ECLI:NL:RBAMS:2021:4510

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
27 augustus 2021
Zaaknummer
8996166 CV EXPL. 21-1603
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de ontvankelijkheid van de eiseres en de rechtsgeldigheid van het rentewijzigingsbeding in kredietovereenkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2021 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen de naamloze vennootschap InterBank N.V. (hierna: eiseres) en InterBank (hierna: gedaagde). De procedure betreft de ontvankelijkheid van eiseres en de rechtsgeldigheid van een rentewijzigingsbeding in kredietovereenkomsten. Eiseres vordert onder andere een herberekening van de rente op basis van de effectieve aanvangsrente, verminderd met de driemaands Euribor-rente, en stelt dat het rentewijzigingsbeding oneerlijk is en vernietigd dient te worden. Gedaagde voert verweer en stelt dat eiseres niet ontvankelijk is, omdat zij zonder haar medeschuldenaar [naam 2] niet kan procederen. Tevens wordt verjaring van de vorderingen ingeroepen. De rechtbank oordeelt dat eiseres ontvankelijk is, ondanks de hoofdelijkheid van de verplichtingen, en dat de vorderingen niet zijn verjaard. De rechtbank concludeert dat het rentewijzigingsbeding als oneerlijk kan worden aangemerkt, omdat het de rechten en verplichtingen van partijen aanzienlijk verstoort. De rechtbank vernietigt het beding en stelt gedaagde in de gelegenheid om een renteberekening in het geding te brengen. De zaak wordt aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8996166 CV EXPL 21-1603
vonnis van: 17 augustus 2021
fno.: 569

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiseres]

wonende te [woonplaats]
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. R.J. Leijssen
t e g e n

de naamloze vennootschap InterBank N.V.

gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: InterBank
gemachtigde: mr. V.H. Affourtit, ter zitting vertegenwoordigd door mr. T. Hendriks.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 januari 2021, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het instructievonnis van 20 april 2021 waarin een comparitie is bepaald.
De comparitie heeft op 1 juli 2021 plaatsgevonden. [eiseres] is verschenen vergezeld door de gemachtigde. Namens InterBank is verschenen mevrouw [naam 1] vergezeld door de gemachtigde. [eiseres] heeft producties in het geding gebracht en zich bediend van pleitaantekeningen. De stukken zijn aan het procesdossier toegevoegd. Beide partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
Op 13 september 2004 hebben mevrouw [eiseres] – hierna [eiseres] – en mevrouw [naam 2] – hierna [naam 2] – een geldleningsovereenkomst met Voordeelbank B.V. gesloten met nummer [nummer 1] – hierna kredietovereenkomst 1 – . Dit betrof een doorlopend krediet met een kredietlimiet van € 60.000,00 met een ‘kredietvergoeding thans per maand’ van 0,693 % en een effectieve rente op jaarbasis van 8,6%. In deze kredietovereenkomst is — voor zover in dit geding relevant — het volgende bepaald:
‘Cliënt is over het uitstaande saldo van deze overeenkomst kredietvergoeding verschuldigd. De kredietvergoeding zal maandelijks ten laste van het krediet worden geboekt en wordt van dag tot dag berekend over het uitstaande saldo.’
1.2.
Kredietovereenkomst 1 verwijst naar de ‘Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet’, waarin in artikel 3 onder b (hierna te noemen: het rentewijzigingsbeding) onder meer het volgende is bepaald:
“Artikel 3. Kredietvergoeding (...)b) De kredietvergoeding wordt van dag tot dag berekend en kan door kredietgever, met inachtneming van de krachtens de wet gestelde maxima, worden gewijzigd. Kredietgever zal Cliënt van iedere wijziging schriftelijk in kennis stellen.”
1.3.
Voordeelbank B.V., althans de destijds aan haar verbonden Interbank, heeft een brochure uitgegeven die is gepubliceerd op 15 juni 2004. Daarin staat onder meer, voor zover in dit geding van belang, over de rente:
Het tarief dat u betaalt, hangt af van (…) de hoogte van uw kredietlimiet en de rentestand op dat moment. Zodra die rentestand verandert, verandert uw rente mee. Daardoor kan het gebeuren dat het iets langer of iets korter duurt voordat uw krediet is afgelost. De rente wordt berekend over het opgenomen bedrag volgens de algemeen geldende dagelijkse methode.
1.4.
Voordeelbank B.V. heeft de door [eiseres] en [naam 2] te betalen kredietvergoeding als hieronder gewijzigd.
wijzigings-datum
jaarrente nominaal percentage
maandrente nominaal percentage
jaarrente effectief percentage
16-01-2006
8,5920%
0,7160 %
8,9 %
03-04-2006
8,7720%
0,7310 %
9,1 %
01-09-2006
9,1440%
0,7620 %
9,5 %
01-12-2006
9,5160%
0,7930 %
9,9 %
15-01-2007
9,9720%
0,8310 %
10,4 %
02-08-2007
10,1520%
0,8460 %
10,6 %
17-03-2008
10,6080%
0,8840 %
11,1 %
02-06-2008
11,1480%
0,9290 %
11,7 %
29-10-2008
12,3120%
1,0260%
13,0 %
22-06-2009
11,0640%
0,9220%
11,6%
1.5.
Per brief van 15 juni 2009 bericht HCB Groep (de assurantietussenpersoon) aan [eiseres] onder meer:
‘Op verzoek van u en mevrouw [naam 2] zijn wij tot een volgende mogelijkheid gekomen. De leningen welke u gezamenlijk heeft afgesloten worden gesplitst. Dit betekend in uw geval dat er nog betaald moet worden een bedrag van € 48.750,00. Dit bedrag zal u in de vorm van een nieuwe lening worden verstrekt. Genoemd bedrag zal in mindering gebracht worden op de lening bij InterBank onder nummer [nummer 1] . Het restsaldo op deze lening (…) zal door mevrouw [naam 2] en diens partner worden overgenomen.’
1.6.
Op 15 juni 2009 heeft [eiseres] een geldleningsovereenkomst met De Nederlandse Voorschotbank B.V. gesloten met nummer [nummer 2] – hierna kredietovereenkomst 2 –. Dit betrof een doorlopend krediet met een kredietlimiet van € 48.750,00 met een ‘kredietvergoeding thans per maand’ van 0,592 % en een effectieve rente op jaarbasis van 7,3%. In de overeenkomst is opgenomen
‘Geen opname mogelijk’In deze kredietovereenkomst is — voor zover in dit geding relevant — tevens het volgende bepaald:
‘Cliënt is over het uitstaande saldo van deze overeenkomst kredietvergoeding verschuldigd. De kredietvergoeding zal maandelijks ten laste van het krediet worden geboekt en wordt van dag tot dag berekend over het uitstaand saldo.’
1.7.
Kredietovereenkomst 2 verwijst naar de ‘Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet’, waarin in artikel 3 onder b (hierna te noemen: het wijzigingsbeding) onder meer het volgende is bepaald:
“Artikel 3. Kredietvergoeding (...)b) De kredietvergoeding wordt van dag tot dag berekend over het uitstaande saldo en kan door Kredietgever, met inachtneming van de krachtens de wet gestelde maxima, worden gewijzigd. Kredietgever zal kredietnemer van iedere wijziging schriftelijk in kennis stellen.”
1.8.
Bij brief van 17 juli 2009 bericht HCB Groep aan Gema Advies Groep B.V. onder meer:
‘Mevrouw [eiseres] heeft een lening gesloten bij De Nederlandse Voorschotbank (InterBank) onder contractnummer [nummer 3] van groot € 48.750,00 in de vorm van een doorlopend kredietMevrouw [naam 2] heeft een lening gesloten bij De Nederlandse Voorschotbank (InterBank) onder contractnummer [nummer 4] van groot € 11.250,00 in de vorm van een doorlopend kredietDoor deze nieuwe situatie zijn de dames [eiseres] / [naam 2] volledig financieel uit elkaar.’
1.9.
De Nederlandse Voorschotbank heeft de door [eiseres] te betalen kredietvergoeding als hieronder gewijzigd:
wijzigings-datum
jaarrente nominaal percentage
maandrente nominaal percentage
jaarrente effectief percentage
25-05-2010
6,3480%
0,5290 %
6,5 %
12-05-2011
7,0080%
0,5840 %
7,2 %
17-12-2012
7,1040%
0,5920 %
7,3 %
01-05-2014
7,6680%
0,6390 %
7,9 %
1.10.
Kredietovereenkomst 2 is in 2016 beëindigd door middel van volledige aflossing van het krediet.
1.11.
Op 16 juli 2020 heeft InterBank aan [eiseres] € 356,82 uitgekeerd ter zake van kredietovereenkomst 2.
1.12.
Voordeelbank B.V. en De Nederlandse Voorschotbank B.V. zijn per 8 december 2020 gefuseerd met InterBank, waarbij InterBank verkrijgend rechtspersoon is en Voordeelbank B.V. en De Nederlandse Voorschotbank B.V. verdwijnende rechtspersonen.

Vordering en verweer

1. [eiseres] vordert – samengevat – dat InterBank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld:
primair
A binnen vier weken na betekening van het vonnis de rente van de kredietovereenkomst van [eiseres] te herberekenen op basis van de volgende maatstaf: De effectieve aanvangsrente van de kredietovereenkomsten te verminderen met de op dat moment van aanvang van de geldleningsovereenkomst geldende driemaands Euriborrrente, waaruit een (vast) opslagpercentage voortvloeit. Vervolgens een rente in rekening te brengen die bestaat uit laatstgemeld opslagpercentage vermeerderd met de driemaands Euriborrente voor de gehele looptijd van de kredietovereenkomst.
B Te verklaren voor recht dat de rente dient te worden herberekend als hierboven vermeld.
C om binnen vier weken te berekenen wat [eiseres] aan rente en opslag had moeten betalen en – kort gezegd – voor zover daar voordeel uitvloeit dit uit te betalen c.q. te verrekenen met de nog bestaande aflossing schuld.
D om binnen 4 weken een berekening aan [eiseres] te verschaffen van teveel betaalde rente op straffe van een dwangsom
vordert subsidiair:
E een verklaring voor recht dat de kredietvergoedingsrente als volgt moet worden herberekend. De effectieve aanvangsrente dient te worden verminderd met het gemiddelde van de 1,2,3 maands Euriborrente op het moment van aanvang van de geldleenovereenkomsten en vervolgens moet een rente in rekening worden gebracht die gelijk is aan het gemiddelde van de 1,2,3 maands Euribor.
F het rentewijzigingsbeding van de algemene voorwaarden te vernietigen en InterBank te gebieden binnen vier weken een berekening over te leggen waaruit alle bedragen die werden betaald op basis van de rentes die hoger waren dan de aanvangsrente worden berekend en opgeteld en het te veel betaalde bedrag uit te betalen dan wel te verrekenen met de uitstaande leningen, voor zover dit bedrag de lening overtreft het bedrag aan eiseres uit te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente binnen twee weken na berekening van het in deze te wijzen vonnis.
primair en subsidiair:
G tot betaling van de proceskosten.
Ter zitting wijzigt [eiseres] haar eis in die zin dat zij voor kredietovereenkomst 2 enkel vordert hetgeen onder F. (en G) is opgenomen.
2. Ter zake van kredietovereenkomst 1 stelt [eiseres] dat zij en [naam 2] geen contact meer hebben en dat dit ook niet mogelijk is. [eiseres] is gerechtigd ook voor kredietovereenkomst 1 een vordering in te stellen. Voor zover sprake is van een gemeenschap kan zij dat doen als deelgenoot van de gemeenschap. Dit is in artikel 3:171 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaald. Daarnaast heeft [eiseres] alle betalingen aan InterBank verricht ter zake van de termijnbedragen voor beide overeenkomsten. Ten slotte is zij bereid om InterBank te vrijwaren van mogelijke aanspraken van de zijde van [naam 2] .
3. [eiseres] stelt dat de vorderingen niet zijn verjaard. Het Hof van Justitie heeft in een aantal recente uitspraken geoordeeld dat verjaring niet mogelijk is bij toetsing van een oneerlijk beding/vaststellen van de oneerlijkheid van een beding nu het doeltreffendheidbeginsel zich daartegen verzet (HVJ Eu 10 juni 2021, C-776/19). Tevens kan een consument onwetend zijn van de oneerlijkheid van een beding (9 juli 2020 en 16 juli 2020 C Raiffeisen Bank SA vs JBC C-698/18). Zelfs een verjaringstermijn van drie jaar die begint te lopen vanaf de datum van volledige nakoming van de overeenkomst biedt dan geen doeltreffende bescherming en kan niet worden aanvaard. [eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag – kort gezegd – dat zij er vanuit had mogen gaan dat de ontwikkeling van het kredietvergoedingspercentage van kredietovereenkomst 1, een externe rentevoet (met eventueel een liquiditeitsopslag) zou volgen. Gelet op het beding (1.2) in combinatie met hetgeen hierover is opgenomen in de prospectus mocht zij daarvan uitgaan. Pas in 2018 heeft zij geconstateerd dat dit niet het geval is.
4. Subsidiair vordert [eiseres] vernietiging van het rentewijzigingsbeding (1.2 en 1.7) omdat het oneerlijk is als bedoeld in de Richtlijn 93/13 – hierna de Richtlijn –. Zo volgt uit het arrest van 10 juni 2021 van het Hof van Justitie dat het rentewijzigingsbeding zoals het onderhavige de rechten en verplichtingen van partijen bij de leningsovereenkomst waarin het beding is opgenomen aanzienlijk verstoort ten nadele van de consument omdat de door de consument te betalen contraprestatie zonder bovengrens kan worden verhoogd en de consument bij gebreke van transparantie niet is ingelicht over de werking van het wijzigingsmechanisme en de specifieke risico’s die het beding in het leven roept, zodat moet worden aangenomen dat indien de bank op transparante wijze op basis van gelijkwaardigheid had onderhandeld met de consument het beding niet zou zijn aanvaard. Dat [eiseres] de mogelijkheid had om bij een rentewijziging de overeenkomst te beëindigen legt onvoldoende gewicht in de schaal om het verstoorde evenwicht te repareren en doet niet af aan het voorgaande omdat niet duidelijk is dat dit voor haar mogelijk zou zijn (Hof Arnhem-Leeuwarden, 13 april 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3554.)
5. InterBank voert verweer tegen de vorderingen. Ter zake van de kredietovereenkomst 1 kan [eiseres] zonder [naam 2] InterBank niet aanspreken. Er is sprake van hoofdelijkheid. De betalingen hebben te gelden als betalingen van beiden. Indien er sprake is van een gemeenschap ex artikel 3:166 lid 1 BW kan [eiseres] niet voor zichzelf een rechterlijke uitspraak verlangen ten aanzien van de gehele vordering. (Zie ook Hoge Raad, 05-03-1999, ECLI:NL:HR:ZC2868). Indien er geen gemeenschap is, is er sprake van een ondeelbare rechtsverhouding en dient [eiseres] de vordering gezamenlijk met [naam 2] in te stellen.
6. InterBank voert voorts aan dat de vorderingen zijn verjaard. [eiseres] is sinds 2004 en 2009 ter zake van de respectieve kredietovereenkomsten bekend met haar vermeende vorderingen op InterBank uit hoofde van onverschuldigde betaling. De verjaringstermijn is aangevangen vanaf de wijziging van de kredietovereenkomsten, respectievelijk in 2006 (kredietovereenkomst 1) en 2010 (kredietovereenkomst 2). De verjaringstermijn bedraagt 3 jaar. Deze is verstreken.
7. InterBank verweert zich tegen de uitleg van het rentewijzigingsbeding als door [eiseres] voorgestaan.
8. Ter zake de gevorderde vernietiging van het rentewijzigingsbeding voert zij aan dat het rentewijzigingsbeding expliciet door de Europese Wetgever is uitgezonderd van de bijlage bij de Richtlijn, het beding niet leidt tot een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van [eiseres] en er geen sprake is van strijd met de goede trouw, waardoor het beding niet als onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 onder a BW wordt beschouwd. Een rentewijzigingsbeding als het onderhavige is als uitzondering (van de in punt 1 genoemde mogelijk oneerlijke bedingen) genoemd in punt 2 onder b van de Bijlage bij de Richtlijn. Aan de daaraan te stellen voorwaarden is voldaan nu [eiseres] bij een rentewijziging de mogelijkheid heeft de overeenkomst te beëindigen. De wetgever heeft expliciet rekening gehouden met moeilijk voorspelbare kostencomponenten die de kredietvergoeding beoogt te dekken, zoals de fundingskosten, de kosten van de bedrijfsvoering, provisiekosten en risico-opslagen. InterBank is binnen de marges van de wetgeving gebleven door de verhoging van de kredietvergoeding beneden het toegestane maximum te houden. Van onduidelijkheid of gebrek aan transparantie is geen sprake nu het beding helder en duidelijk is. Het is niet mogelijk vooraf een mechanisme op te stellen voor de ontwikkeling van de kredietvergoeding. Mocht het beding toch vernietigd worden dan geldt de aanvangsrente en dan is het nog maar de vraag of dat voordeel oplevert voor [eiseres] . Indien er sprake is van voordeel dient in ieder geval de betaling van 16 juli 2020 (1.11) daarop in mindering te strekken.
9. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

Beoordeling

10. Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of [eiseres] ontvankelijk is, gelet op hetgeen InterBank hierover heeft aangevoerd. Tussen [eiseres] en [naam 2] bestaat geen gemeenschap meer. [eiseres] stelt dat zij aan InterBank teveel heeft betaald. Anders dan InterBank aanvoert raakt deze stelling niet de ondeelbare rechtsverhouding van [eiseres] en [naam 2] ten opzichte van de bank. De situatie verschilt van die in het arrest van de Hoge Raad (HR 05-03-1999, ECLI:NL:HR:ZC2868) nu daarbij in hoger beroep twee van de drie oorspronkelijke eisers (in eerste aanleg) procedeerden en in privé betaling vorderden van bedragen die, volgens de eigen stellingen, niet aan hen in privé toekwamen maar aan de onverdeelde boedel. Die stelling heeft [eiseres] nimmer ingenomen.
11. [eiseres] stelt dat zij alle betalingen heeft verricht aan InterBank ter zake van kredietovereenkomst 1. Dit is onvoldoende bestreden door InterBank. Het verweer van de bank bestaat eruit dat de betalingen door [eiseres] en/of [naam 2] zijn verricht en dat, gelet op de ondeelbare rechtsverhouding en de hoofdelijkheid, het InterBank niet vrijstaat enkel aan [eiseres] te betalen. Ter zitting heeft InterBank daaraan toegevoegd dat uit de splitsing van kredietovereenkomst 1, bij de beëindiging daarvan, volgt dat [naam 2] een deel heeft betaald. [eiseres] heeft dit betwist en InterBank heeft haar verweer niet onderbouwd terwijl dat op grond van de haar ter beschikking staande gegevens wel van haar verwacht mocht worden. Verder is er niet gebleken van betalingen van [naam 2] aan InterBank ter zake van kredietovereenkomst 1. Dat betekent dat er in deze procedure vanuit wordt gegaan dat [eiseres] ter zake van kredietovereenkomst 1 alle betalingen aan InterBank heeft verricht. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt de bank niet gevolgd in haar verweer dat zij enkel bevrijdend kan betalen aan [eiseres] en [naam 2] gezamenlijk. Wel hoeft niet van de bank verwacht te worden dat zij beperkt wordt in haar streven om de risico’s van de door [eiseres] en [naam 2] gekozen constructie te minimaliseren. In het denkbeeldige geval dat InterBank wordt aangesproken door [naam 2] moet het voor InterBank mogelijk zijn zich te beroepen op de vrijwaring die is aangeboden door [eiseres] . [eiseres] zal dan ook in de gelegenheid gesteld worden om een schriftelijke vrijwaring in het geding brengen waarin zij InterBank vrijwaart van alle aanspraken van [naam 2] op InterBank ter zake van een veroordeling tot betaling van InterBank aan [eiseres] in deze procedure met betrekking tot kredietovereenkomst 1. InterBank zal in de gelegenheid gesteld worden daarop te reageren.
12. InterBank doet een beroep op verjaring van de vorderingen van [eiseres] . Dat beroep wordt afgewezen. De verjaringstermijn voor een vordering wegens onverschuldigde betaling bedraagt vijf jaar. De Richtlijn verzet zich in beginsel niet tegen een verjaringstermijn voor het instellen van de vordering die ertoe strekt de uit de nietigverklaring van een oneerlijk beding in een consumentenovereenkomst voortvloeiende terugbetalingsplicht te doen gelden, voor zover die termijn niet ongunstiger is dan die welke voor soortgelijke nationale vorderingen geldt, en voor zover de uitoefening van de door de Richtlijn verleende rechten daardoor in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt (HvJ EU 9 juli 2020, C-698/18 en C-699/18 en HvJ EU 10 juni 2021, C-776/19). Laatstbedoelde voorwaarden brengen mee dat genoemde verjaringstermijn pas is aangevangen vanaf het moment waarop [eiseres] ermee bekend was/kon zijn dat zij een vordering wegens onverschuldigde betaling op InterBank heeft. [eiseres] is in ieder geval minder dan vijf jaar ervan op de hoogte dat InterBank aan de wijziging van de rente andere factoren dan de marktrente ten grondslag legde. Voor zover InterBank aanvoert dat de bevoegdheid om een beroep te doen op de ‘oneerlijkheid’ van de betreffende bedingen als bedoeld in de Richtlijn is verjaard, wordt InterBank daarin niet gevolgd. De bepalingen van de Richtlijn en de eis dat deze een doeltreffende bescherming moet bieden aan consumenten verzetten zich tegen het aannemen van een dergelijke verjaring (vgl. onder meer HvJEU 21 november 2002, Cofidis, C-473/00). De rechter dient ook ambtshalve – dus ook indien de consument niet zelf een beroep op vernietiging doet of kan doen – te toetsen of de betreffende bedingen oneerlijk zijn. En indien een dergelijke toetsing leidt tot de conclusie dat de betreffende bedingen dienen te worden vernietigd zal pas op dat moment een vordering op grond van onverschuldigde betaling ontstaan.
13. Ter zitting heeft [eiseres] desgevraagd ter zake van kredietovereenkomst 1 meegedeeld dat zij de rente vanaf het begin af aan hoog vond. Zij ging er vanuit dat het een vaste rente betrof. Zij heeft hierover vragen gesteld aan (de rechtsvoorgangster van) InterBank maar die verwees haar naar de tussenpersoon, die ook niet thuis gaf. Haar ex-partner studeerde rechten en wees haar erop dat zij werd opgelicht. Dit was zo rond 2008/2009. Vervolgens hebben partijen een lagere rente afgesproken en zijn de leningen gesplitst. Reeds gelet op het voorgaande komt de vordering voor zover deze betrekking heeft op de door [eiseres] voorgestane uitleg van kredietovereenkomst 1 niet voor toewijzing in aanmerking. [eiseres] ging ervan uit dat het een vaste rente betrof. [eiseres] kan zich dan niet op het standpunt stellen dat zij er steeds vanuit is gegaan dat het een variabele rente betrof die gewijzigd kon worden conform de door haar voorgestane uitleg van artikel 3 van de kredietovereenkomst in het licht van hetgeen daarover is opgenomen in de prospectus. Gelet daarop wordt de vordering, voor zover die betrekking heeft op de uitleg van het rentewijzigingsbeding als door [eiseres] gesteld, afgewezen.
14. Het rentewijzigingsbeding dat InterBank de bevoegdheid geeft de kredietvergoeding eenzijdig te wijzigen kwalificeert als een beding in de zin van artikel 3 van de Richtlijn. In punt 1, onder j, van de Bijlage bij de Richtlijn is bepaald dat bedingen die tot doel of tot gevolg hebben de verkoper te machtigen om zonder geldige, in de overeenkomst vermelde reden eenzijdig de voorwaarden van de overeenkomst te wijzigen als oneerlijk kunnen worden aangemerkt. In punt 2, onder b is bepaald dat punt 1 onder j niet in de weg staat aan bedingen waarbij de leverancier van financiële diensten zich het recht voorbehoudt de door of aan de consument te betalen rentevoet bij geldige reden zonder opzegtermijn te wijzigen, mits de verkoper verplicht wordt dit zo spoedig mogelijk ter kennis te brengen van de consument en deze vrij is de overeenkomst onmiddellijk op te zeggen. Deze beperking doet echter niet af aan de eis dat een eenzijdige wijziging op een geldige en in de overeenkomst genoemde reden moet berusten om te voorkomen dat deze als oneerlijk wordt aangemerkt (Hof Arnhem-Leeuwarden 26 februari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1819). In de onderhavige overeenkomsten is echter onvoldoende bepaald omtrent de gevallen, voorwaarden en maatstaven waarmee InterBank rekening dient te houden. Het gevolg is dat InterBank bevoegd is om eenzijdig en zonder nadere motivering en zonder dat het voor de consument duidelijk is welke redenering daaraan ten grondslag ligt de kredietvergoeding te wijzigen, hetgeen zij ook heeft gedaan. Daardoor is sprake van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht van de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen.
15. Een beding moet als oneerlijk worden beschouwd wanneer, gelet op de omstandigheden rond de sluiting van de betrokken overeenkomst en uitgaande van de datum van die sluiting, dat beding gedurende de uitvoering van die overeenkomst het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen aanzienlijk kan verstoren, ook al zou deze verstoring alleen onder bepaalde omstandigheden tot uiting kunnen komen of zou dat beding in andere omstandigheden zelfs ten goede kunnen komen aan de consument (HvJ EU 27 januari 2021, C229/19 en C289/19, Dexia/X). Dat [eiseres] de mogelijkheid had om bij een wijziging van de kredietvergoeding de bestaande kredietovereenkomst op te zeggen dan wel over te sluiten met een andere kredietverstrekker, eventueel onder gunstiger voorwaarden, doet dus aan de oneerlijkheid van het beding niet af , aangezien – uitgaande van het moment waarop de overeenkomst is aangegaan – kon worden voorzien dat dit onder bepaalde omstandigheden niet daadwerkelijk mogelijk zou zijn voor [eiseres] (Hof Arnhem-Leeuwarden, 13 april 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3554 en HvJ EU 21 maart 2013, C-92/11, ECLI:EU:C:2013:180, (RWE).
16. Uit het voorgaande volgt dat de subsidiair ingestelde vordering toewijsbaar is voor beide kredietovereenkomsten, in die zin dat het in artikel 3 Algemene Voorwaarden onder b. bedoelde beding, dat luidt “
De kredietvergoeding wordt van dag tot dag berekend over het uitstaande saldo en kan door kredietgever, met inachtneming van de krachtens de wet gestelde maxima worden gewijzigd” zal worden vernietigd maar uitsluitend voor zover daarin is bepaald “…
en kan door kredietgever, met inachtneming van de krachtens de wet gestelde maxima worden gewijzigd”.
17. Partijen zijn bij het sluiten van de overeenkomsten een kredietvergoeding overeengekomen van 8,6% (effectieve rente op jaarbasis) (kredietovereenkomst I) en 7,3% (kredietovereenkomst 2). Ook zijn zij overeengekomen op welke wijze het bedrag van de kredietvergoeding wordt berekend. Het buiten toepassing laten van het wijzigingsbeding wijzigt dit niet.
18. Dat betekent dat, nu de vordering tot vernietiging van de bedingen wordt toegewezen, elke wijziging van de kredietvergoeding geacht moet worden niet te hebben plaatsgevonden (en dit dus niet alleen de verhogingen kan betreffen) zodat InterBank dient terug te betalen hetgeen [eiseres] méér aan kredietvergoeding ter zake van beide kredietovereenkomsten heeft betaald dan zij zouden hebben betaald zonder wijzigingsbeding. Behalve de vordering tot terugbetaling van hetgeen teveel is betaald is eveneens toewijsbaar de daarover gevorderde wettelijke rente. De vordering ontstaat met ingang van de datum van dit vonnis (zie hiervoor rechtsoverweging 12).
19. Gelet op het voorgaande wordt InterBank in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, een renteberekening ter zake van beide kredietovereenkomsten (gesplitst) in het geding te brengen uitgaande van de overeengekomen effectieve rente op jaarbasis (zonder wijziging) afgezet tegen de daadwerkelijk in rekening gebrachte en betaalde rente. Hetgeen reeds is betaald aan [eiseres] op grond van kredietovereenkomst 2 (1.11) zal hierop, bij een surplus, in mindering strekken. [eiseres] zal in de gelegenheid gesteld worden daarop te reageren.
20. Voor het opleggen van een dwangsom – voor zover dat mogelijk is – bestaat onvoldoende grond.
21. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

BESLISSING

De kantonrechter:
vernietigt het beding in artikel 3 Algemene Voorwaarden onder b. van kredietovereenkomst 1 en 2 voor zover daarin is bepaald “…
en kan door kredietgever, met inachtneming van de krachtens de wet gestelde maxima worden gewijzigd”’;
stelt InterBank in de gelegenheid om op de rolzitting van
14 september 2021 te 10.00 uurbij akte een renteberekening in het geding te brengen overeenkomstig hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 19;
stelt [eiseres] in de gelegenheid om op de rolzitting van
14 september 2021 te 10.00 uurbij akte een vrijwaring in het geding te brengen overeenkomstig hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 11;
bepaalt dat beide partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld zullen worden om bij antwoordakte te reageren op de door de wederpartij in het geding gebrachte akte;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.