van Rabobank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/705520 / KG ZA 21-671 HH/MvG
Vonnis in kort geding van 3 augustus 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding op verkorte termijn van 30 juli 2021,
advocaat mr. F.M.H.C. Sarneel te Amsterdam,
tegen
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E.H.C. Verstraaten te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Rabobank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 2 augustus 2021 heeft [eiseres] haar vordering toegelicht. Rabobank heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Vanwege de spoedeisendheid van de zaak is op 3 augustus 2021 de beslissing gegeven in de vorm van een zogenoemd kopstaart-vonnis. Het hierna volgende is de uitwerking van het kopstaart-vonnis en is afgegeven op 16 augustus 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- [eiseres] , mr. D. Mishre, juridisch adviseur banking & finance, en mr. Sarneel;
- aan de zijde van Rabobank: [naam 1] , directeur financieel advies,
mr. Verstraaten en mr. K.M. van Zwieten.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is getrouwd geweest met [naam partner] . Bij tussenbeschikking van 18 oktober 2017 heeft deze rechtbank onder meer de echtscheiding tussen hen uitgesproken.
2.2.
[eiseres] en [naam partner] zijn ieder, voor de onverdeelde helft, eigenaar van de woning aan de [adres] (hierna: de woning). Sinds 2017 heeft [eiseres] meerdere keren gesproken met [naam 2] van Rabobank over een financiering om het aandeel van [naam partner] in de woning over te nemen.
2.3.
Bij beschikking van 4 februari 2021 (hierna: de Beschikking) heeft deze rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat [naam partner] met ingang van 11 september 2018 € 21.048,00 per maand aan partneralimentatie aan [eiseres] moet betalen en dat de woning aan [eiseres] wordt toegedeeld, onder de verplichting de hypotheek van € 1.100.000,00 over te nemen, [naam partner] uit de hoofdelijkheid daarvan te doen ontslaan en aan hem € 862.500,00, zijnde de helft van de overwaarde op de peildatum, te voldoen. Verder is in de beschikking bepaald dat voor het geval toedeling van de woning aan [eiseres] niet binnen zes maanden na 4 februari 2021 is gerealiseerd de woning via een makelaar zal worden verkocht en de overwaarde dan wel restschuld tussen [eiseres] en [naam partner] wordt gedeeld. Op de laatste pagina van de Beschikking staat vermeld dat daartegen binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld.
2.4.
Bij beroepschrift van 29 april 2021 heeft [naam partner] hoger beroep ingesteld tegen de Beschikking. Het hoger beroep richt zich, voor zover hier van belang, tegen de vaststelling van de partneralimentatie. Tegen de toedeling van de woning aan [eiseres] heeft [naam partner] geen hoger beroep ingesteld. [eiseres] is op 29 april 2021 door haar advocaat die de echtscheidingsprocedure behandelt op de hoogte gebracht van het hoger beroep.
2.5.
[eiseres] heeft op 4 mei 2021 met financieel adviseur [naam 3] (hierna: [naam 3] ) van Rabobank (online) gesproken over de mogelijkheden van het verkrijgen van een financiering voor de woning. In een door [naam 3] van dat gesprek voor interne doeleinden opgesteld verslag staat het volgende:
2.6.
In een interne e-mail van [naam 3] van 5 mei 2021 staat, voor zover van belang, het volgende:

(…) De alimentatie bedraag ca € 21.000 per maand. (…)
Het inkomen met AOW is nog niet vastgesteld omdat meneer weigert inzicht in het pensioen te geven. Dit loopt nog via de rechter. (…)”.
2.7.
Ten behoeve van de hypotheekaanvraag heeft [eiseres] de Beschikking geüpload in de onlineomgeving van Rabobank.
2.8.
Op 19 mei 2021 hebben [eiseres] en [naam 3] opnieuw (online) met elkaar gesproken. Tijdens dit gesprek bespraken zij onder meer wat de uitgangspunten waren voor het financieringsadvies, wat mogelijk zou zijn en welke lasten [eiseres] maximaal zou kunnen betalen.
2.9.
Bij brief van 1 juni 2021 heeft Rabobank aan [eiseres] een (advies)rapport genaamd “Rapport Lenen & Wonen” toegestuurd, dat door Rabobank wordt gebruikt om een passende offerte voor een lening te maken. Uit bijlage B (‘Waarmee hebben wij gerekend?’) bij dit rapport volgt dat Rabobank uitgaat van een jaarlijks door [eiseres] te ontvangen partneralimentatie van € 252.576,00.
2.10.
Op 11 juni 2021 heeft Rabobank aan [eiseres] een bindende offerte aangeboden voor een hypothecaire geldlening (hierna: de Hypotheekovereenkomst) voor een bedrag van € 1.967.740,00, die [eiseres] op 21 juni 2021 heeft ondertekend. Op de Hypotheekovereenkomst zijn de Algemene Bankvoorwaarden en de Plusvoorwaarden van toepassing.
2.11.
[eiseres] heeft op 5 juli 2021 aan [naam partner] en zijn advocaat laten weten dat zij de woning wil overnemen en de overdracht daarvan wil laten plaatsvinden op 28 juli 2021.
2.12.
Bij e-mail van 26 juli 2021 heeft de passerend notaris de Rabobank, voor zover van belang, als volgt bericht:

(…) Nu is het zo dat met betrekking tot de echtscheiding van mevrouw [eiseres] een beschikking is uitgesproken door Rechtbank Amsterdam, waarbij is bepaald onder welke voorwaarden deze toedeling aan mevrouw [eiseres] plaatsvindt. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en zodoende kunnen wij deze gebruiken om de akte van verdeling te passeren. (…) De beschikking treft u in de bijlage van deze mail.
De heer [naam partner] is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking. De beschikking die ten grondslag ligt aan de verdeling is dus nog niet definitief. Hierbij bestaat de kans dat de beschikking wordt teruggedraaid en de woning zou moeten worden teruggeleverd aan de heer [naam partner] . Mijn vraag aan u is of de Rabobank toestemming geeft voor het passeren van de akte met inachtneming van het bovenstaande. (…)”.
2.13.
[naam 3] heeft op 27 juli 2021 gebeld met [eiseres] . In dit gesprek heeft [naam 3] aan [eiseres] meegedeeld dat Rabobank de hypotheek intrekt, en dat Rabobank niet zal meewerken aan het passeren van de hypotheekakte.
2.14.
Bij e-mail van 28 juli 2021 van haar advocaat heeft [eiseres] Rabobank gesommeerd de Hypotheekovereenkomst na te komen. Rabobank heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.15.
In een verklaring van [naam 3] van 30 juli 2021 staat, voor zover van belang, het volgende:
“ (…)
Hierbij verklaar ik dat het hoger beroep tegen de gerechtelijke beschikking (…) voor het eerst op 27 juli 2021 bij mij bekend is geworden. Ik heb dit ontvangen via een collega die aangaf dat er mail is van de notaris met betrekking tot het hoger beroep. Ik heb uit geen enkel eerder contact (…), via videochat, email of telefoon, opgemaakt dat er een hoger beroep tegen de gerechtelijke beschikking liep, zie onderstaande opsomming.
(…)
Afspraak 4 mei 2021:
Er is een prettig gesprek met mevrouw. Ik heb tijdens het gesprek twijfel of de financiering haalbaar is en geef mevrouw aan dat ik voor haar de mogelijkheden ga onderzoeken en mijn best voor haar ga doen. Mevrouw geeft aan dat zij eerder heeft gesproken met (…) en dat hij heeft toegezegd dat de financiering haalbaar was. Ze heeft hier berekeningen van en zou deze toesturen. Deze heb ik niet van haar ontvangen. Ik heb hier ook niet meer om gevraagd omdat ik mevrouw heb aangegeven dat het dossier wordt beoordeeld op basis van de huidige acceptatie mogelijkheden. Het gesprek met (…) dateerde van 2018/201 9.
Uit de gerechtelijke beschikking blijkt dat er nog geen afspraken zijn gemaakt over de pensioenverdeling. Mevrouw geeft aan dat hier nog rechtzaken over lopen omdat meneer geen gegevens aanlevert.
5 mei 2021 mail naar Service Desk Financieren (SDF) om de mogelijkheden voor een explain voor mevrouw te laten beoordelen. De waarde van de woning, de gevraagde financiering en de alimentatie worden hierin meegenomen. De nog lopende rechtzaak over de pensioenverdeling is hierin meegenomen.
(…)”.
2.16.
Bij brief van 1 augustus 2021 heeft Rabobank de Hypotheekovereenkomst met [eiseres] vernietigd op grond van dwaling, omdat [eiseres] Rabobank niet had geïnformeerd over het door [naam partner] ingestelde hoger beroep tegen de Beschikking.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - Rabobank te veroordelen tot nakoming van de Hypotheekovereenkomst door haar te gebieden om uiterlijk op 3 augustus 2021:
  • de Hypotheekovereenkomst na te komen opdat uiterlijk 3 augustus 2019 (bedoeld zal zijn 2021) het aandeel van [naam partner] in de echtelijke woning aan de [adres] aan [eiseres] kan worden geleverd;
  • volledige medewerking te verlenen aan het passeren van de daarvoor benodigde hypotheekakte;
  • ervoor zorg te dragen dat de hypothecaire geldlening van € 1.965.240,00 op de kwaliteitsrekening van de notaris is bijgeschreven en door [eiseres] kan worden aangewend om de levering van het aandeel van [naam partner] aan [eiseres] te laten plaatsvinden;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000.000,00, en met veroordeling van Rabobank in de proces- en nakosten, beide vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] stelt hiertoe, voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende. Zij heeft [naam 3] verteld dat [naam partner] hoger beroep had ingesteld tegen de Beschikking. Dat volgt ook uit de verklaring van [naam 3] van 30 juli 2021 over het gesprek met [eiseres] op 4 mei 2021. Daarin staat dat is gesproken over “rechtzaken en “de nog lopende rechtzaak”. Dit bewijst dat [eiseres] wel degelijk aan [naam 3] heeft verteld dat hoger beroep tegen de Beschikking was ingesteld. Een andere rechtszaak dan het hoger beroep was er namelijk niet. [naam 3] heeft kennelijk begrepen dat “de nog lopende rechtzaak” over (alleen) de pensioenverdeling ging. Mogelijk heeft [naam 3] tijdens de gesprekken met [eiseres] niet goed opgelet of probeert zij nu haar eigen hachje te redden. De Beschikking is na het gesprek van 4 mei 2021 gedeeld met [naam 3] . Zij had in de Beschikking kunnen teruglezen dat er al een beslissing over de pensioenverdeling was gevallen. Als professionele financiële dienstverlener had het op de weg van Rabobank, althans [naam 3] , gelegen om door te vragen naar “de nog lopende rechtzaak” en het verstrijken van de hoger beroepstermijn aan de orde te stellen. Rabobank had de gestelde dwaling derhalve kunnen voorkomen als zij haar onderzoeksplicht zou zijn nagekomen. [eiseres] is al sinds 2017 in gesprek met Rabobank en haar is steeds verteld dat zij voor een hypotheek een eindbeschikking nodig had die uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. Dat een hoger beroep tegen de Beschikking aan een hypotheek in de weg kon staan, is haar nooit duidelijk gemaakt. Het was [eiseres] , een leek op juridisch en financieel gebied, niet duidelijk dat het hoger beroep van essentiële betekenis was voor Rabobank. Bovendien is de hypotheekaanvraag door de Legal & Risk afdeling van Rabobank beoordeeld. Voor zover Rabobank heeft gedwaald, behoort de dwaling in verband met de aard van de overeenkomst en de verkeersopvatting voor rekening van Rabobank te blijven. Ook als Rabobank had geweten van het hoger beroep tegen de Beschikking, zou zij de Hypotheekovereenkomst met [eiseres] hebben gesloten. De partneralimentatie die nu is bepaald op € 21.048,00 per maand zal niet lager uitvallen dan € 9.000,00 per maand. Ook met dat inkomen kan [eiseres] de maandlasten van € 4.700,00 betalen. Verder heeft [eiseres] een recreatiewoning in eigendom met een marktwaarde van circa € 300.000,00 waarop geen hypotheek rust, heeft zij circa € 150.000,00 aan eigen middelen en een vordering op [naam partner] van minimaal € 689.313,91. Er zijn dus voldoende alternatieven om zekerheid aan Rabobank te bieden. Overigens is het maar de vraag of [naam partner] ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen de Beschikking. Hij heeft de Beschikking niet ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, zodat een hoger beroep tegen de verdeling van de woning, als hij dat zou hebben ingesteld, niet-ontvankelijk zou zijn geweest. Dit leidt tot niet-ontvankelijkheid van het gehele hoger beroep, dus ook voor wat betreft de partneralimentatie. [eiseres] heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen aangezien zij het aandeel van [naam partner] in de woning tot 4 augustus 2021 kan overnemen tegen een voor haar gunstige prijs. Daarna is dat niet meer mogelijk en dient de woning door een makelaar te worden verkocht. [eiseres] kan dan niet in de woning blijven, terwijl zij belang heeft bij behoud van de woning. Zij woont daar met haar met haar twee dochters en wil graag met hen in de woning blijven wonen.
3.3.
Rabobank heeft, voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende verweer gevoerd. Zij heeft de Hypotheekovereenkomst op grond van dwaling vernietigd, omdat Rabobank die is aangegaan onder een onjuiste voorstelling van zaken. [eiseres] heeft [naam 3] noch op 4 mei 2021 noch in latere gesprekken verteld dat [naam partner] hoger beroep had ingesteld tegen de Beschikking. [naam 3] heeft uit de gesprekken met [eiseres] afgeleid dat er nog geen afspraken zijn gemaakt over de pensioenverdeling tussen [eiseres] en [naam partner] . Dit onderwerp is tussen [naam 3] en [eiseres] besproken. [eiseres] heeft verteld dat de pensioenverdeling nog steeds onderwerp zou zijn van een rechtszaak, omdat [naam partner] geen gegevens aanlevert. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om aan [naam 3] duidelijk te maken dat hoger beroep was ingesteld tegen de Beschikking. De hoogte van de financiering is immers gebaseerd op de hoogte van de partneralimentatie van [eiseres] . De partneralimentatie is de enige inkomstenbron van [eiseres] . Door het hoger beroep tegen de Beschikking, en met name tegen de daarin bepaalde partneralimentatie, is het onzeker geworden of [eiseres] een bedrag van ruim € 21.000,00 per maand aan inkomsten houdt. Bij een juiste voorstelling van zaken zou Rabobank de Hypotheekovereenkomst met [eiseres] niet zijn aangegaan. Een bedrag van € 9.000,00 per maand aan partneralimentatie is niet voldoende om € 1.967.740,00 te kunnen lenen. Dat het onderpand voldoende waard is, [eiseres] nog een tweede woning heeft, spaargeld en een vordering heeft op [naam partner] doet er niet toe, omdat Rabobank geen financiering kan verstrekken zonder zich te houden aan de geldende normen. De hypotheekaanvraag is niet beoordeeld door de Legal & Risk afdeling van Rabobank. Die afdeling beoordeelt geen hypotheekaanvragen en is pas betrokken geraakt na de e-mail van 26 juli 2021 van de notaris. Door die e-mail is Rabobank er bekend mee geworden dat hoger beroep was ingesteld tegen de Beschikking en de hoogte van het inkomen van [eiseres] dus niet vaststaat. Het niet inschrijven van de Beschikking in het rechtsmiddelenregister door [naam partner] zal niet leiden tot niet-ontvankelijk van zijn hoger beroep tegen de vastgestelde alimentatie. Een niet-ontvankelijkheid strekt zich alleen uit tot de grieven of klachten die zich richten tegen oordelen die betrekking hebben op het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen. De verdeling van de woning en de partneralimentatie zijn niet onlosmakelijk verbonden met elkaar. Rabobank heeft belang om de financiering niet te verstrekken: zij is niet volledig geïnformeerd door [eiseres] , er is mogelijk sprake van overkreditering en het voor een financieringsrelatie vereiste vertrouwen ontbreekt.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is niet betwist en volgt uit de aard van de gevraagde voorzieningen.
4.2.
De vordering strekt tot nakoming van de tussen partijen gesloten Hypotheekovereenkomst. Een vordering tot nakoming kan in kort geding alleen worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen, bijvoorbeeld als gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en indien van eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
4.3.
Vast staat dat [eiseres] en [naam 3] voorafgaand aan de totstandkoming van de Hypotheekovereenkomsten op 4 en 19 mei 2021 (online) met elkaar hebben gesproken. [eiseres] wist tijdens deze gesprekken dat [naam partner] hoger beroep had ingesteld tegen de in de Beschikking toegewezen partneralimentatie. [eiseres] en [naam 3] verschillen van mening over wat er tussen hen is besproken. Volgens [eiseres] heeft zij [naam 3] verteld dat [naam partner] hoger beroep had ingesteld tegen de in de Beschikking toegewezen partneralimentatie van € 21.048,00 per maand. Volgens [naam 3] heeft [eiseres] wel gezegd dat er nog rechtszaken liepen, maar zij heeft niet begrepen dat die zagen op iets anders dan de pensioenverdeling tussen [eiseres] en [naam partner] . Verder staat vast dat [eiseres] het beroepschrift van [naam partner] pas met Rabobank heeft gedeeld, nadat Rabobank daarom had gevraagd naar aanleiding van de e-mail van 26 juli 2021 van de notaris.
4.4.
Rabobank doet een beroep op dwaling wegens schending van de mededelingsplicht door [eiseres] . Op grond van artikel 6:228 lid 1 onder b Burgerlijk Wetboek (BW) is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten vernietigbaar indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. Een (rechts)persoon die overweegt een overeenkomst aan te gaan, is tegenover zijn wederpartij gehouden, om binnen redelijke grenzen, maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat die wederpartij onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken die overeenkomst sluit. Het enkele feit dat een partij een onderzoeksplicht naar bepaalde relevante gegevens verzaakt, sluit een succesvol beroep op schending van de mededelingsplicht niet uit. Volgens vaste rechtspraak gaat de mededelingsplicht boven de onderzoeksplicht, om ook een onvoorzichtige partij bescherming te bieden.
4.5.
Het bestaan van een mededelingsplicht veronderstelt dat de wederpartij de juiste stand van zaken kende of behoorde te kennen en voor haar kenbaar was dat het punt in kwestie voor de dwalende essentieel was, terwijl zij er rekening mee moest houden dat de ander dwaalde en zij de dwalende naar verkeersopvattingen had behoren in te lichten.
4.6.
Zoals gezegd wist [eiseres] op 4 mei 2021 toen het eerste gesprek met Rabobank plaatsvond dat [naam partner] hoger beroep had ingesteld tegen de in de Beschikking toegewezen partneralimentatie. De partneralimentatie is de enige inkomstenbron van [eiseres] . Bij het verstrekken van een hypotheek is een bestendig inkomen waarmee de gevraagde hypotheekverplichtingen kunnen worden voldaan van essentieel belang voor de kredietverstrekker. [eiseres] wist of had moeten begrijpen dat het feit dat hoger beroep was ingesteld essentiële informatie vormde voor Rabobank, die doorslaggevend was voor de vraag of aan [eiseres] een hypotheek zou worden verstrekt, en zo ja voor welk bedrag. Dat blijkt ook uit bijlage B (‘Waarmee hebben wij gerekend?’) bij het rapport “Lenen en Wonen” dat aan [eiseres] is verstrekt (zie 2.9). Op [eiseres] rustte derhalve een mededelingsplicht.
4.7.
De mededeling dient in de omstandigheden van het geval voldoende duidelijk te zijn. Dit volgt uit de strekking van de mededelingsplicht, te weten het voorkomen dat de ander contracteert op basis van een onjuiste voorstelling van zaken. Dit brengt mee dat een mededeling moet worden gedaan die geschikt is om het daarmee beoogde doel te bereiken.
4.8.
De verklaring van [naam 3] dat [eiseres] haar niet heeft verteld over het hoger beroep wordt ondersteund door het (meteen na het gesprek opgestelde) verslag van [naam 3] van het gesprek op 4 mei 2021 (zie 2.5) en een interne e-mail van [naam 3] van 5 mei 2021 (2.6). In het verslag van 4 mei 2021 wordt het hoger beroep tegen de Beschikking niet genoemd. Ook in de e-mail van 5 mei 2021 wordt het hoger beroep niet genoemd. In die e-mail staat dat er nog een geschil over het pensioen loopt bij de rechter. Er is geen reden om aan de betrouwbaarheid van het verslag en de e-mail te twijfelen. Op dat moment waren er nog geen problemen en had [naam 3] geen belang om onvolledig of in strijd met de waarheid te verklaren. Op grond van het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] [naam 3] niet, althans niet voldoende duidelijk, heeft ingelicht over het hoger beroep.
4.9.
Verder speelt mee dat [eiseres] [naam 3] dan wel Rabobank ook op andere wijze had kunnen inlichten over het hoger beroep. Zij had het beroepschrift immers kunnen uploaden in de onlineomgeving van Rabobank, danwel het per e-mail aan [naam 3] kunnen toezenden en/of tijdens de gesprekken heel duidelijk melding daarvan maken en vragen of de mededeling is overgekomen. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij dit niet heeft gedaan, omdat [naam 3] dat niet heeft gevraagd. Zoals hiervoor geoordeeld was voor [naam 3] echter niet (voldoende) bekend dat hoger beroep was ingesteld tegen de Beschikking en was er geen aanleiding voor haar om op dat punt vragen te stellen. Bovendien rust op [eiseres] een plicht om te voorkomen dat Rabobank dwaalt en had in dat kader van haar mogen worden verwacht om op eigen initiatief de Rabobank te informeren door bijvoorbeeld het beroepschrift te uploaden in de onlineomgeving van Rabobank, danwel te mailen.
4.10.
Nu, zoals gezegd, voor Rabobank bij het bepalen van de hoogte van de hypotheek het inkomen van [eiseres] essentieel is, is aannemelijk dat Rabobank, indien bekend met het hoger beroep, de Hypotheekovereenkomst niet dan wel op andere voorwaarden zou hebben gesloten.
4.11.
[eiseres] heeft nog aangevoerd dat [naam partner] waarschijnlijk niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep tegen de Beschikking, omdat hij die niet heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Voor zover [eiseres] heeft bedoeld te stellen dat Rabobank derhalve geen nadeel ondervindt van het niet bekend zijn met het hoger beroep gaat die stelling niet op, omdat nadeel geen vereiste is bij dwaling. Bovendien heeft Rabobank er terecht op gewezen dat de verdeling van de woning en de partneralimentatie niet onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en een niet-ontvankelijkheid zich alleen uitstrekt tot de grieven of klachten die zich richten tegen oordelen die betrekking hebben op het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen.
4.12.
De gevraagde voorzieningen worden geweigerd, nu voorshands aannemelijk is dat Rabobank gedwaald heeft bij het aangaan van de Hypotheekovereenkomst.
4.13.
Een succesvol beroep op dwaling brengt mee dat de Hypotheekovereenkomst is vernietigd. Bij deze stand van zaken behoeven de overige standpunten van partijen – die zien op het op andere wijze beëindigen van Hypotheekovereenkomst – geen bespreking.
4.14.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van Rabobank.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 667,00 aan griffierecht en € 1.016,00 aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MvG