In deze zaak, die op 8 september 2021 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee ouders, [eiser] en [gedaagde], over de nakoming van een omgangsregeling voor hun twee kinderen. De ouders hebben sinds 2010 een verbroken relatie en hebben gezamenlijk gezag over hun kinderen, geboren in 2004 en 2010. De omgangsregeling, vastgesteld in een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland op 16 februari 2016, houdt in dat de kinderen één weekend in de veertien dagen bij [eiser] verblijven. [eiser] vordert in dit kort geding dat [gedaagde] deze regeling nakomt, terwijl [gedaagde] verweer voert en een tegenvordering indient om de regeling te wijzigen.
Tijdens de zitting op 25 augustus 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [eiser] heeft aangegeven dat hij de kinderen niet heeft gezien in de weken voorafgaand aan de zitting, terwijl [gedaagde] aanvoert dat zij door persoonlijke omstandigheden niet in staat is om de regeling na te komen. De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis geoordeeld dat de bestaande omgangsregeling moet worden nagekomen, maar zonder dat hieraan een dwangsom wordt verbonden. Dit omdat [gedaagde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij op dit moment niet in staat is om de regeling volledig na te komen, en een veroordeling tot nakoming met dwangsom zou leiden tot executieproblemen.
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten tussen partijen verrekend, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. In reconventie heeft de rechter de vordering van [gedaagde] om de omgangsregeling te wijzigen afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld.