In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 23 september 2021, is de kantonrechter ingegaan op het verzoek van de verzoekster, een 67-jarige vrouw die in het Verenigd Koninkrijk woont, om verhoging van de beslagvrije voet. De verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen de beslagvrije voet die was vastgesteld op € 732,00 per maand, en stelde dat zij door een tweede beslaglegging niet in haar noodzakelijke kosten van bestaan kon voorzien. De kantonrechter oordeelde dat de verzoekster voldoende inzicht had gegeven in haar leefsituatie en inkomsten, en dat de deurwaarder de eerste zin van artikel 475da lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) buiten toepassing had moeten laten. Dit leidde tot de conclusie dat de verzoekster onder het bestaansminimum kwam, wat een onevenredige hardheid opleverde. De kantonrechter heeft het verzoek van de verzoekster toegewezen en de beslagvrije voet verhoogd naar € 1.025,00 per maand, met terugwerkende kracht vanaf 28 juli 2021. Tevens werd Menzis, de verweerster, veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, die zijn begroot op € 85,00. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.