ECLI:NL:RBAMS:2021:5098

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
13/751755-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel; weigeringsgrond artikel 12 OLW

Op 14 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Legnicy in Polen. De rechtbank behandelde de vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, die dateert van 12 juli 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1974 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in Nederland.

Tijdens de openbare zitting op 31 augustus 2021 werd de opgeëiste persoon gehoord via telehoren, bijgestaan door zijn advocaat, mr. O.O. van der Lee. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen. De identiteit van de opgeëiste persoon werd bevestigd, en het EAB was gericht op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar, opgelegd bij een eerder vonnis van de rechtbank in Polen.

De verdediging voerde aan dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moest worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de hoger beroepsprocedure. De officier van justitie betoogde echter dat de rechtbank moest afzien van deze weigeringsgrond, verwijzend naar aanvullende informatie en eerdere rechtspraak. De rechtbank concludeerde dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon opleverde, omdat hij op de hoogte was van de strafprocedure en zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie niet had gewaarborgd. Uiteindelijk besloot de rechtbank de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751755-21 (EAB II)
RK nummer: 21/3851
Datum uitspraak: 14 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 maart 2019 door de
Sąd Okręgowy w Legnicy – III Wydzial Karny(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1974,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door zijn advocaat,
mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement of the Regional Court of Trzebnica of 3rd June 2014 in case file No. II K 1031/13 upheld in force by a judgement delivered by the District Court of Wrocław on 6th November 2014 in case IV Ka 992/14 (date of becoming valid and final: 6th November 2014).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis met nummer II K 1031/13.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1
Standpunt van de advocaat
De advocaat heeft betoogd dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. In de hoger beroepsprocedure is ook geoordeeld over schuld en straf en derhalve valt deze procedure ook onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de procedure in hoger beroep. Er was wel een ex officio advocaat aanwezig, maar deze was niet door de opgeëiste persoon gemachtigd. Er doet zich dus geen van de in artikel 12 OLW genoemde omstandigheden voor. In de artikel 139-instructie wordt niet gesproken over de mogelijkheid dat ook de hoger beroepsprocedure in afwezigheid van de opgeëiste persoon kan plaatsvinden en hij de autoriteiten nog steeds op de hoogte moet houden van een adreswijziging. Er is geen sprake van een bewuste actie of onzorgvuldigheid door het vertrek van de opgeëiste persoon naar het buitenland.
3.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank zou moeten afzien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, gelet op de aanvullende informatie van 26 juli 2021 en 17 augustus 2021. De officier van justitie verwijst hiertoe naar de uitspraak van 10 augustus 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:4336).
Toetsingskader
3.1.3
De Overleveringswet is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft. Gelet op deze wijziging zal de rechtbank eerst het beoordelingskader van onder het gewijzigde artikel 12 OLW bespreken.
3.1.4
In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de rechtbank allereerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Als dit niet het geval is, dan moet worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
3.1.5
Doet zich een van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
3.1.6
Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
3.1.7
In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand doen van het recht van een verdachte om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. [1]
3.1.8
In het kader van de in overweging 3.1.6 bedoelde beoordeling kan de rechtbank ook overigens de handelwijze van de opgeëiste persoon in aanmerking nemen.
Zo kan de rechtbank in dit kader bijzondere aandacht besteden aan een eventueel kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon, met name wanneer blijkt dat hij heeft getracht te ontkomen aan de betekening van de aan hem gerichte informatie [2] of heeft getracht elk contact met de door de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat ambtshalve benoemde advocaat te vermijden. [3] Ook kan zij rekening houden met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing in eerste aanleg. [4]
3.1.9
De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [5]
3.1.10
Komt de rechtbank na de in de overwegingen 3.1.6-3.1.9 bedoelde beoordeling tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij afzien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, ook al is geen van de in artikel 12, onderdeel a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden van toepassing. Kan zij daarentegen na die beoordeling niet vaststellen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.
3.1.11
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, nu uit het EAB en de brief van 26 juli 2021 en 17 augustus 2021 van de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende blijkt.
De opgeëiste persoon is er op 6 december 2012 op gewezen dat hij het adres dient op te geven waar correspondentie over de strafprocedure naar toe zal worden gezonden en dat hij ook nadien iedere adreswijziging dient door te geven. Hij is daarbij gewezen op de gevolgen indien hij dit niet zou doen. Deze instructie heeft hij op 6 december 2012 persoonlijk ondertekend.
In eerste aanleg was de opgeëiste persoon niet aanwezig bij het proces, maar hij was in persoon gedagvaard en hij had een gemachtigd advocaat die hem tijdens het proces verdedigde. Op 3 juni 2014 is het vonnis gewezen. De advocaat heeft hiertegen hoger beroep aangetekend. Op 6 november 2014 is het arrest gewezen, waarbij het vonnis in eerste aanleg in stand is gebleven. Tijdens het hoger beroepsproces zijn
the merits of the casebehandeld. De opgeëiste persoon was niet aanwezig tijdens dit proces, maar de oproep voor het proces in hoger beroep werd gestuurd naar het adres dat hij eerder in deze zaak had opgegeven. Of de advocaat in hoger beroep wel of niet was gemachtigd door de opgeëiste persoon is in deze niet van belang, omdat het aan de opgeëiste persoon zelf was om zich bereikbaar te houden voor de autoriteiten, nu uit de informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat een strafrechtelijke procedure tegen hem liep.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert, omdat gelet op die omstandigheden vast staat dat hij op de hoogte was dat er een strafproces tegen hem liep en, zo al niet kan worden gezegd dat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Dat laatste komt voor zijn rekening en risico.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Legnicy – III Wydzial Karny(Polen).
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 24 mei 2016, C-108/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:346 (
3.HvJ EU 17 december 2020, C-416/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1042 (
5.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (