Overwegingen
1. [eiseres] en haar partner hebben (het recht van erfpacht op) een zelfbouwkavel in Amsterdam-Noord gekocht en daarop een eengezinswoning gebouwd. Vergunninghouder heeft op de naastgelegen kavel eveneens een woning gebouwd. De twee kavels liggen in Amsterdam-Noord tussen de [weg] en de [straat] . Beide woningen bestaan uit een hoofdgebouw en een bijgebouw met daar tussenin een tuin. De bijgebouwen hebben twee etages. Vergunninghouder heeft een deel van zijn bijgebouw uitgebouwd en daarop een dakterras gerealiseerd. Het dakterras kijkt uit op de tuin en de woning van [eiseres] . Het bijgebouw van vergunninghouder is verhuurd. [eiseres] en vergunninghouder hebben vooraf overleg gehad over de inrichting van het dakterras om inkijk in de tuin en de woning van [eiseres] door de huurders van het bijgebouw te minimaliseren.
2. Aan de vergunninghouder is op 1 november 2017 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van twee huurwoningen, grondgebonden, en één bovenwoning voor eigen bewoning, bergingen en 2 parkeerplaatsen. Hiermee is ook het dakterras vergund, voorzien van dichte betonnen plantenbakken met groenvoorziening en een niet-beloopbaar gebied.
3. Vergunninghouder heeft het dakterras afgewerkt met een stalen hekwerk in plaats van met betonnen plantenbakken en het hele dakterras als beloopbaar gebied ingericht. [eiseres] heeft bij brief van 7 januari 2020 verweerder verzocht om handhavend op te treden omdat de afwerking van het terras afwijkt van de vergunning van 1 november 2017.
4. Met het primaire besluit I heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwkundig opdelen van de (hoofd)woning op de tweede verdieping ( [adres] ) in 3 zelfstandige woningen. Op dezelfde datum heeft verweerder ook een op
12 februari 2020 aangevraagde aanpassing (revisie) voor de afwerking van het dakterras geaccordeerd (primaire besluit II). Dit betreft het alsnog veranderen van de betonnen plantenbakken in een stalen hekwerk. Met het primaire besluit III heeft verweerder vergunning verleend voor het omzetten van één woonruimte naar drie zelfstandige woonruimten voor het adres [adres] .Met het primaire besluit IV heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen.
5. [eiseres] heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit I heeft het college de bezwaren tegen de verleende omgevingsvergunning en de omzettingsvergunning ongegrond verklaard. Het college heeft verder het revisiebesluit van 18 maart 2020 herroepen, omdat per ongeluk de oude bouwtekeningen bij waren gevoegd, en alsnog bij afzonderlijk besluit van 8 oktober 2020 (het bestreden besluit II) beslist er geen bezwaar tegen te hebben als het dakterras wordt ingericht in afwijking van de omgevingsvergunning. Daarnaast heeft het college door middel van een tweede besluit, ook op 8 oktober 2020, het bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek alsnog ongegrond verklaard (het bestreden besluit III). De rechtbank volgt de toelichting van verweerder op de zitting dat de bestreden besluiten II en III enerzijds en het bestreden besluit I anderzijds, gelet op hun onderlinge verwevenheid, één geheel vormen. De rechtbank merkt daarom de bestreden besluiten II en III aan als onderdeel van het bestreden besluit I.
Het oordeel van de rechtbank
6. Zoals uit het beroepschrift blijkt en op de zitting door [eiseres] is bevestigd, ligt de focus in deze procedure op de afwerking van het dakterras en op de bouwkundige splitsing en woonvorming.
7. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat plaatsing van een dakterras alsmede de door vergunninghouder gewenste afwerking van het dakterras past binnen de regels van het bestemmingsplan en daar dus niet mee in strijd is.Dit betekent dat het college gehouden is om de aanvraag toe te wijzen, tenzij er sprake is van één van de limitatief opgesomde wettelijke weigeringsgronden.Voor zover [eiseres] betoogt dat het dakterras de vluchtweg hindert, en daarmee impliciet dat er sprake is van een weigeringsgrond,stelt de rechtbank vast dat [eiseres] dit standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele opmerking hierover door een adviesbureau is onvoldoende. De rechtbank volgt [eiseres] daarom niet in dit standpunt. Voor het overige is een wettelijke weigeringsgrond gesteld noch gebleken.
8. [eiseres] betoogt verder, onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State(hierna: de Afdeling), dat verweerder haar belang bij behoud van haar privacy onvoldoende bij de vergunningverlening heeft laten meewegen. De rechtbank volgt [eiseres] hierin niet. Bij de totstandkoming van een bestemmingsplan door de gemeenteraad, worden de in aanmerking te nemen belangen van onder meer bewoners van het plangebied in kaart gebracht en mag worden aangenomen dat de belangen van bewoners bij het bestemmen van het gebied in acht zijn genomen. Het onderhavige bestemmingsplan is onherroepelijk. Zoals boven vermeld, is de door vergunninghouder gewenste afwerking van het dakterras niet in strijd met het bestemmingsplan. Het belang van [eiseres] bij behoud van haar privacy in relatie tot de gestelde hinderlijke inkijk vanaf het terras in haar tuin en in haar woning mag daarom geacht worden bij de vaststelling van het plan te zijn meegewogen. Daarom kan het door [eiseres] ingebrachte civiele vonnis geen rol spelen bij de toetsing van de aanvraag van vergunninghouder. Dit betekent dat verweerder de vergunning niet vanwege de gestelde privacybelangen van [eiseres] mocht weigeren.
9. De rechtbank volgt evenmin het betoog van [eiseres] dat de vergunning op gespannen voet staat met de Welstandsnota ‘De schoonheid van Amsterdam 2016’. [eiseres] wijst er op dat daarin is opgenomen dat in het verstedelijkt Havengebied dakterrassen in beginsel als ‘te begroeien constructie’ moeten worden uitgevoerd. Daargelaten of de kavels van partijen onder de welstandnota vallen, valt volgens de rechtbank niet in te zien waarom een hekwerk niet een te begroeien constructie is.
10. [eiseres] betoogt verder dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat zij pas na afloop van de hoorzitting op 17 september 2020 op de hoogte is gesteld van de aangepaste revisievergunning inclusief plattegrond. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] hierdoor niet in haar processuele belangen is geschaad. [eiseres] heeft namelijk voldoende gelegenheid gehad om na de hoorzitting op deze stukken te reageren voordat de besluitvorming was afgerond op 8 oktober 2020.
11. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college de revisievergunning voor het dakterras en de door vergunninghouder gewenste wijze van inrichting daarvan terecht heeft verleend.
Bouwkundige splitsing en woonvorming
12. [eiseres] betoogt dat de aanvraag voor woningsplitsing op het punt ‘parkeren’ in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank volgt verweerder in de vaststelling dat het bestemmingsplan geen minimum parkeernorm stelt voor woningen kleiner dan 65 m2. De woningen waarop de vergunning ziet, zijn kleiner dan 65 m2. Van de gestelde strijdigheid is daarom geen sprake. Het betoog van [eiseres] wordt daarom verworpen.
13. Tot slot betoogt [eiseres] dat zij door de toegenomen activiteit last heeft van haar buren. Zij stelt dat het college de leefbaarheid van de wijk niet concreet heeft getoetst. De rechtbank volgt [eiseres] ook niet in dit standpunt. Het college heeft de leefbaarheidstoets in de vergunning toegepast en geconcludeerd dat de woningvorming geen aantoonbaar negatief effect heeft op de leefbaarheid in de wijk. Overlast is volgens het college niet gebleken en evenmin te verwachten. De rechtbank stelt voorts vast dat [eiseres] haar beroep op een onaanvaardbaar negatief effect op de leefbaarheid van de buurt als gevolg van het realiseren van meer woningen niet concreet heeft onderbouwd. De rechtbank wijst hierbij op rechtspraak van de Afdeling, waaruit volgt dat het op de weg ligt van [eiseres] om dat te doen.
14. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vergunning voor woningvorming op goede gronden is verleend.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.