ECLI:NL:RBAMS:2021:5078

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6154
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en zorgvuldigheidsgebrek bij medisch onderzoek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 7 september 2021, staat de aanvraag van eiseres voor een WIA-uitkering centraal. Eiseres, die zich in 2015 ziekmeldde vanwege chronische pijnklachten, heeft in 2017 een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen. Na een bezwaarprocedure heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, maar weigerde alsnog een uitkering per 29 mei 2019 toe te kennen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen in de primaire en bezwaarfase eiseres niet fysiek hebben onderzocht, wat in strijd is met de zorgvuldigheidseisen die aan verzekeringsgeneeskundig onderzoek worden gesteld. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is bepaald dat een fysiek onderzoek noodzakelijk is wanneer de medische grondslag van een besluit wordt betwist. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de verzekeringsartsen uitsluitend op basis van dossieronderzoek en telefonische gesprekken hebben geoordeeld.

De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen door eiseres alsnog fysiek te onderzoeken. De termijn voor herstel is vastgesteld op drie maanden. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6154 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E. Schermerhorn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met het besluit van 23 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om eiseres per 31 oktober 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Met het besluit van 19 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres (formeel) gegrond verklaard en geweigerd om per 29 mei 2019 een WIA-uitkering aan eiseres toe te kennen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2021 via een videoverbinding.
Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Eiseres was laatstelijk werkzaam als filiaalmedewerker voor gemiddeld 32 uur per week. Op 27 augustus 2015 heeft eiseres zich ziekgemeld voor dit werk wegens chronische pijn in haar schouder en rug. Bij formulier van 11 juli 2017 heeft eiseres vervolgens bij verweerder een WIA-uitkering ingediend. Met het besluit van 11 september 2017 heeft verweerder geweigerd om aan eiseres per 31 oktober 2017 een WIA-uitkering toe te kennen. Tegen deze beslissing heeft eiseres bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is met het besluit van 6 februari 2018 ongegrond verklaard. Hiertegen is eiseres in beroep gegaan. Bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 oktober 2018, AMS 18/2064, heeft de rechtbank, omdat het bestreden besluit onvoldoende was gemotiveerd, het beroep gegrond verklaard en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft eiseres hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft de uitspraak van rechtbank Amsterdam bevestigd. [1]
1.2.
Bij formulier van 15 februari 2020 heeft eiseres bij verweerder per 29 mei 2019 een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid gedaan.
1.3.
Met het primaire besluit heeft verweerder geweigerd om eiseres per 31 oktober 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij andere gezondheidsklachten heeft dan tijdens haar eerdere WIA-uitkering. Aan het primaire besluit heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts van 13 april 2020, met een opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum, en een rapport van de arbeidsdeskundige van 23 april 2020 ten grondslag gelegd.
1.4.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres (formeel) gegrond verklaard en geweigerd om per 29 mei 2019 een WIA-uitkering aan eiseres toe te kennen. Aan het bestreden besluit heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 oktober 2020 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 oktober 2020 ten grondslag gelegd.
Standpunt van eiseres
2.1.
Eiseres stelt dat er geen zorgvuldig medisch onderzoek is verricht, omdat zij zowel in de primaire als de bezwaarfase niet fysiek door een verzekeringsarts is onderzocht. Artsen hebben eiseres slechts telefonisch gesproken zonder beeld. Dit hadden zij wel moeten doen. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491. Hierin is bepaald dat in beginsel louter een dossieronderzoek onvoldoende is in het geval een betrokkene niet in de primaire fase fysiek is gezien en het rapport van de primaire arts gemotiveerd is weerlegd. Eiseres is in de primaire en de bezwaarfase niet gezien door een verzekeringsarts en de verzekeringsartsen hebben niet gemotiveerd waarom in dit geval louter een dossieronderzoek zou volstaan. Zonder fysiek onderzoek kan er door de verzekeringsartsen niet worden geconcludeerd dat de pijnklachten in de schouder sinds 31 oktober 2017 niet zijn verergerd. Hierdoor heeft de verzekeringsarts de beperkingen aan de schouder van eiseres onderschat. Sinds 31 oktober 2017 zijn de klachten aan de schouder van eiseres, met de diagnose SAPS, verergerd, waardoor een operatie nodig is geweest in 2021. Om deze reden heeft eiseres pijn bij gebruik van de arm en straalt de pijn ook uit naar de nek, de bovenarm, de elleboog en de hand. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen rekening gehouden met deze beperkingen. Eiseres stelt dat er aanleiding bestaat om haar meer beperkt te achten ten aanzien van het reiken, tillen, dragen, handgebruik, gebruik van toetsenbord en muis en schroefbewegingen. Ook is er volgens eiseres ten onrecht geen beperking aangenomen voor tweehandige werkzaamheden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een brief van de orthopedisch chirurg van Acibadem overgelegd, waaruit blijkt dat eiseres is opgenomen voor SAPS-klachten aan de linkerschouder. Daarnaast heeft eiseres een document overgelegd waarin SAPS uiteen wordt gezet.
2.2.
Eiseres stelt daarnaast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar haar psychische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de overwegingen van de primaire verzekeringsarts zonder nadere motivering overgenomen. Beide artsen hebben vastgesteld dat sprake is van verminderde emotionele weerbaarheid en stressbestendigheid, maar hebben hiervoor geen beperkingen aangenomen. Het voorgaande hebben beide artsen niet gemotiveerd in hun rapporten.
2.3.
Verder stelt eiseres dat onterecht is aangenomen dat er geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat sprake is van slaapproblematiek, maar stelt dat dit onvoldoende ernstig is om beperkingen aan te nemen. Eiseres is juist veel wakker door de pijn en heeft aangegeven dat zij weinig slaapt. Om deze reden is het rapport ook inconsistent en niet concludent.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit op juiste wijze tot stand is gekomen. In beginsel mogen de verzekeringsartsen zelf oordelen of zij een fysiek onderzoek nodig achten. De uitspraak van de Raad waar eiseres naar verwijst, is een beginselplicht om eiseres minstens een keer te zien, maar daar kan onder omstandigheden van worden afgeweken. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491. De verzekeringsartsen beschikten over voldoende informatie van de behandelend sector, waardoor zij een fysiek onderzoek niet nodig hebben geacht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts eiseres twee keer telefonisch gehoord en vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres op een telefonische hoorzitting gehoord. Ook was het in verband met de COVID-19-pandemie gedurende een lange periode voor verzekeringsartsen moeilijk om fysieke onderzoeken te verrichten.
Het oordeel van de rechtbank
4. Kern van het geschil is of verweerder per 29 mei 2019 terecht heeft geweigerd een WIA-uitkering aan eiseres toe te kennen.
5. Het doel en de kwaliteitseisen van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn neergelegd in de artikelen 3 en 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna; het Schattingsbesluit) en verweerder dient hieraan te voldoen bij de beoordeling of eiseres in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Zo moeten op grond van artikel 4 van het Schattingsbesluit onderzoeksmethoden, argumentatie, bevindingen en conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek schriftelijk worden vastgelegd, moet het onderzoek reproduceerbaar zijn en moeten de redeneringen en conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet innerlijk tegenstrijdig zijn. Volgens het tweede lid van artikel 4 van het Schattingsbesluit geschieden de vaststellingen en het onderzoek aan de hand van algemeen aanvaarde verzekeringsgeneeskundige onderzoeksmethoden die gericht zijn op het kunnen vaststellen van ongeschiktheid tot werken. Eiseres voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat zij de verzekeringsarts alleen telefonisch heeft gesproken en zij niet door een verzekeringsgeneeskundige is gezien. Zij stelt dan ook dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan de vereisten van zorgvuldigheid voldoen.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Geen fysiek onderzoek
6.1.
In de primaire besluitfase heeft de verzekeringsarts twee soorten onderzoeksactiviteiten verricht. Hij heeft het dossier bestudeerd en eiseres twee keer telefonisch gesproken. Naar aanleiding van zijn bevindingen heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat de klachten die eiseres sinds 29 mei 2019 aan haar linkerarm ervaart zijn toegenomen. Na het bezwaar van eiseres tegen de beslissing van verweerder van
23 april 2020, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep medisch onderzoek verricht. Dit onderzoek bestond uit het bestuderen van het dossier, het bijwonen van de telefonische hoorzitting van 12 oktober 2020 en het betrekken van de informatie van derden, waaronder informatie van de huisarts, de orthopeed, de psycholoog en de pijnspecialist. In zijn rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om van het primaire oordeel van de verzekeringsarts van 13 april 2020 af te wijken. Beide verzekeringsartsen hebben eiseres niet fysiek onderzocht.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, vanwege de onderzoeksactiviteiten die zijn verricht, onzorgvuldig tot stand gekomen. Uit de uitspraak van de Raad van 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, blijkt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich meebrengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Verzekeringsgeneeskundig onderzoek is naar zijn aard anders dan de onderzoeken die plaatsvinden in de behandelend sector. Voor het opstellen van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig rapport is een specialistische kennis vereist waar slechts verzekeringsartsen over beschikken. De verzekeringsarts kan de informatie die beschikbaar is vanuit de behandelend sector gebruiken voor zijn onderzoek, maar vervolgens is het aan hem om verzekeringsgeneeskundig onderzoek te verrichten. Een fysiek onderzoek en het waarnemen van de verzekerde zijn kernonderdelen van dit onderzoek, Dit kan in beginsel niet achterwege worden gelaten en zeker niet wanneer de verzekeringsarts tot de conclusie is gekomen dat de fysieke klachten van eiseres zijn toegenomen. Niet goed is immers te begrijpen dat zonder spreekuurcontact op zorgvuldige wijze een aangepaste FML kan worden opgesteld, zoals in dit geval is gebeurd. Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat eiseres er ook op mocht rekenen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in een spreekuurcontact plaatsvond. De kwaliteitseisen verzekeringsgeneeskundig onderzoek zoals neergelegd in artikel 4 van het Schattingsbesluit moeten aan verzekerden waarborgen bieden dat het onderzoek in voor hen zeer belangrijke uitkeringskwesties op zorgvuldige wijze plaatsvindt. Het zelf kunnen zien en spreken van de (bezwaar)verzekeringsarts vormt naar het oordeel van de rechtbank een belangrijk element in de aanvaardbaarheid van diens rapportage. Ter zitting heeft verweerder nog gesteld dat in verband met de COVID-19-pandemie het moeilijk is geweest voor verzekeringsartsen om fysiek onderzoek te verrichten. Dit kan echter niet leiden tot een uitzondering op de voorgenoemde beginselplicht. Onder de juiste condities kan ook in de COVID-19-pandemie door een verzekeringsarts een fysiek onderzoek worden uitgevoerd. Het is immers gedurende de pandemie ook voor artsen in de reguliere zorg mogelijk geweest om patiënten fysiek te onderzoeken. Voorgaande brengt met zich mee dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Bestuurlijke lus
7.1.
Zoals hiervoor is overwogen onder 6.2. bevat het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder eiseres alsnog fysiek op spreekuur laten onderzoeken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak.
7.2.
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.G.J. van der Holst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 september 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:20121:131.