In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Purified Metal Company B.V. (PMC) en Küttner GmbH & Co KG. PMC, een bedrijf dat zich bezighoudt met de recycling van asbestverontreinigd staal, heeft een vordering ingesteld tot opheffing van een conservatoir beslag dat door Küttner was gelegd op haar bankrekening. Küttner, een Duitse vennootschap die industriële installaties ontwerpt en bouwt, had het beslag gelegd in het kader van een geschil over een overeenkomst die zij met PMC hadden gesloten voor de bouw van een fabriek. Küttner had op 15 september 2021 een arbitrageprocedure tegen PMC aangespannen en het beslag gelegd om haar vorderingen veilig te stellen.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van PMC beoordeeld en geconcludeerd dat het belang van PMC bij opheffing van het beslag zwaarder weegt dan het belang van Küttner bij handhaving ervan. De rechter heeft vastgesteld dat handhaving van het beslag zou leiden tot ernstige nadelige gevolgen voor PMC, waaronder een mogelijke faillissement, terwijl Küttner geen zekerheid zou verkrijgen uit het beslag. De rechter heeft ook opgemerkt dat de tegoeden op de bankrekeningen van PMC al verpand waren aan de bank, wat het verhaal van Küttner bemoeilijkt.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beslag opgeheven en Küttner veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 17 september 2021.