ECLI:NL:RBAMS:2021:5245

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
AMS 20/6913
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering levensonderhoud op basis van onveranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. [eiser] had een aanvraag voor bijstandsuitkering voor levensonderhoud ingediend, welke door het college op 21 april 2020 werd afgewezen. Het college stelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren ten opzichte van een eerdere intrekking van de bijstandsuitkering op 12 maart 2020. Na een bezwaarprocedure verklaarde het college het bezwaar van [eiser] ongegrond. Hierop heeft [eiser] beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op goede gronden de aanvraag van 8 april 2020 heeft afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [eiser] geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een ander licht op zijn woonsituatie wierpen. Het college mocht er vanuit gaan dat de situatie van [eiser] ongewijzigd was gebleven, gezien het korte tijdsbestek tussen de intrekking en de nieuwe aanvraag. De rechtbank concludeerde dat het college niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar de woonsituatie van [eiser].

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffiegeld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6913

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. H.J.J. Hendrikse),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: H. van Golberdinge).
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en het college.

Procesverloop

Met een besluit van 21 april 2020 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van [eiser] voor een bijstandsuitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet afgewezen.
Met een besluit van 19 november 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2021 via een videoverbinding.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan de procedure voorafging
1. Op 12 maart 2020 heeft het college de bijstandsuitkering van [eiser]
ingetrokken op de grond dat [eiser] niet zijn hoofdverblijf heeft in Amsterdam op het opgegeven adres. Het college heeft het bezwaar van [eiser] tegen dat besluit ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft met de uitspraak van 23 juni 2021 deze beslissing op bezwaar vernietigd omdat het onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd is. [1] Het college heeft daarop een nieuwe beslissing op bezwaar van
5 augustus 2021 genomen. Met deze nieuwe beslissing heeft het college de intrekking in stand gelaten en de grondslag aldus gewijzigd dat de woon-leefsituatie van [eiser] niet kan worden vastgesteld aangezien [de persoon] verblijft op het opgegeven adres zonder dat [eiser] dat gemeld heeft.
2. Het college heeft met het primaire besluit [eiser] ’s aanvraag van 8 april 2020 voor een bijstandsuitkering afgewezen op de grond dat [eiser] bij deze aanvraag geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen ten opzichte van de (woon)situatie ten tijde van het besluit van 12 maart 2020. In het primaire besluit, na bezwaar gehandhaafd, heeft het college verwezen naar een analoge toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Op 9 juli 2020 heeft [eiser] wederom een aanvraag gedaan voor een bijstandsuitkering. Het college heeft ook deze aanvraag afgewezen, dit keer omdat op grond van de verstrekte inlichtingen niet kan worden vastgesteld of [eiser] op het opgegeven adres woont. Met een beslissing op bezwaar tegen dit besluit heeft het college echter alsnog de bijstandsuitkering toegekend met ingang van 9 juli 2020. [eiser] had in de aanvraag aangegeven dat [de persoon] niet meer op het adres woonachtig was. Ten onrechte is dit niet nader onderzocht. Dit kan niet aan [eiser] worden tegengeworpen, aldus het college.
Het oordeel van de rechtbank
4. [eiser] voert aan dat het college de aanvraag van 8 april 2020 niet naar analoge toepassing van artikel 4:6 van de Awb mocht afwijzen. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom van nader onderzoek mag worden afgezien. De juistheid van dit standpunt wordt ondersteund door de beslissing op bezwaar met betrekking tot de aanvraag van 9 juli 2020. Daar komt bij dat de rechtbank de beslissing op bezwaar tegen de intrekking vernietigd heeft omdat het onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd is.
5. De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag van 8 april 2020 op goede gronden heeft afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag mogen leggen dat [eiser] bij de aanvraag van 8 april 2020 geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van de intrekking van 12 maart 2020 heeft vermeld. Het college mocht er, op basis van de verstrekte gegevens en gelet op het relatief korte tijdsbestek tussen de intrekking bij het besluit van 12 maart 2020 en de aanvraag, van uitgaan dat de situatie van [eiser] ongewijzigd was gebleven, waardoor er onveranderd geen recht op bijstand bestond. Het lag op de weg van [eiser] , als aanvrager van een bijstandsuitkering, om feiten en omstandigheden aan te dragen die een ander licht op zijn woonsituatie wierpen. Dat heeft hij niet gedaan. Onder deze omstandigheden kon het college naar het oordeel van de rechtbank ermee volstaan na te gaan of en zo ja, welke veranderde omstandigheden zich voordeden ten opzichte van de intrekkingsdatum 12 maart 2020. Dat het college heeft verwezen naar een ‘analoge toepassing van artikel 4:6 Awb’ maakt dit niet anders. Het gaat er namelijk om of de beoordeling door verweerder in inhoudelijk opzicht (materieel) de toets der kritiek kan doorstaan.
6. Dat het college naar aanleiding van de aanvraag van 9 juli 2020 alsnog tot toekenning van bijstand is overgegaan, maakt het voorgaande niet anders. [eiser] heeft bij die aanvraag relevante veranderde omstandigheden ten opzichte van 12 maart 2020 vermeld, aangezien hij toen aangaf dat [de persoon] niet langer verbleef op het opgegeven adres. Dat de grondslag van de intrekking van 12 maart 2020 gewijzigd is met de beslissing op bezwaar van 5 augustus 2021, maakt het oordeel van de rechtbank in deze procedure niet anders. Per slot van rekening houden zowel de intrekking als de conclusie dat [eiser] bij de aanvraag van 8 april 2020 geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van
12 maart 2020 heeft vermeld, stand. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Het college heeft de aanvraag van [eiser] van 8 april 2020 op goede gronden afgewezen. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffiegeld bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Camps, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.