ECLI:NL:RBAMS:2021:5105

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
C/13/705417 / KG ZA 21-662
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan verkoop echtelijke woning en gebruiksvergoeding in kort geding

In deze zaak, die op 15 september 2021 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vordert eiser, die op 1 februari 2020 de echtelijke woning heeft verlaten, dat gedaagde meewerkt aan de verkoop van de echtelijke woning en een gebruiksvergoeding betaalt. Partijen zijn sinds 2010 getrouwd en hebben twee minderjarige kinderen. Na de beëindiging van de relatie in 2019 zijn er verschillende pogingen gedaan om tot een ouderschapsplan en convenant te komen, maar deze zijn zonder resultaat gebleven. Eiser heeft een huurappartement betrokken en betaalt maandelijks € 3.551,12, terwijl gedaagde in de echtelijke woning blijft wonen met de kinderen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende redenen zijn om de vorderingen van eiser in kort geding toe te wijzen. Gedaagde heeft serieuze pogingen ondernomen om de woning over te nemen en er zijn geen aanwijzingen dat zij niet in staat zal zijn om eiser uit te kopen. De rechter heeft ook geoordeeld dat de gevorderde gebruiksvergoeding niet toewijsbaar is, omdat eiser niet meebetaalt aan de hypotheek en gedaagde de volledige hypotheeklasten betaalt. Eiser is veroordeeld in de proceskosten, omdat hij misbruik heeft gemaakt van zijn procesbevoegdheid door dit kort geding te starten vlak voor de behandeling van dezelfde vorderingen in de bodemprocedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/705417 / KG ZA 21-662 AB/MAH
Vonnis in kort geding van 15 september 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 29 juli 2021,
advocaat mr. M.R. de Boorder te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Bij de zitting van 1 september 2021 waren partijen met hun advocaten aanwezig. [eiser] heeft de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een tevoren ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties ingediend en [eiser] ook een pleitnota.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 19 juni 2010 getrouwd. Sinds 1 maart 2011 zijn zij gezamenlijk eigenaar van het huis aan het [adres 2] . De hypotheekschuld bedraagt € 1.260.386,00 en de maandelijkse rentelast € 3.095,94. Daarnaast staat er nog € 1,5 à 2 ton aan andere schulden uit in verband met de financiering van de woning, die naar schatting minimaal € 2.3 miljoen waard is.
2.2.
Partijen hebben twee minderjarige kinderen, van 9 en 10, over wie zij het gezamenlijk gezag hebben.
2.3.
Nadat [gedaagde] de relatie in 2019 had beëindigd, heeft [eiser] op 1 februari 2020 de woning verlaten en een huurappartement aan de [adres 1] betrokken voor € 3.551,12 per maand. [gedaagde] bleef met de kinderen in de woning aan het [adres 2] wonen. Partijen hebben toen afgesproken dat de kinderen ongeveer de helft van de tijd bij [eiser] zijn.
2.4.
Partijen hebben eerst met een mediator, later met advocaten, tevergeefs geprobeerd overeenstemming te bereiken over een ouderschapsplan en een convenant. Eind 2020 verslechterde de verhouding.
2.5.
[gedaagde] heeft op 22 december 2020 (zaakkenmerk: C/13/695009 FA RK 20/8594) bij deze rechtbank een verzoek echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. Daartegen heeft [eiser] op 29 januari 2021 een verweerschrift met zelfstandige verzoeken ingediend, waarna [gedaagde] op 26 februari 2021 een verweerschrift heeft ingediend. De mondelinge behandeling is bepaald op 14 oktober 2021.
2.6.
[gedaagde] heeft in een e-mail van 1 juli 2020 aan [eiser] in reactie op berichten van hem onder meer geschreven:
"Ten aanzien van de gemeenschappelijke rekening vind ik het prima om daar alleen nog de vaste lasten van de woning en jouw appartement van te betalen. Ik stel daarom voor dat vanaf nu we allebei een bedrag van € 3.500 euro per maand overmaken."
2.7.
Bij e-mail van 8 april 2021 heeft de advocaat van [gedaagde] aan de advocaat van [eiser] laten weten dat [gedaagde] geen geld meer zal storten op de gezamenlijke rekening.
2.8.
Tot ongeveer april 2021 hebben nog viergesprekken plaatsgevonden tussen partijen en hun advocaten, maar deze hebben niet tot overeenstemming geleid.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, [gedaagde] te veroordelen tot:
medewerking aan verkoop en levering van de echtelijke woning, op straffe van dwangsommen en als daarvan het maximum is bereikt met indeplaatsstelling van het vonnis voor de wilsverklaring van [gedaagde] , en tot ontruiming van de woning 72 dagen voor de levering, en
met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2021: storting op de gemeenschappelijke rekening van een maandelijkse bijdrage van € 3.500,00 in de kosten van de huishouding, subsidiair betaling aan [eiser] van de gebruikerslasten van de woning en van een gebruikersvergoeding van € 1.649,36 per maand.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn eind 2019 definitief uit elkaar gegaan. In februari 2020 is [eiser] vertrokken naar een huurappartement in de [adres 1] , op enkele minuten lopen van de woning aan het [adres 2] .
Verkoop woning
4.2.
Partijen hebben aanvankelijk gesproken over verkoop van de woning aan [eiser] of een derde, maar in juni of juli 2020 werd het [gedaagde] duidelijk dat zij de woning, anders dan zij eerst dacht, zelf zou kunnen overnemen.
4.3.
Met betrekking tot de verkoop, levering en ontruiming van de woning vordert [eiser] in dit kort geding hetzelfde als in de bodemprocedure. Hij stelt niet op de uitkomst van de bodemprocedure te kunnen wachten, omdat nu al vaststaat dat [gedaagde] hem niet kan uitkopen, terwijl hij intussen wel € 3.551,12 per maand betaalt voor zijn huurappartement.
4.4.
[eiser] moet wel heel goede redenen hebben om te verlangen dat zijn vorderingen in kort geding worden toegewezen vooruitlopend op het oordeel van de bodemrechter, die de mondelinge behandeling heeft bepaald op 14 oktober 2021.
4.5.
Die goede redenen zijn er niet. [gedaagde] woont in de woning met de kinderen. Het ligt voor de hand dat de bodemrechter haar, mede in het belang van de kinderen, een kans zal geven om de woning over te nemen in het kader van een billijke verdeling. Het is niet op voorhand zonneklaar dat zij [eiser] niet zal kunnen uitkopen. [gedaagde] heeft haar correspondentie met mogelijke financiers uit de periode juni 2020-juli 2021 overgelegd, waaruit blijkt dat er de nodige aanknopingspunten zijn voor daadwerkelijke financiering. De geldverstrekkers willen echter pas verder wanneer de echtscheidingsprocedure is afgerond en de waarde van de woning en de hoogte van de overbedeling zijn vastgesteld. Dat is een gegeven. Daarnaast zijn haar stockopties in [naam bedrijf] in waarde gestegen (volgens [gedaagde] van ruim € 2 tot ruim € 4 miljoen) en komen deze in de loop van de komende drie jaar tot uitkering, te beginnen in december 2021 (dus niet zoals [eiser] meent pas over drie jaar). Tenslotte beschikt [gedaagde] over spaargeld en kan haar moeder borg staan. Dat alles is door [eiser] niet (afdoende) betwist.
4.6.
Als de vordering van [eiser] in kort geding zou worden toegewezen, zou [gedaagde] bij voorbaat de kans worden ontnomen om het huis over te nemen. Daar is geen enkele reden toe. Zo heeft [gedaagde] niet onaanvaardbaar getreuzeld, maar juist vanaf juni 2020 serieuze gesprekken gevoerd met financiers en hun veel financiële informatie verschaft. De bank wil echter eerst een convenant of beschikking zien. Dat er nog geen convenant of beschikking is, is zeker niet alleen aan [gedaagde] te wijten; zij is juist degene die in december 2020 de echtscheidingsprocedure is gestart, toen partijen er zelf niet uit kwamen. Ook de hoge maandelijkse huur die [eiser] voor zijn appartement betaalt kan geen reden zijn om [gedaagde] bij voorbaat de kans te ontnemen om hem uit te kopen. Hij kan desgewenst een goedkopere woning huren. Partijen wonen dan wellicht niet meer op loopafstand van elkaar, wat jammer zou zijn voor de kinderen, maar daaraan zou ook een einde zijn gekomen als [eiser] in dit kort geding gelijk had gekregen.
4.7.
De gevraagde voorzieningen tot verkoop en levering van de woning aan een derde zullen daarom worden geweigerd.
Bijdrage kosten huishouding of gebruiksvergoeding
4.8.
Ook de door [eiser] gevorderde betalingen zijn niet toewijsbaar.
4.9.
Een geldvordering is in kort geding alleen toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter die vordering zal toewijzen en van de eiser niet kan worden gevergd het resultaat van de bodemprocedure af te wachten.
4.10.
Partijen hadden afgesproken om ieder maandelijks € 3.500,00 te storten op de gemeenschappelijke rekening om daar – uitsluitend - hun beider woonlasten van te betalen. Vast staat dat [eiser] ook andere (privé-)uitgaven vanaf de rekening heeft voldaan; zo heeft hij met zijn credit card diverse bedragen tot in totaal ruim € 11.000,00 opgenomen van de rekening. Het is begrijpelijk dat [gedaagde] daarmee deze afspraak tussen partijen als vervallen heeft beschouwd en dat stond haar ook vrij. Voor toewijzing van de gevorderde bijdrage in de kosten van de huishouding is dus geen grond.
4.11.
Voor toewijzing van de subsidiair gevorderde gebruiksvergoeding voor de woning zou alleen plaats zijn als [eiser] meebetaalde aan de hypotheek, maar dat is niet het geval. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat zij de volledige hypotheeklasten van maandelijks € 3.095,00 van haar eigen rekening betaalt. In de dagvaarding onder XIV wordt naast de gebruiksvergoeding ook nog gevorderd [gedaagde] te veroordelen alle gebruikerslasten met betrekking tot de woning bij vooruitbetaling aan [eiser] te voldoen, maar voor dit deel van de subsidiaire vordering is door [eiser] geen begin van een grondslag aangedragen, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
Proceskosten
4.12.
[eiser] heeft met het nodeloos starten van dit kort geding zo kort voor de behandeling van dezelfde vorderingen in de bodemzaak misbruik gemaakt van zijn procesbevoegdheid. In afwijking van de hoofdregel, dat proceskosten worden verrekend tussen (ex)echtgenoten, zal hij daarom, zoals door [gedaagde] verzocht, als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.13.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.968,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.968,00,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MAH