ECLI:NL:RBAMS:2021:4738

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4306
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4306

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te België, eiseres (hierna: [eiseres] )

(gemachtigde: mr. M.G. Vos),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
(gemachtigde: mr. M. Reitsma).

Procesverloop

Op 26 november 2019 heeft het Uwv de uitkering van [eiseres] op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 2 februari 2020 beëindigd.
Op 30 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft hiertegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op 23 juli 2021 behandeld op een zitting met beeld- en geluidverbinding (Skype). [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1. [eiseres] werkte als inpakster voor gemiddeld 29,46 uur per week. Zij is voor dit werk uitgevallen wegens ziekte. Vanaf 17 oktober 2011 ontving zij een WIA-uitkering.
2. Het Uwv heeft [eiseres] voor een herbeoordeling van haar recht op een WIA-uitkering laten onderzoeken door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. De verzekeringsarts heeft zijn bevindingen opgenomen in een rapport en functionele mogelijkhedenlijst (fml) van 9 oktober 2019. Op basis hiervan heeft de arbeidsdeskundige in een rapport van 22 november 2019 functies geselecteerd die [eiseres] met haar beperkingen nog kan uitvoeren. De arbeidsdeskundige concludeert dat [eiseres] 9,32% arbeidsongeschikt is. Daarom heeft het Uwv de WIA-uitkering van [eiseres] per
2 februari 2020 beëindigd.
3. [eiseres] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarom heeft het Uwv opnieuw onderzoek laten doen naar de situatie van [eiseres] door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn bevindingen opgenomen in een rapport en fml van 15 juni 2020 en wijkt niet af van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Omdat er door [eiseres] geen arbeidskundige bezwaren naar voren zijn gebracht en er op medisch vlak volgens het Uwv niets is gewijzigd, blijft de arbeidskundige beoordeling van 22 november 2019 in stand. Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
4. [eiseres] is het hier niet mee eens en wil een oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit.
Het standpunt van [eiseres]
5. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat het besluit van het Uwv onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat de medische grondslag waarop haar arbeidsongeschiktheid is gebaseerd, onjuist is. Zij heeft geen duurzaam benutbare mogelijkheden. [eiseres] is betrokken geweest bij twee aanrijdingen en heeft daar lichamelijke en psychische klachten aan overgehouden. Die klachten nemen steeds verder toe. Zij heeft pijn in haar nek en schouders, uitstralingsklachten vanuit haar nek, een doof gevoel in haar linkerarm en linkerhand en last van duizeligheid. Zij slaapt ’s nachts slecht en kan overdag amper functioneren. Zij staat voor haar klachten onder behandeling, ook in België. Daar is cervicale stenose vastgesteld. Volgens [eiseres] bestaat er wel een causaal verband tussen de klachten die zij ervaart en de beperkingen die de artsen objectief kunnen vaststellen. Zij kan bepaalde handelingen verrichten, maar haar lichaam protesteert op een later moment. Dat maakt de constatering moeilijker. Het Uwv heeft haar beperkingen onderschat. De fml klopt niet en zij is meer beperkt in het vasthouden van de aandacht, het handelingstempo, geluidsbelasting, trillingsbelasting, reiken, buigen en strekken. Daarom is de conclusie van de arbeidsdeskundige ook niet juist.
Het oordeel van de rechtbank
6. In geschil is of het Uwv terecht heeft geoordeeld dat [eiseres] op 2 februari 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
7. Het Uwv mag zich baseren op de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige als deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Daarom mag het Uwv de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op deze rapporten baseren. [eiseres] heeft de mogelijkheid om aan te tonen dat een rapport niet aan de vereisten voldoet of de beoordeling niet klopt. Om dit aannemelijk te maken, is doorgaans een rapport van een arts noodzakelijk. [1]
De medische beoordeling
8. De rechtbank oordeelt dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en voldoen aan de gestelde eisen. De primaire verzekeringsarts heeft kennisgenomen van het medisch dossier van [eiseres] en haar op een spreekuur gezien. [eiseres] is lichamelijk en psychisch onderzocht en er is onderzoek gedaan naar haar geheugen. Ook is informatie van de behandelaars van [eiseres] bij de beoordeling betrokken. Uit informatie van de neuroloog is gebleken dat van cervicale of lumbale wortelprikkeling geen sprake is. De verzekeringsarts kon verder geen psychopathologie of ernstige persoonlijkheidsproblematiek vaststellen. Dit doet niet af aan de wijze waarop [eiseres] haar klachten ervaart, maar de rechtbank kan alleen maar letten op klachten die objectief aanwijsbaar zijn. Daarvoor kijkt de rechtbank naar de beoordeling van de verzekeringsartsen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen de benutbare mogelijkheden van [eiseres] juist vastgesteld.
9. De rechtbank vindt de rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk en kan de conclusies daarvan volgen. Hetgeen [eiseres] aanvoert, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere conclusie. De rechtbank overweegt dat [eiseres] geen objectieve medische gegevens heeft ingebracht om de conclusies van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. Ook overweegt de rechtbank dat [eiseres] geen medische stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat haar psychische en fysieke klachten zouden moeten leiden tot meer beperkingen dan reeds zijn aangenomen. [eiseres] heeft op de dag van de zitting een brief van haar arts overgelegd, in de Franse taal, die op 26 juni 2021 een onderzoek bij [eiseres] heeft uitgevoerd. De arts geeft onder andere aan dat bij [eiseres] sprake is van een vernauwing van haar halswervels, maar die informatie was al bekend en is meegewogen door de verzekeringsartsen. Ook blijkt uit deze brief dat bij [eiseres] sprake is van een beknelde zenuw. Deze informatie is wel nieuw, maar de rechtbank betrekt deze informatie niet bij de beoordeling. Deze arts heeft [eiseres] namelijk op 26 juni 2021 onderzocht en de rechtbank oordeelt over de vraag hoeveel [eiseres] kon werken op 2 februari 2020.
De arbeidskundige beoordeling
10. [eiseres] voert aan dat zij niet in staat is om de geselecteerde functies uit te oefenen, omdat haar beperkingen in de fml zijn onderschat en de arbeidsdeskundige uitgaat van verkeerde informatie.
11. Nu de beroepsgronden van [eiseres] zich richten tegen de vastgestelde medische beperkingen, dient de rechtbank volgens vaste rechtspraak de toetsing van het bestreden besluit te beperken tot de medische grondslag en tot de vraag of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht juist zijn. [2] [eiseres] heeft tegen het arbeidskundige onderzoek geen aparte gronden gericht. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om [eiseres] ongeschikt te achten voor de geselecteerde functies.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. [eiseres] krijgt dus geen gelijk.
13. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Als hoger beroep is ingesteld, kan daar worden verzocht om een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 17 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2955.