ECLI:NL:RBAMS:2021:4534

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
27 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 19/6964
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek AOW wegens gebrek aan bewijs van verzekerde tijdvakken in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van eiseres, die in Marokko woont. Eiseres had eerder een AOW-pensioen aangevraagd, welke aanvraag op 28 mei 2018 door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) was afgewezen. Eiseres verzocht de Svb om herziening van dit besluit, maar de Svb heeft dit verzoek op 12 september 2019 afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden onderbouwen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 juli 2021, waar eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, werd de zaak behandeld. De Svb was niet aanwezig. Eiseres voerde aan dat er bewijsstukken waren die aantoonden dat haar overleden echtgenoot in Nederland had gewoond en gewerkt, maar de rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank concludeerde dat de stukken die eiseres had overgelegd, reeds bekend waren bij de Svb tijdens de eerdere aanvraag.

De rechtbank heeft ook beoordeeld of het bestreden besluit evident onredelijk was, maar vond geen aanleiding om aan te nemen dat de Svb onterecht had gehandeld. Eiseres had geen recht op AOW, zowel voor het verleden als voor de toekomst, omdat er onvoldoende bewijs was dat haar echtgenoot in Nederland had gewoond of gewerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/6964

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Nador (Marokko), eiseres (hierna: [eiseres] )

( [gemachtigde eiseres] ),
en

de Raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder (hierna: Svb).

Procesverloop

Met een besluit van 12 september 2019 (het primaire besluit) heeft de Svb het verzoek van [eiseres] om terug te komen van het besluit van 28 mei 2018, waarbij haar een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) is geweigerd, afgewezen.
Met een besluit van 5 december 2019 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding. [eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] . De Svb is – met bericht van afmelding – niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiseres] woont in Marokko. Zij heeft op 26 april 2017 bij het CNSS [1] een AOW-pensioen aangevraagd. De Svb heeft de aanvraag met een besluit van 28 mei 2018 afgewezen, omdat het niet duidelijk is of [eiseres] of haar overleden echtgenoot,
[naam echtgenoot] , in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Er is daarom geen AOW-pensioen opgebouwd, aldus de Svb. Het bezwaar tegen het besluit van 28 mei 2018 is
niet-ontvankelijk verklaard, omdat [eiseres] het bezwaar te laat heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. [eiseres] is tegen deze uitspraak niet in hoger beroep gegaan, waarmee de beslissing van 28 mei 2018 in rechte vaststaat.
2. De Svb heeft op 17 juli 2019 een verzoek om terug te komen op het besluit van 28 mei 2018 van [eiseres] ontvangen. Met het primaire besluit heeft de Svb het verzoek om herziening afgewezen. Met het bestreden besluit heeft de Svb de afwijzing van het verzoek om herziening gehandhaafd. Volgens de Svb heeft [eiseres] geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die niet bekend hadden kunnen zijn toen de eerdere beslissing werd genomen. Ook was de beslissing niet onmiskenbaar onjuist. Volgens de Svb heeft [eiseres] ook vanaf de datum van het herzieningsverzoek geen recht op een AOW-pensioen.
Standpunt [eiseres]
3. [eiseres] voert aan dat er meerdere bewijsstukken zijn opgestuurd waaruit blijkt dat haar overleden echtgenoot in Nederland heeft gewerkt en gewoond. Volgens [eiseres] gaat het om Nederlandse documenten en valt daar dus uit af te leiden dat hij in Nederland is geweest. Daarnaast heeft de Svb haar overleden echtgenoot niet teruggevonden in de archieven, omdat deze archieven maar tien jaar worden bijgehouden en het langer dan tien jaar geleden is dat hij in Nederland was. Volgens [eiseres] kan de Svb niet met zekerheid bewijzen dat haar overleden echtgenoot niet in Nederland heeft gewoond en gewerkt.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat de Svb in deze zaak toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of de Svb zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van het verzoek om herziening van het eerdere besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Als de Svb op dit punt beleid voert, toetst de bestuursrechter in de eerste plaats of de Svb een juiste toepassing heeft gegeven aan haar beleid.
5. De eerste vraag is dus of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden niet is gebleken. De stukken die [eiseres] heeft overgelegd, zijn namelijk stukken die de Svb ook al bij de eerdere AOW-aanvraag in haar bezit had.
6. De tweede vraag is of het bestreden besluit evident onredelijk is. Op grond van beleidsregel SB1076 acht de Svb het evident onredelijk om zonder terugwerkende kracht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit indien dit besluit onmiskenbaar onjuist is. In dit geval heeft de Svb geen aanleiding gezien om het besluit van 28 mei 2018 onmiskenbaar onjuist te achten. In wat [eiseres] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat het eerdere besluit onmiskenbaar onjuist is. Dit betekent dat de Svb een juiste toepassing heeft gegeven aan haar beleid. In wat [eiseres] heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
7. Omdat de Svb het herzieningsverzoek van [eiseres] ook heeft opgevat als een verzoek om herziening voor de toekomst, is de derde vraag of de Svb terecht heeft beslist dat [eiseres] ook vanaf de datum van het herzieningsverzoek van 17 juli 2019 geen recht heeft op een AOW-pensioen. De rechtbank is van oordeel dat de Svb voldoende en zorgvuldig onderzoek heeft verricht. De Svb heeft alle aanwezige informatie in het AOW-dossier bekeken en het bedrijf Campina nogmaals aangeschreven, maar daaruit is niet gebleken dat [eiseres] vanaf 17 juli 2019 een AOW-pensioen kan krijgen. De rechtbank volgt dit. De in het dossier aanwezige garantstelling van [naam 2] zegt namelijk niets over een verblijf in Nederland. Ook aan de anonieme handgeschreven verklaring dat [eiseres] bij Melkunie heeft gewerkt kan geen betekenis worden toegekend. Verder zitten er nog een vaccinatiekaart van december 1971 en een aanvraag voor een werkvergunning van 30 mei 1970 in het dossier, maar ook deze stukken zeggen niets over het daadwerkelijk wonen en werken in Nederland. Dan blijft over een afschrift van het Algemeen Ziekenfonds Rotterdam voor het derde en vierde kwartaal van 1971. Dit is onvoldoende bewijs om verzekerde tijdvakken voor de AOW aan te nemen. De Svb heeft dus terecht beslist dat [eiseres] ook vanaf de datum van het herzieningsverzoek geen recht heeft op een AOW-pensioen.
De rechtbank overweegt nog dat het denkbaar is dat [eiseres] verzekerd is geweest voor het ziekenfonds op basis van verrichte werkzaamheden in Nederland. Zelfs al zou de Svb ongelijk hebben door de registratiekaarten van het Ziekenfonds voor twee kwartalen in 1971 als onvoldoende bewijs aan te nemen, dan maakt het dat niet dat [eiseres] wel recht zou hebben op een klein AOW-pensioen. Er blijft dan staan dat [eiseres] niet minimaal één kalenderjaar verzekerd is geweest voor de AOW en dat dus niet is voldaan aan het vereiste van artikel 7, eerste lid, onder b, van de AOW. De Svb heeft dan ook terecht beslist dat [eiseres] ook vanaf de datum van het herzieningsverzoek geen recht heeft op een
AOW-pensioen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [eiseres] geen gelijk krijgt.
9. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Caisse Nationale de Sécurité Sociale.