In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een bedrijfshal in Amsterdam. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 246.000, wat door de eiser, eigenaar van de bedrijfshal, werd betwist. De eiser stelde dat de waarde te hoog was en dat de bedrijfshal niet-verhuurbaar was, met een voorgestelde waarde van € 0,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 3 maart 2021, waar de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. M.A. Boerhorst, de waarde heeft onderbouwd met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode en verkoopinformatie van vergelijkbare objecten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de oppervlakte van de bedrijfshal 308 m² bedraagt, wat in lijn is met de verkoopadvertentie. De eiser had geen overtuigende gegevens overgelegd om zijn stelling van een kleinere oppervlakte te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de leegstand en de huurwaarde van de bedrijfshal, en dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de eiser geen gelijk kreeg in zijn bezwaar tegen de WOZ-waarde.