In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Słupsk, Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een persoon die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar en 2 maanden voor diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Poolse nationaliteit heeft en al meer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft.
De rechtbank heeft vervolgens de grondslagen voor de overlevering beoordeeld, met inachtneming van de vereisten van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeert dat de overlevering kan worden geweigerd op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon in Nederland rechtmatig verblijft en er geen reden is om aan te nemen dat hij zijn recht op verblijf verliest door de opgelegde straf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt en dat de sanctie niet onverenigbaar is met Nederlands recht.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. Deze beslissing is genomen in het belang van de rechtsbescherming van de opgeëiste persoon, die recht heeft op een eerlijke behandeling onder de Nederlandse wetgeving.