ECLI:NL:RBAMS:2021:4962

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
C/13/672759 / HA ZA 19-1021
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en boete wegens schending van geheimhouding in het kader van een lastercampagne

In deze zaak vorderde [eiser sub 1] B.V. van [gedaagde] een schadevergoeding van € 600.000 wegens vermeende schending van een geheimhoudingsovereenkomst en betrokkenheid bij een lastercampagne tegen [eiser sub 2]. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat [gedaagde] inderdaad de geheimhouding had geschonden door vertrouwelijke informatie te delen met [betrokkene 1], die deze informatie gebruikte in een lastercampagne. De rechtbank legde een boete op van € 2.500 voor vijf overtredingen van de geheimhoudingsovereenkomst, in plaats van de gevorderde € 600.000, omdat de boete buitensporig werd geacht. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] niet onrechtmatig had gehandeld jegens [eiser sub 2], omdat niet was aangetoond dat zij wist dat de informatie zou worden gebruikt voor een lastercampagne. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/672759 / HA ZA 19-1021
Vonnis van 12 mei 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers
advocaat mr. M.W.J. Ariëns te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde
advocaat mr. H.H.T. Beukers te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] (samen: [eisers] c.s.) en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 april 2020,
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • het B11 formulier van 25 november 2020, houdende bezwaar van mr. Beukers tegen de conclusie van antwoord in reconventie,
  • het proces verbaal van de op 31 maart 2021 gehouden mondelinge behandeling,
  • de brief van mr. Beukers van 13 april 2021 met een opmerking over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 2] is (middellijk) bestuurder van de bedrijven [bedrijf 2] , dat handelt in
Natuursteen, en [bedrijf] , dat negen Iraanse steengroeven exploiteert. [eiser sub 1] is een service vennootschap die diensten verleent aan [bedrijf 2] en [bedrijf] . [eiser sub 2] is aandeelhouder van [eiser sub 1] .
2.2.
[gedaagde] is van 1 juli 2017 tot en met 31 oktober 2017 bij [eiser sub 1] werkzaam geweest in de functie van personal assistant van [eiser sub 2] op basis van een overeenkomst van opdracht (hierna: de Opdrachtovereenkomst) gesloten tussen [eiser sub 1] en [gedaagde] , die daarbij handelde onder de naam MR Assist. Deze overeenkomst bevat een geheimhoudingsbepaling in artikel 9. De Opdrachtovereenkomst verklaart algemene voorwaarden van toepassing, die in artikel 11 eveneens een geheimhoudingsbeding bevatten.
2.3.
Op 31 oktober 2017 is tussen [eiser sub 1] en [gedaagde] een overeenkomst gesloten (hierna: de Geheimhoudingsovereenkomst). Daarin is overwogen dat deze overeenkomst de in de Opdrachtovereenkomst en de bijbehorende algemene voorwaarden opgenomen bepalingen over geheimhouding (artikel 9 respectievelijk 11) vervangt.
In artikel 1.1 van de Geheimhoudingsovereenkomst is het volgende bepaald:
“Anders dan ten behoeve van [eiser sub 1] bij de normale uitvoering van de taken in het kader van de Overeenkomst van Opdracht is het MR Assist zowel gedurende de Overeenkomst van Opdracht als na beëindiging daarvan, verboden op enigerlei wijze aan derden, direct of indirect, in welke vorm ook, mededeling te doen van of over enige bijzonderheid en vertrouwelijke informatie betreffende [eiser sub 1] (“Vertrouwelijke informatie”).Onder Vertrouwelijke Informatie wordt in het bijzonder verstaan alle informatie over bedrijfsgeheimen, financiële, commerciële, operationele en organisatorische kennis en gegevens, geheime formules, uitvindingen, ontwerpen, standaarden, (technische) data of informatie, processen, methodes, ruwe materialen en bedrijfsmethodes, alsmede alle daaraan gerelateerde informatie, kennis, details, handelspraktijken en verbeteringen, ongeacht of dergelijke informatie is voorzien van een aanduiding waaruit de vertrouwelijke aard of de eigendom van die informatie blijkt, en ongeacht de wijze waarop MR Assist de betreffende informatie ter kennis is gekomen.Deze geheimhoudingsplicht omvat tevens alle gegevens van cliënten en/of andere
relaties van [eiser sub 1] en/of aan haar gelieerde ondernemingen waarvan MR Assist
in het kader van deze Overeenkomst kennis neemt.”
2.4.
[betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) is van 1 september 2017 tot 24 november 2017 op basis van een ‘Contract for Services’ werkzaam geweest als verkoper voor [bedrijf] .
2.5.
[betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) is van 1 mei 2017 tot 17 november 2017 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam geweest als ‘Team Manager Operationele Zaken’ van [eiser sub 1] .
2.6.
Tussen [betrokkene 1] en [gedaagde] zijn met behulp van Whatsapp berichten uitgewisseld die – voor zover in dit geding van belang - als volgt luiden:
27 november 2017 13:57
[betrokkene 1] :
“Graag ook alle info over potentiele slachtoffers in london
Bankiers
Via [naam 6]
Dat netwerk
Gewoon tutti wat je hebt
Tutti frutti (…)”
27 november 2017 19:11
[gedaagde] :
“ [naam 1] , arbeidsrecht advocaat
Investeerders SN: [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] .
[naam 5] : Vriend van [eiser sub 2] en [naam 6]
[adres]
Huis gekocht van [naam 8] op [adres] voor meer dan 4 mio. Makelaar is [naam makelaar] van [makelaarskantoor]
[naam 5] zijn vriend is daar partner.”
(…)
28 november 2017 9:35
[betrokkene 1] :
“Goedemorgen [gedaagde] , dank voor gister. En het is bijzonder om mee te maken dat er nog mensen zijn die geven om anderen en anderen willen helpen een halt toe te willen brengen aan zulke praktijken als [eiser sub 2] (…)”Heb je adres en postcode [eiser sub 2] ”
[gedaagde] :
“ [adres] ”
28 november 2017 20:22
[betrokkene 1] :
“Yesss
Je belde
Foto’s?”
[gedaagde] :
“21 uur zei ik (…)Check je inbox”
(…)
29 november 2017 12:52
(…)
[betrokkene 1] :
“Check je email
Rustige 30 min lezen
Focus
(…)”
[gedaagde] :
“Ben jij haar ex”
[betrokkene 1] :
“Lees.
Rust.”
[gedaagde] :
“Jij bent [naam 14] ”
[betrokkene 1] :
“Graag contact na pagina 32.”
[gedaagde] :
“Was [eiser sub 2] je opdracht.”
[betrokkene 1] :
“Pagina 32 aub
Lezen
Niet scannen
Goed lezen
Dan mij bellen
Ik bedoel tot pagina 32 lezen
Dan weet je wie wie is
En wie wat kan”
(…)
29 november 2017 14:51
(…)
[betrokkene 1] :
“Email mij aub staps gewijs
Hoe zij bij koning komen”
[gedaagde] :
“Hij is begonnen in een tijd dat de grenzen begonnen open te gaan.”
[betrokkene 1] :
“Met naam en toe naam
Stap voor stap”
(…)
[gedaagde] :
“ [naam 15] en [naam 9]
Dit zijn goede vrienden van [naam 10] en [naam 11]
[naam 6] kent hun vanwege de fashion
In september 2016 zijn ze voor het eerst komen kijken. De middag na Prinsjesdag
Met [naam 9] ”
(…)
1 december 2017 20:35
(…)
[betrokkene 1] :
“Wie is dit
[filmpje]”
[gedaagde] :
“Dat is [naam 12] . Zijn interior designer.”
(…)
7 december 2017 16:07
[gedaagde] :
“ [naam 13] , project manager and consultant bij [consultancybureau]
Meer gegevens heb ik niet”
2.7.
Op 1 december 2017 om 8:16 uur ontving [eiser sub 2] een e-mail van een afzender onder de naam [alias 1] (hierna: [alias 1] ), waarin stond dat [alias 1] de opdracht zou hebben gekregen een “international fraud investigation” naar [eiser sub 2] en zijn ondernemingen te starten.
Aan de e-mail onder de naam [alias 1] was een document gehecht, getiteld “International Security and Fraud Alert - Iranian Fraud” (hierna het [alias 1] -rapport). Diezelfde dag is het [alias 1] -rapport gepubliceerd op een website. In het [alias 1] -rapport worden [eiser sub 2] en zijn broer [naam broer] en de ondernemingen [bedrijf 2] , [bedrijf] en [eiser sub 1] beschuldigd van fraude, oplichting, witwassen en/of nauwe banden met de Iraanse overheid. In het rapport zijn portretfoto’s van [eiser sub 2] en werknemers van [bedrijf 2] en [bedrijf] en [eiser sub 1] afgebeeld. Verder wordt in het [alias 1] -rapport gesteld dat [eiser sub 2] vanwege frauduleuze activiteiten een zeer luxe leven leidt. In dat kader worden onder meer privéadressen genoemd en foto’s afgebeeld van de appartementen waar hij woont of verblijft en de luxe auto’s waarin hij zou rijden.
2.8.
Het maandblad Quote heeft op 4 december 2017 een artikel gepubliceerd naar aanleiding van een vonnis inzake een geschil tussen [eiser sub 2] en [betrokkene 3] en heeft later nog andere publicaties gewijd aan [eiser sub 2] . Daarin is het [alias 1] -rapport als volgt genoemd:
“Er verschijnen obscure websites waarop de [bedrijf 2] -voorman wordt uitgemaakt voor fraudeur en oplichter die met schimmige trawanten en constructies investeerders-miljoenen zou wegsluizen naar het buitenland. Daarnaast zou een deel zijn verdampt door zijn exuberante uitgavenpatroon. Harde bewijzen voor de vuige aantijgingen ontbreken en [eiser sub 2] zegt zelf dat hij slachtoffer is van een ‘lastercampagne’.”
2.9.
[eiser sub 1] heeft bij beschikking van 18 juli 2019 verlof gekregen om onder [gedaagde] conservatoir bewijsbeslag te leggen, welk bewijsbeslag is gelegd op 29 augustus 2019. Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal blijkt dat de deurwaarder conservatoir bewijsbeslag heeft gelegd op in dat proces-verbaal nader omschreven E-mails en Sms-berichten/WhatsApp-berichten.

3.De vorderingen en de standpunten van partijen in conventie

3.1.
[eiser sub 1]vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) [gedaagde] veroordeelt tot betaling van EUR 600.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2017 tot de dag van algehele voldoening, althans een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2017 tot de dag van algehele voldoening;
(ii) [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de door [eiser sub 1] gemaakte beslagkosten.
[eiser sub 2]vordert in de hoofdzaak dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem gehandeld heeft en dat zij aansprakelijk is voor de dientengevolge door hem geleden schade;
(ii) [gedaagde] veroordeelt tot een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding;
(iii) [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de door [eiser sub 2] geleden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
[eisers] c.s. vordert veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding inclusief de nakosten, te voldoen binnen zeven dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis.
3.2.
[eisers] c.s. stelt dat [gedaagde] betrokken is bij de lastercampagne die door [betrokkene 1] (met hulp van [betrokkene 2] ) in opdracht van een onbekende derde tegen [eiser sub 2] is gevoerd en die tot doel had [eiser sub 2] en zijn bedrijven kapot te maken. [betrokkene 1] ontkent in de tegen hem gevoerde procedure niet langer zijn betrokkenheid bij deze lastercampage, maar stelt zich nu op het standpunt dat de onder de valse namen [alias 1] , [alias 2] , [alias 3] en [alias 4] gedane uitlatingen waar zijn.
[eisers] c.s. stelt dat [gedaagde] aan [betrokkene 1] vertrouwelijke informatie heeft verschaft, die [betrokkene 1] heeft gebruikt in de lastercampagne. Daardoor heeft zij volgens [eisers] c.s. in strijd gehandeld met de tussen haar en [eiser sub 1] gesloten Geheimhoudingsovereenkomst en heeft zij tevens onrechtmatig gehandeld jegens [eiser sub 2] .
Het moest [gedaagde] duidelijk zijn dat de gegevens die zij blijkens het onder 2.6 weergegeven Whatsapp-gesprek aan [betrokkene 1] heeft verstrekt geheimen waren in de zin van de Geheimhoudingsovereenkomst, gezien de ruime strekking daarvan. [betrokkene 1] was een derde in de zin van de Geheimhoudingsovereenkomst. Hij was ten tijde van het verstrekken van de geheime informatie niet meer in dienst van [eiser sub 1] . In twaalf gevallen heeft [gedaagde] een geheim aan [betrokkene 1] geopenbaard en zij is daarom twaalf maal de overeengekomen boete van € 50.000 per overtreding verschuldigd, dus in totaal € 600.000,-.
Bovendien is [gedaagde] op grond van artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek (BW) jegens [eiser sub 2] aansprakelijk voor schade omdat zij deel heeft uitgemaakt van de groep die de lastercampagne heeft gevoerd, en [eiser sub 2] door die lastercampagne grote schade heeft geleden, aldus [eisers] c.s.
3.3.
[gedaagde] stelt dat zij in de korte tijd dat zij voor [eiser sub 2] en zijn bedrijven werkzaam was heeft geconstateerd dat de bedrijven van [eiser sub 2] verlies leden, dat leveranciers onbetaald bleven en er bij werknemers onrust was over de betaling van hun salaris, terwijl ook de arbeidsongeschiktheidsverzekering van werknemers niet op orde was en de Iraanse groeven niet operationeel waren.
[betrokkene 1] heeft zich jegens haar gepresenteerd als een medewerker van de Nederlandse en Amerikaanse geheime dienst en heeft haar verteld dat [eiser sub 2] aan het hoofd staat van een internationale criminele organisatie met als doel zoveel mogelijk geld van Nederlandse zakenlieden te verkrijgen. Volgens [betrokkene 1] zou [eiser sub 2] door de Islamitische Republiek Iran zijn getraind en zou zijn operatie door hen en de Iraanse Ambassade in Nederland (door het verstrekken van vervalste documenten) worden ondersteund.
[gedaagde] is zo tegen wil en dank betrokken geraakt in een geschil en meende gevaar te lopen en dacht dat het het veiligst was de kant van [betrokkene 1] te kiezen. Zij heeft hem vervolgens informatie verstrekt zoals blijkt uit het onder 2.6 weergegeven Whatsapp gesprek. Zij betwist dat zij daarmee de Geheimhoudingsovereenkomst met [eiser sub 1] heeft overtreden of onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser sub 2] .
3.4.
[gedaagde] stelt dat geen sprake was van een lastercampagne, maar van een onthulling. Dat [betrokkene 1] de opdracht had een lastercampagne tegen [eiser sub 2] en zijn bedrijven te voeren was haar in ieder geval niet bekend.
Dat [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en [gedaagde] na het vertrek van [gedaagde] bij [eiser sub 1] verschillende malen samen zijn gezien klopt, maar dat was volgens [gedaagde] omdat zij spraken over het plan om een beveiligingsbedrijf op te richten onder de naam Geosecurcorp. Dit bedrijf is uiteindelijk niet van de grond gekomen, aldus [gedaagde] . Zij ontkent betrokken te zijn geweest bij de totstandkoming van het [alias 1] -rapport of het Quote artikel.

4.De vorderingen en de standpunten van partijen in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert in reconventie opheffing van de gelegde conservatoire beslagen en het bewijsbeslag.
4.2.
[eisers] c.s. verzet zich daartegen en vraagt in ieder geval een beslissing tot opheffing van het bewijsbeslag niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Voor zover de beoordeling van het incident voor de beoordeling van de hoofdzaak van belang is, worden de desbetreffende overwegingen uit het tussenvonnis hieronder herhaald (deels gewijzigd en aangevuld), in plaats van te verwijzen naar het tussenvonnis.
5.2.
Volgens [eisers] c.s. heeft [gedaagde] de Geheimhoudingsovereenkomst geschonden door aan [betrokkene 1] de in onder 2.6 weergegeven berichten te zenden. Zij ziet daarin twaalf schendingen van de Geheimhoudingsovereenkomst namelijk mededeling van de volgende gegevens:
(i) op maandag 27 november 2017 de namen van investeerders van [bedrijf 2] ;
(ii) op maandag 27 november 2017 de adresgegevens van het appartement van [eiser sub 2] in London ;
(iii) op maandag 27 november 2017 de naam van [naam 1] , arbeidsrechtadvocaat van [eiser sub 2] c.s.;
(iv) op maandag 27 november 2017 de naam van [naam 5] , een vriend van [eiser sub 2] ;
( v) op maandag 27 november 2017 de naam van [naam 6] , de bestuurder van [bedrijf] en een investeerder van [eiser sub 2] c.s.;
(vi) op maandag 27 november 2017 de naam van [naam 8] , zakenpartner van [eiser sub 2] en investeerder in [eisers] c.s.;
(vii) op maandag 27 november de naam van [naam makelaar] , makelaar van [eiser sub 2] en werkzaam bij [makelaarskantoor] ;
(viii) op dinsdag 28 november 2017 de adresgegevens van het appartement van [eiser sub 2] in [plaats] ;
(ix) op dinsdag 28 november 2017 de foto’s van [eiser sub 2] , waar van een foto is gebruikt door [betrokkene 1] ten behoeve van de gestelde lastercampagne;
( x) op woensdag 29 november 2017 de namen van [naam 15] en [naam 9] , ondernemers die [eiser sub 2] in contact hebben gebracht met een aantal nieuwe klanten, onder wie koning Willem-Alexander en koningin Maxima;
xi) op vrijdag 1 december 2017 de naam van [naam 12] , de interieur designer van [eiser sub 2] en
(xii) op donderdag 7 december 2017 de naam van [naam 13] , project manager en consultant bij [consultancybureau] .
De genoemde gegevens zijn volgens [eisers] c.s. gebruikt in het [alias 1] -rapport of andere voor [eisers] c.s. schadelijke publicaties. [gedaagde] betwist dat.
5.3.
[eisers] c.s. baseert haar vermoeden dat het [gedaagde] is geweest die ten behoeve van de door haar gestelde lastercampagne informatie heeft verstrekt aan [betrokkene 1] en die (verdere) betrokkenheid had bij die lastercampagne op de volgende omstandigheden.
(i) [gedaagde] heeft aan [naam vriendin] , de vriendin van [eiser sub 2] , gevraagd om zakelijke foto’s van [eiser sub 2] . [naam vriendin] heeft die foto’s naar haar toegestuurd. Deze foto’s zijn verder enkel gebruikt in een presentatie voor twee klanten en een van de foto’s die is toegestuurd aan [gedaagde] is gebruikt in het [alias 1] -rapport.
(ii) [gedaagde] heeft als ‘personal assistant’ van [eiser sub 2] een telefoon ontvangen met daarin de contactgegevenslijst van [eiser sub 2] . Andere werknemers van [eiser sub 2] c.s. hadden daar geen toegang toe. De lasterlijke berichtgeving is gericht verspreid aan relaties en klanten van [eiser sub 2] c.s. en Quote heeft eveneens contact gezocht met deze relaties en klanten.
(iii) In de relevante periode hebben ontmoetingen plaatsgevonden tussen [gedaagde] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
De uitleg van de Geheimhoudingsovereenkomst
5.4.
[eisers] c.s. heeft zich beroepen op de onder 2.3 aangehaalde Geheimhoudingsovereenkomst.
[gedaagde] geeft aan deze overeenkomst de uitleg dat de verplichting tot geheimhouding alleen geldt voor gegevens waarvan [gedaagde] kennis kan nemen in het kader van de Geheimhoudingsovereenkomst. Zij baseert die uitleg op de laatste zin van het onder 2.3 aangehaalde artikel 1.1
(“Deze geheimhoudingsplicht omvat tevens alle gegevens ….
waarvan MR Assist in het kader van deze Overeenkomst kennis neemt.”)
[eisers] c.s. betwist deze uitleg en stelt dat duidelijk is dat de Geheimhoudingsovereenkomst strekte tot geheimhouding van hetgeen [gedaagde] uit hoofde van de Opdrachtovereenkomst bekend was geworden.
5.5.
De rechtbank onderkent dat bij een strikt taalkundige uitleg van het citeerde zin de lezing van [gedaagde] gevolgd zou kunnen worden. Bij de uitleg van de Geheimhoudingsovereenkomst dient de rechtbank echter niet alleen te letten op de zin waarop [gedaagde] zich beroept, maar ook op de tekst van de overeenkomst als geheel, en op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan wat zij zijn overeengekomen mochten toekennen en op wat zij op grond van de overeenkomst redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.6.
De geciteerde zin waarop [gedaagde] zich baseert kan niet los worden gezien van de rest van de overeenkomst. Deze zin bevat het woord ‘tevens’, zodat de normale betekenis van die zin is dat die aan het voorafgaande niet afdoet. In het voorafgaande is uitdrukkelijk sprake van de vertrouwelijke informatie waarover [gedaagde] beschikt uit hoofde van de Opdrachtovereenkomst. Ook komt blijkens de overwegingen die aan de Geheimhoudingsovereenkomst voorafgaan de op 31 oktober 2017 overeengekomen geheimhoudingsverplichting in de plaats van die welke voortvloeide uit de Opdrachtovereenkomst van 1 juli 2017. Er zijn geen omstandigheden gesteld op grond waarvan [gedaagde] mocht verwachten dat zij – in strijd met de duidelijke taalkundige betekenis van de overeenkomst - voortaan alleen geheim behoefde te houden wat haar uit hoofde van de Geheimhoudingsovereenkomst bekend was.
5.7.
[gedaagde] stelt dat zij de Geheimhoudingsovereenkomst onder druk heeft getekend. Nu zij daaraan geen gevolgen verbindt en zich met name ook niet beroepen heeft op de in artikel 3:44 BW geregelde vernietigbaarheid van rechtshandelingen, wordt hieraan voorbijgegaan.
Gestelde schendingen van de Geheimhoudingsovereenkomst
5.8.
De rechtbank gaat er dus van uit dat [gedaagde] gebonden was aan de Geheimhoudingsovereenkomst en dat deze betrekking had op vertrouwelijke informatie waarover zij beschikte uit hoofde van de Opdrachtovereenkomst. Dan is de vervolgvraag of zij door het verstrekken van de onder 2.6 genoemde informatie aan [betrokkene 1] in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen en zo ja, of zij de gevorderde boetebedragen verschuldigd is.
5.9.
[gedaagde] erkent dat zij de onder 2.6 weergegeven berichten aan [betrokkene 1] heeft gezonden en zij heeft niet betwist dat dat was nadat zij de Geheimhoudingsovereenkomst had getekend.
Zij stelt dat [betrokkene 1] geen ‘derde’ was in de zin van de Geheimhoudingsovereenkomst, omdat hij werkzaam was voor (een andere vennootschap van) [eiser sub 2] . Verder betwist zij dat de verstrekte gegevens een hoog bedrijfsvertrouwelijk karakter hadden; het waren geen mededelingen over cliënten en/of andere relaties van [eiser sub 1] . Zij betwist daarom dat zij in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen uit hoofde van de Geheimhoudingsovereenkomst.
5.10.
De rechtbank verwerpt het verweer dat [betrokkene 1] geen ‘derde’ was in de zin van de Geheimhoudingsovereenkomst, omdat [betrokkene 1] op het moment dat hem informatie werd verstrekt niet meer als verkoper voor [bedrijf] werkzaam was.
In het normale spraakgebruik wordt als twee partijen een overeenkomst sluiten, met de term ‘derden’ bedoeld: iedereen behalve de partijen bij de overeenkomst. Denkbaar is niettemin dat voor bepaalde informatie zou kunnen gelden dat die naar zijn aard wel ter beschikking van andere werknemers mag worden gesteld, bijvoorbeeld omdat zij die informatie voor hun werk nodig hebben, maar niet aan personen buiten de onderneming. Dat dit gezien de inhoud van de geopenbaarde informatie in dit geval gold is echter niet gesteld of gebleken. De vraag of [betrokkene 1] ten tijde van het verstrekken van de informatie nog in dienst was van [eisers] c.s. is dus niet van belang.
5.11.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de gegevens die [gedaagde] aan [betrokkene 1] heeft verstrekt vallen onder de Geheimhoudingsovereenkomst. Van elk van de onder 5.2 gestelde overtredingen zal moeten worden nagegaan:
- of de verstrekte informatie vertrouwelijk is in de zin van de Geheimhoudingsovereenkomst,
  • of door het verstrekken van de informatie de Geheimhoudingsovereenkomst is overtreden en zo ja of een boete is verschuldigd,
  • indien een boete verschuldigd is of er grond is voor matiging daarvan.
5.12.
De rechtbank stelt voorop dat [eisers] c.s. niet stelt dat de verstrekte informatie valt onder de navolgende opsomming in de Geheimhoudingsovereenkomst:
Onder Vertrouwelijke Informatie wordt in het bijzonder verstaan alle informatie over bedrijfsgeheimen, financiële, commerciële, operationele en organisatorische kennis en gegevens, geheime formules, uitvindingen, ontwerpen, standaarden, (technische) data of informatie, processen, methodes, ruwe materialen en bedrijfsmethodes, alsmede alle daaraan gerelateerde informatie, kennis, details, handelspraktijken en verbeteringen…”
Dus is te toetsen of de verstrekte informatie valt onder de algemeen geformuleerde toevoeging:
“Deze geheimhoudingsplicht omvat tevens alle gegevens van cliënten en/of andere
relaties van [eiser sub 1] en/of aan haar gelieerde ondernemingen waarvan MR Assist
in het kader van deze Overeenkomst kennis neemt.”Daarbij moet worden opgemerkt dat [eisers] c.s. weliswaar heeft aangevoerd dat [eiser sub 2] zelf een relatie was van
“ [eiser sub 1] en/of aan haar gelieerde ondernemingen”,maar dat hieruit niet kan worden afgeleid dat relaties van [eiser sub 2] (die niet tevens gelden als relaties van [eiser sub 1] of de gelieerde ondernemingen) ook onder de Geheimhoudingsovereenkomst vallen.
Met betrekking tot de onder 5.2 genoemde informatie (steeds cursief vermeld) leidt de toetsing aan de hand van voorgaande uitgangspunten tot het volgende resultaat.
5.13.
Wel een inbreuk op de Geheimhoudingsovereenkomst vormt de verstrekking van de volgende informatie.
(i) op maandag 27 november 2017 de namen van investeerders van [bedrijf 2] ;
(v) op maandag 27 november 2017 de naam van [naam 6] , de bestuurder van [bedrijf] en een investeerder van [eiser sub 2] c.s.;
(vi) op maandag 27 november 2017 de naam van [naam 8] , zakenpartner van [eiser sub 2] en investeerder in [eisers] c.s.;(x) op woensdag 29 november 2017 de namen van [naam 15] en [naam 9] , ondernemers die [eiser sub 2] in contact hebben gebracht met een aantal nieuwe klanten, onder wie koning Willem-Alexander en koningin Maxima;
Dit zijn immers “
cliënten en/of andere relaties” van [eiser sub 1] of gelieerde ondernemingen, informatie daarover valt dus onder de Geheimhoudingsovereenkomst.
(ix) op dinsdag 28 november 2017 de foto’s van [eiser sub 2] , waar van een foto is gebruikt door [betrokkene 1] ten behoeve van de gestelde lastercampagne;
Ook dit is informatie met betrekking tot een relatie van [eiser sub 1] (te weten [eiser sub 2] ) en [gedaagde] had dan ook moeten begrijpen dat deze foto’s als vertrouwelijke informatie moesten worden beschouwd en niet zonder toestemming mochten worden verstrekt aan derden.
5.14.
Geen inbreuk op de Geheimhoudingsovereenkomst vormt de verstrekking van de volgende informatie.
(ii) op maandag 27 november 2017 de adresgegevens van het appartement van [eiser sub 2] in [woonplaats] ;
(iv) op maandag 27 november 2017 de naam van [naam 5] , een vriend van [eiser sub 2] ;
(vii) op maandag 27 november de naam van [naam makelaar] , makelaar van [eiser sub 2] en werkzaam bij [makelaarskantoor] ;
(viii) op dinsdag 28 november 2017 de adresgegevens van het appartement van [eiser sub 2] in [plaats] ;xi) op vrijdag 1 december 2017 de naam van [naam 12] , de interieur designer van [eiser sub 2] en
Dit is informatie over [eiser sub 2] in privé en moet dus niet worden aangemerkt als “informatie met betrekking tot cliënten en/of andere relaties van [eiser sub 1] en/of aan haar gelieerde ondernemingen” Ook overigens valt niet in te zien waarom dit vertrouwelijke informatie zou zijn in de zin van de Geheimhoudingsovereenkomst; verstrekking hiervan levert geen schending van die overeenkomst op.
(iii) op maandag 27 november 2017 de naam van [naam 1] , arbeidsrecht advocaat van [eiser sub 2] c.s.;
(xii) op donderdag 7 december 2017 de naam van [naam 13] , project manager en consultant bij [consultancybureau] .
Zonder nadere toelichting (die niet is gegeven) kan niet worden vastgesteld of het hier gaat om een relatie van [eiser sub 1] en/of aan haar gelieerde ondernemingen en ook overigens valt niet in te zien waarom dit vertrouwelijke informatie zou zijn in de zin van de Geheimhoudingsovereenkomst; verstrekking van deze informatie levert geen schending van de Geheimhoudingsovereenkomst op.
5.15.
Uitgaande van de onder 5.13 genoemde vijf overtredingen is vervolgens de vraag of de gevorderde boete van € 50.000 per overtreding verschuldigd is. [gedaagde] heeft daarvan matiging verzocht.
5.16.
Een bedongen boete kan volgens artikel 6:94 BW worden gematigd als de billijkheid dat klaarblijkelijk eist. Dat is het geval als de boete buitensporig is en niet in redelijke verhouding staat tot het door het boetebeding beschermde belang.
In dit geval wordt aan elke overtreding een zeer hoge boete verbonden. Bovendien is in de Geheimhoudingsovereenkomst geen onderscheid gemaakt in de hoogte van de boete op openbaring van geheimen waarvan aannemelijk is dat daardoor
schadekan ontstaan (zoals bedrijfsgeheimen, financiële, commerciële, operationele en organisatorische kennis en gegevens, geheime formules, uitvindingen, ontwerpen en gegevens over cliënten) en overige informatie waarvan dat minder duidelijk is (waaronder informatie over overige relaties). Het is juist die laatste soort informatie die door [gedaagde] is verstrekt.
De rechtbank merkt verder op dat de Geheimhoudingsovereenkomst is gesloten op de laatste werkdag van [gedaagde] en in de plaats kwam van een minder vergaand geheimhoudingsbeding in de Opdrachtovereenkomst; [gedaagde] heeft een beding met hoge boetes aanvaard zonder dat daar voor haar iets tegenover stond. Gezien deze omstandigheden is de rechtbank is van oordeel dat de billijkheid hier klaarblijkelijk matiging van de overeengekomen boete eist tot een zeer veel lager niveau en wel € 500,- per overtreding.
5.17.
De conclusie is dat [gedaagde] vijf maal de Geheimhoudingsovereenkomst heeft overtreden en uit dien hoofde een boete van € 2.500 verschuldigd is aan [eiser sub 1] .
Onrechtmatige daad jegens [eiser sub 2]
5.18.
Vervolgens is te onderzoeken of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser sub 2] . Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval indien [gedaagde] wist of moest begrijpen dat [betrokkene 1] voornemens was een lastercampagne tegen [eiser sub 2] en zijn bedrijven te voeren en dat de daarin te vermelden aantijgingen niet op waarheid zouden berusten en zij niettemin vertrouwelijke informatie heeft verstrekt die hij daarvoor heeft gebruikt.
Ten aanzien van de onder 5.3 genoemde omstandigheden wordt geoordeeld dat daaruit niet kan worden afgeleid dat [gedaagde] wist of redelijkerwijs moest weten dat [betrokkene 1] een lastercampagne zou gaan voeren.
Hetgeen gesteld wordt over de wijze waarop [gedaagde] zakelijke foto’s van [eiser sub 2] heeft verkregen zegt niets over wat zij wist over het mogelijke gebruik daarvan.
Uit de stelling dat alleen [gedaagde] als ‘personal assistant’ van [eiser sub 2] beschikte over de contactgegevenslijst van [eiser sub 2] en dat de contacten van [eiser sub 2] de lasterlijke berichtgeving hebben ontvangen kan hooguit worden afgeleid dat het mogelijk is dat [betrokkene 1] die contactgegevens van [gedaagde] heeft verkregen. Dat is echter allerminst zeker. Bovendien volgt daaruit nog niet dat [gedaagde] wist of redelijkerwijs moest weten dat [betrokkene 1] een lastercampagne zou gaan voeren. Ook uit de ontmoetingen tussen [gedaagde] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] kan dat niet worden afgeleid.
5.19.
Bij de mondelinge behandeling van het incident heeft [eisers] c.s. op de vraag waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] moest weten dat de mededelingen van [betrokkene 1] onjuist waren geantwoord dat zij dacht dat zij allerlei informatie gaf aan [betrokkene 1] in de veronderstelling dat hij werkte voor een inlichtingendienst. Volgens [eisers] c.s. had zij uit het [alias 1] -rapport kunnen afleiden dat het doel was een andere kapot te maken. Zij had zich hiervan moeten distantiëren; in plaats daarvan heeft [gedaagde] er voor gekozen om een bedrijf te beginnen met [betrokkene 1] . [gedaagde] heeft geen bewijs gezien waaruit blijkt dat wat [betrokkene 1] over [eiser sub 2] zei waar was, aldus [eisers] c.s.
5.20.
Bij de mondelinge behandeling van de hoofdzaak heeft [eisers] c.s. hieraan toegevoegd dat de informatieverstrekking door [gedaagde] na het lanceren van het rapport van [alias 1] op 1 december 2017 is doorgegaan. Zij heeft de lastercampagne daarna ook gefaciliteerd, zo blijkt uit de WhatsApp-correspondentie, aldus [eisers] c.s.
5.21.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door [eisers] c.s. aangevoerde omstandigheden zoals genoemd onder 5.19 niet kan worden afgeleid dat [gedaagde] wist dat [betrokkene 1] voornemens was een lastercampagne tegen [eiser sub 2] en zijn bedrijven te voeren. In de eerste plaats stelt [eisers] c.s. dat door [gedaagde] verstrekte informatie is gebruikt in het [alias 1] -rapport. Daaruit volgt dat zij die informatie heeft verstrekt voordat het [alias 1] -rapport verscheen. Dus kon zij – toen zij de informatie verstrekte – niet weten op welke wijze de door haar verstrekte gegevens zouden worden gebruikt. Het [alias 1] -rapport bestond toen nog niet, dus zij kon daaruit ook niet afleiden dat [betrokkene 1] niet optrad voor een inlichtingendienst. De samenwerking met [betrokkene 1] in het kader van een op te richten bedrijf acht de rechtbank niet relevant, nu niet is gesteld of gebleken dat die samenwerking of dat bedrijf bedoeld waren om [eiser sub 2] schade toe te brengen.
5.22.
Ook als zou worden aangenomen dat [gedaagde] geen bewijs heeft gezien waaruit blijkt dat wat [betrokkene 1] over [eiser sub 2] zei waar was, leidt dat niet tot de conclusie dat [gedaagde] wist dat [betrokkene 1] voornemens was een lastercampagne tegen [eiser sub 2] en zijn bedrijven te voeren. Immers heeft [gedaagde] gesteld dat wat [betrokkene 1] haar vertelde aansloot bij haar eigen waarnemingen. Deze onder 3.3 genoemde waarnemingen zijn in dit geding ook niet gemotiveerd betwist, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan.
Bovendien kan uit het feit dat de beschuldigingen niet bewezen waren niet worden afgeleid dat zij ongegrond waren en al evenmin kan daaruit worden afgeleid dat [betrokkene 1] de opzet had ongegronde beschuldigingen te gebruiken om [eiser sub 2] en zijn bedrijven te schaden.
5.23.
[eisers] c.s. heeft gewezen op de door [gedaagde] ná het verschijnen van het [alias 1] -rapport verstrekte informatie. Uit de onder 2.6 aangehaalde Whatsapp-berichten van 1 december 2017 of later kan echter niet worden afgeleid dat [gedaagde] ten tijde van het verstrekken van informatie met het [alias 1] -rapport bekend was en ook overigens is dat niet gebleken, dus kan alleen al daarom niet worden gezegd dat zij door de genoemde Whatsapp-berichten de lastercampagne heeft gefaciliteerd.
5.24.
[eisers] c.s. stelt dat [betrokkene 1] erkent dat hij de aanstichter van een lastercampagne was, en dat die lastercampagne door de rechtbank Overijssel onrechtmatig is geoordeeld. Omdat er ook contact was tussen [betrokkene 1] en [gedaagde] is daaruit af te leiden dat ook [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser sub 2] en hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade. Bovendien had [gedaagde] aan [betrokkene 1] moeten vragen waarvoor hij de informatie ging gebruiken. Aldus [eisers] c.s.
5.25.
Deze redenering wordt verworpen. Het enkele contact tussen [gedaagde] en [betrokkene 1] maakt [gedaagde] niet mede verantwoordelijk voor de lastercampagne, nu zoals hierboven besproken onvoldoende is gesteld waaruit kan worden afgeleid dat zij wist of redelijkerwijs moest weten dat de door haar verstrekte informatie op onrechtmatige wijze zou worden gebruikt. Daarom kan ook niet worden gezegd dat [gedaagde] had moeten vragen waarvoor [betrokkene 1] de informatie zou gebruiken.
Van een handelen in groepsverband in de zin van artikel 6:166 BW is dus ook geen sprake.
Conclusie
5.26.
De conclusie is dat de [gedaagde] door het gestelde verstrekken van informatie aan [betrokkene 1] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser sub 2] , zodat de daarop gegronde vorderingen van [eiser sub 2] moeten worden afgewezen.
Proceskosten
5.27.
Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd; partijen dragen elk de eigen kosten. Dat geldt ook voor de kosten van de conservatoire beslagen, met inbegrip van het bewijsbeslag.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat er geen grond is voor het opheffen van de conservatoire beslagen. Dat is anders voor het bewijsbeslag, omdat de daarmee verband houdende incidentele vordering is afgewezen.
6.2.
[eisers] c.s. heeft gevraagd een eventuele opheffing van het bewijsbeslag niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank zal bij het oordeel over de vraag of de opheffing uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard de belangen van partijen moeten afwegen.
[gedaagde] heeft geen nadeel van het bewijsbeslag nu dit rust op kopieën van bij haar in beslag genomen gegevens en nu [eisers] c.s. hiervan geen kennis kan nemen, tenzij het hof in hoger beroep anders zou beslissen dan de rechtbank. Zij heeft er in zoverre dus geen belang bij dat de opheffing van het bewijsbeslag uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
c.s. zou benadeeld worden door opheffing van het bewijsbeslag, uitvoerbaar bij voorraad. Dit leidt immers tot vernietiging van de in bewijsbeslag genomen gegevens. Als in hoger beroep anders over de incidentele vordering geoordeeld zou worden, zou zij daar niets aan hebben als de beslagen gegevens er niet meer zouden zijn.
De belangenafweging leidt er dus toe dat de opheffing van het bewijsbeslag niet uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
6.3.
Nu partijen ook in reconventie over en weer gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, worden ook in reconventie de kosten gecompenseerd.

7.De beslissing

De rechtbank
in conventie
7.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] te betalen € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 december 2017,
7.2.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.3.
heft op het onder [gedaagde] gelegde bewijsbeslag,
in conventie en in reconventie
7.4.
compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021. [1]

Voetnoten

1.type: RHCJ