ECLI:NL:RBAMS:2021:532

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
C/13/686375 / HA RK 20-194
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van BKR-registraties en coderingen in het CKI

In deze zaak verzoekt [verzoeker] de rechtbank om de verwijdering van de coderingen A en 3 uit het CKI van het BKR. [verzoeker] heeft in 2009 een doorlopend krediet afgesloten bij Eurofintus ter hoogte van € 45.000,- om de schulden van zijn toenmalige partner af te lossen. Na een scheiding in 2013 kon hij vanaf maart 2016 niet meer volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldoen. In 2016 heeft hij een voorstel gedaan aan Eurofintus om het krediet tegen finale kwijting af te lossen, wat werd aanvaard. Echter, Eurofintus heeft een achterstandscodering A geregistreerd, omdat [verzoeker] niet op tijd aan zijn betalingsverplichtingen voldeed. De rechtbank oordeelt dat Eurofintus deze codering ten onrechte heeft geregistreerd, omdat de betalingsachterstand is ontstaan door een samenloop van omstandigheden en [verzoeker] zijn verplichtingen uiteindelijk is nagekomen. De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] toe en beveelt Eurofintus om de coderingen te verwijderen. Eurofintus wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/686375 / HA RK 20-194
Beschikking van 7 januari 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
gemachtigde [gemachtigde] ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROFINTUS FINANCIERINGEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. R.J.M. Sanders te Arnhem.
Partijen zullen [verzoeker] en Eurofintus worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ter griffie binnengekomen op 2 juli 2020;
  • de tussenbeschikking van 20 augustus 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het verweerschrift met producties, ter griffie binnengekomen op 5 november 2020;
  • de brief van de heer [gemachtigde] van 9 november 2020, met nadere producties;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 13 november 2020, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Vervolgens is de beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] heeft in 2009 met zijn toenmalige partners een doorlopend krediet afgesloten bij Eurofintus ter hoogte van € 45.000,- (hierna: het krediet). Het krediet is aangegaan om de schulden af te lossen van de toenmalige partner van [verzoeker] , die geen mogelijkheid had het krediet zelf af te sluiten. [verzoeker] wilde trouwen en wilde dat hij en zijn toenmalige partner met een schone lei verder konden.
2.2.
In 2013 zijn [verzoeker] en zijn toenmalige partner uit elkaar gegaan. Tot 2016 heeft [verzoeker] aan zijn betalingsverplichtingen ten aanzien van het krediet voldaan. Vanaf maart 2016 kon [verzoeker] niet meer volledig aan zijn verplichtingen voldoen. [verzoeker] ’ toenmalige partner betaalde niet meer mee aan de afbetaling, de kredietlasten stegen naar € 450,- per maand en [verzoeker] moest kinder- en partneralimentatie betalen.
2.3.
De termijnen september, oktober en november 2016 van het krediet heeft [verzoeker] niet op tijd kunnen betalen.
2.4.
Op 17 oktober 2016 heeft [verzoeker] een voorstel gedaan aan Eurofintus om tegen finale kwijting een bedrag ineens te betalen ter aflossing van het krediet. Eurofintus heeft vervolgens een tegenvoorstel gedaan, inhoudende dat [verzoeker] ter aflossing van het krediet uiterlijk 16 december 2016 een bedrag van € 20.575,67 diende te betalen, onder finale kwijting. Het restant van het krediet van € 21.135,51 werd dan kwijtgescholden.
2.5.
[verzoeker] heeft dit aanbod op 2 december 2016 aanvaard, waarop Eurofintus diezelfde dag een brief heeft gestuurd met het verzoek het bedrag uiterlijk binnen veertien dagen te betalen.
2.6.
Drie dagen na het tegenvoorstel van Eurofintus, op 5 december 2016, heeft Eurofintus aan [verzoeker] een (standaard)brief gestuurd omtrent de achterstand die was ontstaan van € 1.350,- (drie maandtermijnen). In die brief staat verder de volgende sommatie vermeld:
“Zorg er voor dat wij uiterlijk vijf dagen na dagtekening van deze brief het gehele achterstandsbedrag hebben ontvangen. Anders moeten wij de achterstand melden bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) (..)”.
2.7.
Per 13 december 2016 is [verzoeker] geregistreerd in het CKI (Centraal Krediet Informatiesysteem), beheerd door het BKR, met de coderingen A en 3. Dit staat voor ‘Achterstandscodering (A)’ en ‘bijzonderheidscode 3’.
2.8.
Op 14 december 2016 heeft [verzoeker] het met Eurofintus overeengekomen bedrag volledig voldaan. De betaling en kwijting zijn op 22 december 2016 verwerkt.
2.9.
Teneinde aan deze overeenkomst met Eurofintus te kunnen voldoen was de werkgever van [verzoeker] bereid hem het benodigde bedrag te lenen. Dit bedrag is door maandelijkse aflossingen uiteindelijk eind 2019 volledig afbetaald.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om bij beschikking – op straffe van een dwangsom – primair Eurofintus te bevelen tot het (doen laten) verwijderen van de BKR-registraties, dan wel de (bijzonderheids)codering(en) A en/of 3, subsidiair Eurofintus te bevelen de achterstandscodering A te verwijderen, dan wel meer subsidiair een passende voorziening te treffen, met veroordeling van Eurofintus in de proces- en nakosten.
3.2.
[verzoeker] stelt hiertoe – kort samengevat – dat zijn belang bij verwijdering van de registraties in het onderhavige geval moet prevaleren boven het belang van het handhaven van de registraties. Het krediet heeft hij afgesloten ten behoeve van schulden van zijn toenmalige partner. De achterstand is ontstaan door een samenloop van omstandigheden en [verzoeker] heeft zich voordien altijd aan de afbetaling gehouden. [verzoeker] is al lange tijd (weer) financieel stabiel. Daarbij had de A-codering niet mogen plaatsvinden, omdat hij voor de afloop van de laatste betalingstermijn een overeenkomst met Eurofintus heeft gesloten. [verzoeker] voert aan dat hij met zijn huidige partner en hun samengestelde gezin van vier (deeltijd)kinderen op zoek is naar een woning, omdat hun huidige woning maar twee slaapkamers heeft. Om dit te bewerkstelligen moet hij een hypotheek kunnen afsluiten. De BKR-registratie belemmert hem in het verkrijgen hiervan, aldus [verzoeker] .
3.3.
Eurofintus voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek, met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [verzoeker] in de proces- en nakosten. Zij heeft – kort weergegeven – aangevoerd dat de registraties terecht zijn. De belangenafweging dient niet in het voordeel van [verzoeker] uit te vallen, omdat Eurofintus fors heeft moeten afboeken op het krediet als gevolg van de betalingsregeling, dat de afboeking het gevolg is van de niet op orde zijnde financiën van [verzoeker] en dat hij zijn financiën nog steeds niet op orde heeft, omdat [verzoeker] meerdere leningen heeft lopen. Daarnaast is de huidige woonsituatie niet dermate schrijnend dat deze niet nog wat langer voort laten duren, tot de registraties over een jaar na ommekomst van vijf jaren verwijderd zullen worden. Daarnaast zijn er alternatieve mogelijkheden voor de woonwensen van [verzoeker] , bijvoorbeeld een huurwoning. Er is niet gebleken van andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan verwijdering zou moeten plaatsvinden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling gelden de volgende uitgangspunten.
4.2.
Krachtens artikel 8 van de Europese Richtlijn inzake consumentenkrediet (2008/48/EG) zorgen de lidstaten ervoor dat de kredietgever de kredietwaardigheid van de consument voor het sluiten van de kredietovereenkomst of het verhogen van de kredietlimiet beoordeelt op basis van toereikende informatie die, in voorkomend geval, is verkregen van de consument en, waar nodig, op basis van een raadpleging van het desbetreffende gegevensbestand (kredietregistratie).
4.3.
Op grond van artikel 4:32 van de Wet financieel toezicht (Wft) zijn kredietaanbieders, zoals Eurofintus, verplicht om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. Deze kredietregistratie wordt uitgevoerd door het BKR. Op grond van artikel 4:34 Wft moet de kredietaanbieder voor de totstandkoming van een kredietovereenkomst of het verhogen van de kredietlimiet in het belang van de consument informatie inwinnen over diens financiële positie en beoordeelt hij, ter voorkoming van overkreditering van de consument, of het aangaan van de overeenkomst onderscheidenlijk de belangrijke verhoging verantwoord is. Als het met het oog op overkreditering van de consument onverantwoord is, mag de kredietaanbieder niet overgaan tot het sluiten van de overeenkomst of de verhoging. Nadere regels staan in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo). Zo is de kredietverstrekker op grond van artikel 114 BGfo verplicht om bij kredieten van meer dan € 250,- het BKR te raadplegen.
4.4.
Het doel van de kredietregistratie is blijkens de wetsgeschiedenis tweeledig: enerzijds het beschermen van consumenten tegen overkreditering, anderzijds het beschermen van aanbieders van krediet tegen kredietnemers van wie is gebleken dat zij hun lening niet (kunnen) aflossen. Betalingsachterstanden of andere onregelmatigheden die ontstaan tijdens de looptijd van een kredietovereenkomst, worden in het CKI vermeld met bijzonderheidscoderingen, in het geval van [verzoeker] dus de codering A (achterstand) en 3 (afboeken).
4.5.
De verhouding tussen het BKR en haar zakelijke klanten, waaronder Eurofintus, is geregeld in het – gepubliceerde – Algemeen Reglement CKI (hierna: AR).
Artikel 12 AR luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“WANNEER WORDT EEN ACHTERSTAND BIJ STICHTING BKR GEMELD
1 a Voldoet een consument niet aan zijn betalingsverplichtingen op grond van een overeenkomst, dan meldt de zakelijke klant dit aan Stichting BKR. Een melding mag pas plaatsvinden als een termijnbedrag zonder toestemming van de zakelijke klant niet is voldaan (…)”.
Artikel 13 AR luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“WELKE BIJZONDERHEDEN WORDEN GEMELD
1. De zakelijke klant meldt de onderstaande feiten met de daarbij behorende bijzonderheidscode onmiddellijk, maar in ieder geval binnen vier (4) weken nadat deze feiten zich hebben voorgedaan, bij Stichting BKR:
(…)
code 3 de zakelijke klant heeft een bedrag van € 250,- of meer afgeboekt. Als afboeking plaatsvindt en de consument hoeft niets meer te betalen (finale kwijting), wordt tegelijkertijd met deze code de beëindiging van de overeenkomst met een werkelijke einddatum gemeld (…)”.
Artikel 14 AR luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
WANNEER WORDEN DE PERSOONSGEGEVENS VERWIJDERD
1. Gegevens van afgelopen overeenkomsten worden, tenzij hierna anders bepaald, vijf (5) jaar na de werkelijke einddatum van de overeenkomst door Stichting BKR uit CKI verwijderd.
(…)
10. Het is de zakelijke klant niet toegestaan om een contract, achterstand, herstelcode en/of bijzonderheidscodering uit CKI te verwijderen, tenzij er sprake is van:
a. een onterechte registratie;
b. een terechte registratie die na een zorgvuldige belangenafweging op basis van beschikbare gegevens over individuele omstandigheden, disproportioneel blijkt;
c. een uitspraak van een rechter of een geschillencommissie als de Geschillencommissie BKR of KiFiD, voor zover de uitspraak strekt tot verwijdering van het contract of aanpassing van de achterstand, herstelcode en/of bijzonderheid (…)”.
4.6.
In het kader van het deelnemen aan dat stelsel van kredietregistratie verwerken de kredietaanbieders persoonsgegevens. Daarop is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679 (AVG) van toepassing. Volgens artikel 3 lid 4 AR vindt de verwerking door het BKR – en dus ook door de kredietaanbieders – van persoonsgegevens haar rechtmatige grondslag in artikel 6 lid 1 onder f AVG, omdat de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van het BKR en haar zakelijke klanten.
4.7.
Ten aanzien van de A-codering overweegt de rechtbank als volgt. Eurofintus heeft deze achterstandscodering naar haar zeggen geregistreerd, omdat [verzoeker] bij een laatste aanmaning op 5 december 2016 niet binnen de daarin gegeven betalingstermijn de achterstand van drie maanden heeft voldaan. Eurofintus had echter kort daarvoor een (tegen)voorstel gedaan om het krediet tegen finale kwijting af te lossen door betaling van een bedrag van € 20.575,67 ineens, welk voorstel [verzoeker] 3 dagen eerder (op 2 december 2016) had aanvaard. Eurofintus heeft ook 2 december 2016 een betalingstermijn van veertien dagen gegeven ter voldoening van dit bedrag, tegen finale kwijting. Volgens Eurofintus hebben de (standaard) aanmaningsbrief en het de overeenkomst met [verzoeker] elkaar gekruist.
4.8.
In deze omstandigheden mocht [verzoeker] er op vertrouwen dat de overeenkomst en de daarin vermelde betalingstermijn kennelijk, naar de bedoeling van Eurofintus, vóórgingen op de aanmaning en betalingstermijn van 5 december 2016. Daarmee kan niet worden gezegd dat “een termijnbedrag zonder toestemming van de zakelijke klant niet is voldaan” als bedoeld in artikel 12 lid 1 onder a AR. Eurofintus heeft de a-codering op grond van de AR dus ten onrechte gemeld.
4.9.
Ten aanzien van de 3-codering geldt het volgende. [verzoeker] betwist niet dat Eurofintus een bedrag van € 250,- of meer heeft afgeboekt. De registratie van de 3-codering was dus terecht en het belang van de registratie is hiermee, gelet op de doelstellingen van het BKR, gegeven. De vraag die voorligt is of er thans aanleiding is deze registratie te verwijderen, zoals [verzoeker] verzoek.
4.10.
Op grond van artikel 21 lid 1 AVG kan [verzoeker] vanwege zijn specifieke situatie bezwaar maken tegen de verwerking van zijn betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 onder (e of) f AVG. De verwerkingsverantwoordelijke (hier Eurofintus) moet dit bezwaar honoreren, tenzij zij dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoert voor de verwerking van die gegevens die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon. Als de verwerkingsverantwoordelijke het bezwaar niet honoreert, zoals hier, kan de betrokkene zo nodig in rechte om een doeltreffende voorziening vragen (artikel 79 AVG en artikel 35 UAVG). De rechter toetst of de verwerkingsverantwoordelijke heeft aangetoond dat zijn dwingende gerechtvaardigde belangen in dit specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene (overweging 69 AVG).
4.11.
Deze afweging moet worden gemaakt aan de hand van de op het moment van de afweging bekende feiten en omstandigheden, zodat daarbij ook feiten en omstandigheden die zich pas na de registratie hebben voorgedaan kunnen worden betrokken. Bij een dergelijke registratie en handhaving daarvan moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit brengt mee dat de inbreuk op de belangen van [verzoeker] niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel (proportionaliteitsbeginsel), en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwezenlijkt (subsidiariteitsbeginsel) (HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097). Ook als de gegevensverwerking in beginsel is toegestaan en de verwerker zich aan het AR heeft gehouden, betekent dit niet dat de belangenafweging achterwege kan blijven.
4.12.
De verwerkingsverantwoordelijke zal moeten aantonen dat in dit concrete geval aan zijn belangen meer gewicht toekomt dan aan de belangen van de betrokkene. Daarvoor volstaat niet om in het algemeen te wijzen op de wettelijke plicht tot het deelnemen aan een stelsel van kredietregistratie of op het maatschappelijk belang daarvan. Ook is het niet voldoende om zich op de regels van het AR (bijvoorbeeld dat een code vijf jaar zichtbaar blijft) te beroepen; het AR is geen wettelijke regeling en zij geldt in beginsel slechts tussen het BKR en de daarbij aangesloten financiële instellingen. Wel geven deze regels, die zijn gepubliceerd, aan eenieder inzicht in de wijze waarop het BKR en de aangesloten financiële instellingen uitvoering willen geven aan de aan hen in artikel 4:32 Wft opgedragen taak. In zoverre dragen zij bij aan de rechtszekerheid en kunnen kredietaanbieders deze tot uitgangspunt nemen, maar afhankelijk van de uitkomst van de bij 4.10 genoemde toets zal een kredietaanbieder daarvan in voorkomend geval moeten afwijken.
4.13.
In het kader van een verzoek op grond van artikel 21 AVG moet de kredietaanbieder ingaan op de door de betrokkene aangedragen – en naar vermogen onderbouwde – met zijn specifieke situatie verband houdende redenen voor bezwaar. Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het bezwaar in het geval van een code 3 zijn bijvoorbeeld:
- de omvang van de schuld die is kwijtgescholden;
- of een eventuele betalingsregeling goed is nagekomen;
- de reden voor (het ontstaan en het voortbestaan van) de achterstand en de mate van verwijtbaarheid daarbij;
  • de huidige financiële situatie van betrokken (waaronder het inkomen), waarbij ook naar de periode voor de einddatum wordt gekeken;
  • of betrokkene andere schulden heeft;
  • of sprake is geweest van ernstige of structurele wanbetaling;
  • de omstandigheid dat betrokkene met de lening (bijvoorbeeld door de koop van een woning) niet kan wachten tot de vijfjaarstermijn is verstreken (bijvoorbeeld vanwege gezins- en woonsituatie);
  • het verstrijken van de tijd sinds het inlossen van de schuld.
4.14.
Ten aanzien van deze laatste omstandigheid – tijdverloop – geldt dat, zoals hiervoor is overwogen de in het AR opgenomen vijfjaarstermijn geen wet in formele of materiële zin is. Die termijn behelst een beleidsbeslissing van de representatieve organisaties die samen de Stichting BKR bemensen en heeft als zodanig gezag. Naarmate het einde van de termijn van vijf jaar nadert, krijgt de factor tijdverloop in het algemeen meer gewicht. De reden daarvan is dat de nog wel aanwezige belangen bij het voortduren van de registratie na het verstrijken van een langere periode steeds verder in gewicht afnemen in relatie tot de belangen van de betrokkene bij verwijdering daarvan. Kortom, de ‘lat’ wat betreft het gewicht van de over en weer in aanmerking te nemen belangen komt dus met het voortschrijden van de tijd na de registratie van de herstelmelding, steeds hoger te liggen voor de kredietverstrekker en dienovereenkomstig lager voor degene ten aanzien van wie de gegevens zijn geregistreerd.
4.15.
In deze zaak heeft Eurofintus onvoldoende toegelicht dat het belang bij het nog een jaar laten voortduren van de BKR-registratie met de 3-codering meer gewicht in de schaal legt dan het belang van [verzoeker] bij verwijdering daarvan. Daarvoor zijn de volgende bijzondere omstandigheden redengevend.
4.16.
Het krediet is, zoals ter zitting door [verzoeker] onbetwist is gesteld, aangegaan voor de schulden van de voormalig partner van [verzoeker] en niet voor schulden van [verzoeker] zelf. [verzoeker] heeft tot de echtscheiding van zijn voormalig partner en nog drie jaar daarna aan zijn aflossingsverplichtingen uit hoofde van het krediet voldaan. In 2016, waarin de betalingsachterstand voor drie maanden is ontstaan, was er voor [verzoeker] een ongelukkige samenloop van omstandigheden. [verzoeker] moest de schulden met betrekking tot de scheiding en kinder- en partneralimentatie betalen en zijn voormalig partner betaalde niet meer mee aan de afbetaling van het krediet bij Eurofintus. [verzoeker] heeft toen op eigen initiatief aangegeven dat hij niet meer kon betalen en hulp gezocht bij schuldhulpverlening en zijn werkgever. Zijn werkgever heeft kennelijk veel vertrouwen in hem gehad en hem een fors bedrag geleend ter aflossing van het krediet. Deze lening heeft [verzoeker] per eind 2019 volledig terugbetaald. Dit is weliswaar pas een jaar geleden, maar [verzoeker] heeft wel aangetoond de schuld bij zijn werkgever trouw af te betalen en daarvoor ook over voldoende middelen van inkomsten te beschikken. [verzoeker] heeft sinds het aangaan van de schuld bij Eurofintus in 2009 geen andere schulden of leningen (met uitzondering van een hypotheekschuld van zijn vorige woning en een mobiele telefoon op afbetaling), zoals ter zitting onbetwist door hem is gesteld.
4.17.
Wat betreft de hoogte van het afgeboekte bedrag van € 21.135,51 geldt het volgende. Eurofintus heeft zelf voorgesteld dat [verzoeker] nog een bedrag van € 20.575,67 zou voldoen, waarna de schuld zou worden afgeboekt. Eurofintus heeft na ontvangst van dit overeengekomen bedrag aan [verzoeker] finale kwijting verleend. Eurofintus heeft inderdaad een relatief hoog bedrag heeft moeten afboeken op het krediet, maar het is wel Eurofintus zelf geweest die er geheel onverplicht voor heeft gekozen om daarmee genoegen te nemen.
4.18.
Sinds deze finale kwijting is ruim vier jaar verstreken. [verzoeker] heeft genoegzaam aangetoond dat hij al langere tijd in een financieel stabiele situatie verkeert. Niet in geschil is dat [verzoeker] nog steeds zijn vaste baan heeft als vrachtwagenchauffeur voor het vervoer van bloemen uit Aalsmeer. [verzoeker] had in 2019 een jaarinkomen van € 55.156,-, zoals door hem voldoende is onderbouwd. Ook zijn huidige partner heeft een inkomen. Dat [verzoeker] problematische schulden heeft, heeft [verzoeker] voldoende gemotiveerd weersproken: [verzoeker] heeft ter zitting onbetwist gesteld dat de lening met zijn werkgever is afbetaald en dat de ‘nieuwe’ hypotheekschuld een oude hypotheek betreft die is overgesloten omdat de vaste-rente-periode afliep. De overige door Eurofintus genoemde leningen betreffen de maximale roodstand op zijn creditcard en betaalrekening (die hij inmiddels heeft opgezegd) en een telefoonabonnement waarop [verzoeker] geen betalingsachterstand heeft. Verder heeft [verzoeker] voldoende toegelicht dat destijds in 2016 geen sprake is geweest van een tekortschietende betalingsmoraal, maar dat de schuld en de achterstand is ontstaan door de hiervoor genoemde samenloop van omstandigheden waarin zijn ex-partner een leidende rol speelde. Tegen de achtergrond van het voorgaande kan Eurofintus niet worden gevolgd in haar betoog dat de betalingsproblemen van [verzoeker] “niet tot het verleden” behoren.
4.19.
Tot slot wordt bij de belangenafweging rekening gehouden met de huidige woonsituatie van [verzoeker] ; [verzoeker] woont nu in de woning van zijn huidige partner in [woonplaats 2] met hun dochtertje en drie kinderen uit eerdere relaties. [verzoeker] heeft toegelicht dat het huis met twee slaapkamers voor zes personen te klein is. [verzoeker] wil met zijn huidige partner een huis kopen in de omgeving van [plaats] , waar vrienden en familie van [verzoeker] huidige partner wonen. Een beschikbare huurwoning is daar volgens [verzoeker] nauwelijks te vinden. Weliswaar is de woonsituatie, zoals Eurofintus terecht betoogt, niet dermate nijpend dat daaraan op zichzelf voldoende gewicht toekomt. In het geheel der omstandigheden weegt de rechtbank deze belangen echter wel in het voordeel van [verzoeker] mee.
4.20.
In de hiervoor geschetste omstandigheden schiet de codering het doel van kredietregistratie voorbij. Mede gezien de door [verzoeker] bewezen stabiele financiële situatie, kan op dit moment niet langer worden gezegd dat de codering nodig is voor de beperking van financiële risico’s bij kredietverlening aan [verzoeker] en ter voorkoming van overkreditering en andere problematische schuldsituaties, waarvan overigens niet is gebleken dat die zich - afgezien van de ontstane afboeking - in het verleden hebben voorgedaan. Anders dan Eurofintus meent, worden in deze omstandigheden de belangen van maatschappelijk verantwoorde dienstverlening op financieel gebied niet geschaad als de BKR-registratie met bijzonderheidscodering 3 nu zou vervallen in plaats van over een jaar. De conclusie is dan ook dat het belang van [verzoeker] bij verwijdering van deze registratie met bijzonderheidscodering zwaarder weegt dan het belang bij handhaving daarvan.
4.21.
Het voorgaande betekent dat het primaire verzoek van [verzoeker] zal worden toegewezen. Het opleggen van een dwangsom acht de rechtbank niet nodig, nu erop vertrouwd mag worden dat Eurofintus aan de beschikking zal voldoen. Dat verzoek van [verzoeker] wordt daarom afgewezen.
4.22.
Eurofintus zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 304,00
- salaris advocaat € 1.383,00 (2 punten × tarief € 543,00)
totaal € 1.687,00
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze die in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Eurofintus om binnen twee weken na de betekening van deze beschikking de codering A en de bijzonderheidscodering 3 in het CKI van het BKR met contractnummer [nummer] op naam van [verzoeker] te (laten) verwijderen en verwijderd te houden;
5.2.
veroordeelt Eurofintus in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 1.687,00;
5.3.
veroordeelt Eurofintus in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Eurofintus niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de beschikking heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F. Zaagsma, rechter, bijgestaan door mr. N.M. Meijler, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2021.