ECLI:NL:RBAMS:2021:5395

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
C/13/702409 / HA ZA 21-497
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over voorlopige voorziening en verenigingsbesluiten in de context van de EAZA

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben twee in het Verenigd Koninkrijk gevestigde dierentuinen, aangeduid als [eiseres 1] en [eiseres 2], een vordering ingediend tegen de Europese Vereniging van Dierentuinen en Aquaria (EAZA). De eiseressen vorderen de herroeping van de status 'uitgesloten' die hen door EAZA was opgelegd, als gevolg van waarschuwingen die verband hielden met uitlatingen van [naam 2], een van de bestuurders van de dierentuinen, in de media. De rechtbank heeft de procedure in het incident behandeld, waarin de eiseressen een voorlopige voorziening vroegen om de uitsluitingsstatus op te heffen voor de duur van de hoofdzaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseressen voldoende belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening, gezien de ingrijpende gevolgen van de uitsluitingsstatus voor hun functioneren. De rechtbank heeft de argumenten van EAZA, die stelde dat de gevolgen van de uitsluitingsstatus minder ingrijpend waren dan door de eiseressen werd gesteld, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft geoordeeld dat EAZA in redelijkheid niet tot de waarschuwingsbesluiten heeft kunnen komen, omdat deze onvoldoende gemotiveerd waren en in strijd met de zorgvuldigheid die EAZA jegens haar leden in acht moet nemen.

Als gevolg hiervan heeft de rechtbank de vordering van de eiseressen toegewezen en EAZA bevolen om de status 'uitgesloten' te herroepen binnen zeven dagen na betekening van het vonnis. De rechtbank heeft EAZA ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen. Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren en is openbaar uitgesproken op 8 september 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/702409 / HA ZA 21-497
Vonnis in incident van 8 september 2021
in de zaak van
1. de rechtsvorm naar buitenlands recht
[eiseres 1],
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiseres 2],
beide gevestigd te [vestigingsplaats] , Verenigd Koninkrijk
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaten mrs. B. Kemp en R.R. Menasalvas Garrones te Amsterdam,
tegen
de vereniging naar Nederlands recht
EUROPESE VERENIGING VAN DIERENTUINEN EN AQUARIA,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaten mrs. P.D. Olden, T.B. de Clerck en E. van Rooijen te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna ieder afzonderlijk [eiseres 1] en [eiseres 2] worden genoemd en tezamen [eiseressen] . Gedaagde zal hierna EAZA worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) jo. artikel 209 Rv, met producties,
  • de incidentele conclusie van antwoord, met producties,
  • de beslissing bij brief van 6 juli 2021 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in het incident van 10 augustus 2021, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[eiseres 1] en [eiseres 2] zijn twee in Engeland ( [vestigingsplaats] ) gelegen dierentuinen. De heer [naam 1] heeft de dierentuinen opgericht. Zijn zoon, de heer [naam 2] (hierna:
[naam 2]) heeft de dierentuinen van zijn vader overgenomen. [naam 2] is voorzitter en medetrustee van [eiseres 1] en medebestuurder van [eiseres 2] .
2.2.
Daarnaast is [naam 2] voorzitter van [naam foundation] (hierna:
[naam foundation]). Dit is een liefdadigheidsinstelling, opgericht in 1984, die zich inzet voor onder andere bedreigde diersoorten, conservatie en herintroduceren van dieren in het wild.
2.3.
EAZA is één van de grootste professionele verenigingen voor dierentuinen in Europa en West-Azië, met ruim 400 leden. EAZA heeft in de Europese dierentuinwereld een leidende rol. Het lidmaatschap van EAZA brengt mee dat een dierentuin kan deelnemen aan de fokprogramma’s van EAZA, samen met andere dierentuinen, en het verkrijgen, overdragen en uitwisselen van (beschermde) dieren met andere dierentuinen (wereldwijd).
2.4.
EAZA beheert onder andere ook een reeks fokprogramma’s voor bedreigde diersoorten: het ‘EAZA Ex situ Programme’ (hierna:
EEP).
2.5.
EAZA heeft verschillende normen en regels waaraan EAZA-leden zich dienen te houden. De ‘EAZA Code of Ethics’ (hierna:
de Gedragscode) behoort daartoe en ziet op het functioneren van EAZA als organisatie en activiteiten van de EAZA-leden.
2.6.
In de Gedragscode is bepaald, voor zover relevant:
“(…) The following Code of Ethics is the cornerstone of EAZA and underpins all member institutions’ involvement in EAZA. The Code of Ethics is a holistic document which covers animal management and transactions, education, environmental sustainability, biodiversity conservation, research and social responsibility to staff, visitors, colleagues in other zoos and aquariums and the larger community.
(…)
All members of EAZA must:
(…)
 Disseminate professional information and advice to other members and to not undertake actions to impede the development and reputation of other members,
 (…)
 Ensure an ethical approach when undertaking any marketing and PR work to ensure that animals are not put at risk of physical or mental injury, and are used in an appropriate manner so that a positive and respectful image of the animal(s) is projected, acknowledging that the way animals and zoos are portrayed by the media can impact on public perceptions,
 (…)
 Behave in such a manner as to not bring the reputation of EAZA into disrepute in any way. (…)”
2.7.
EAZA hanteert een eigen intern klachten- en sanctiesysteem, dat is neergelegd in de ‘EAZA Membership and Accreditation Manual’ (hierna:
het Sanctieprotocol).
Hierin staat beschreven hoe wordt gehandeld in het geval van een overtreding door EAZA-leden van de Gedragscode of de EEP-procedures.
2.8.
In het Sanctieprotocol is bepaald, voor zover relevant:
“(…) In the case of a violation of the EAZA Code of Ethics or the EEP procedures as laid down in the EAZA Population Management Manual, three levels of sanction can be imposed by the responsible bodies of EAZA:
I.
Warning
II.
Exclusion
III.
Termination
I.
Warning
A warning can be given to an EAZA Member Institution by the EEP Committee of the Membership and Ethics Committee for one or more of the following reasons:
1. Not following recommendations from EEP coordinators for animal transfer between officially approved EEP participants, also including non-EAZA EEP participants;
(…)
3. Transferring, importing or releasing an animal from the EEP population without the knowledge and approval of the EEP Coordinator;
(…)
8. Smaller violations of the Code of Ethics (e.g. issues which harm the community’s common interests regarding EEPs, image, or animal exchanges, or harm other Members or their image).
Warnings are registrated by the EEO (…) and Council is notified about each warning. Furthermore, warnings are communicated to the whole EAZA membership. (…)
II.
Exclusion
The ‘Excluded’ status can be imposed on an EAZA Member Institution by the Executive Committee for the following reasons:
1. Following three warnings from the EEP and/or the Membership and Ethics Committee;
(…)
The ‘Excluded’ status lasts for two years and is registered by the EEO and communicated to EAZA membership as well as to Coordinators. Relevant partner organisations are also notified. Members with ‘Excluded’ status cannot be Council members and cannot have any other functional roles in EAZA. (…) Members with ‘Excluded’ status are still required to follow all EEP/ESB rules for the EEP/ESB animals they have already but, cannot acquire new EEP species. Exclusion status will be lifted after two years if the Member cooperates fully with the EEP(s) and does not receive any new warnings. If the Member continues to violate EEP rules or receives further warnings of the Executive Committee will recommend the Member to Council for termination of membership. (…)”
2.9.
Op 14 augustus 2019 is in de Britse krant
The Independenteen lang, opiniërend artikel geplaatst van de hand van [naam 2] met als titel ‘Zoos are outdated and cruel — it’s time to make them a thing of the past’ (hierna:
het Independent artikel).
In dit artikel presenteert [naam 2] , kort gezegd, zijn (onderbouwde) kritische visie op bepaalde beperkingen van dierentuinen ten aanzien van hun bijdrage aan conservatie, educatie en onderzoek, zijn voorstel voor een plan van aanpak om dierentuinen geleidelijk over een periode van 25 tot 30 jaar, kleinere dierentuinen in de komende 10 jaar, te sluiten, en om diverse (veelal bedreigde) diersoorten (terug) te zenden naar beschermde gebieden in het wild.
2.10.
Op 3 september 2019 heeft EAZA een e-mail gestuurd aan [naam 2] , waarin zij aangeeft dat er een klacht is gekomen van één van de EAZA-leden over het Independent Artikel. In deze e-mail staat, voor zover relevant:
“(…) I am writing you on behalf of the EAZA Membership and Ethics Committee to inform you that we have received a complaint from an EAZA Member regarding an article published under your by-line in the Independent newspaper in the UK on Wednesday 14 August of this year. The complaint references two clauses of the EAZA Code of Ethics, namely:
“to not undertake actions to impede the development and reputation of other members”
And
“Behave in such a manner as to not bring the reputation of EAZA into disrepute in any way”
The complaint alleges that the article contravened both of these clauses, and will be heard at the meeting of the Membership and Ethics Committee of EAZA (…) in order to ensure an objective approach, we would like to ask you to provide any documentation and references that you feel would be helpful in clarifying your position. We would ask you to answer specifically the complaint’s references to these two clauses of the Code of Ethics rather than providing a wider argument in support of your article. (…)”
2.11.
Op 5 september 2019 heeft [naam 2] per e-mail aan EAZA op deze e-mail met de klacht gereageerd, met als bijlage een versie van het Independent artikel voorzien van (wetenschappelijke) bronvermeldingen. In deze e-mail heeft hij geschreven, voor zover van belang:
“(…) Thank you for your e-mail. I am not surprised by this reaction, however I do disagree with the complaint. You have given no indication of specific issues in the article which have prompted this complaint so it is difficult to respond specifically, but as general reply I can quote directly from the article:
(…)
It should be noted that virtually all information in my article about EAZA specifically, or generally about the limitations of zoo globally in contributing to conservation, education and research is based on work previously published by others, and can largely be fact-checked using a previous referenced version of the article attached for your convenience.
(…)
To conclude, this article was not intended as criticism of any particular organization or zoo, it is trying to promote an honest debate concerning these issues. Where would we be without open and honest discussion? (…)”
2.12.
Op 10 oktober 2019 heeft EAZA in een brief aan [naam foundation] , [eiseres 1] en [eiseres 2] geschreven dat de klacht over het Independent artikel en de reactie daarop van [naam 2] door het
Membership and Ethics Committeevan EAZA waren besproken, en dat zij had besloten [eiseres 1] en [eiseres 2] wegens de klacht over het Independent artikel ieder de sanctie van een waarschuwing op te leggen wegens het schenden van de Gedragscode. In deze e-mail staat daarnaast, voor zover relevant:
“(…) In the article Mr [naam 2] clearly indicates being ‘responsible for two wildlife parks’. Consequently, these two EAZA Members and those associated with them are required to follow the ethical standards as agreed by our Association.
(…)
In Mr. [naam 2] ’s response of 5 September, he indicated that the “article was not intended as a criticism of any particular organization or zoo, it is trying to promote an honest debate concerning these issues.” While honest debate is always welcome, the public forum of a website is a questionable place to engage with the zoo community he wishes to improve. There are many opportunities for input into decision making bodies as well as and face to face discussion within EAZA structures. (…)”
2.13.
Per brief van 10 oktober 2019 gericht aan [naam foundation] , [eiseres 1] en [eiseres 2] heeft (het EEP Committee van) EAZA laten weten dat de EEP ten aanzien van [eiseres 1] een klacht had ontvangen van de ‘Southern Cheetah EEP’ en de ‘Felid TAG’ (een speciaal opgezet team dat toezicht houdt en leiding geeft aan het beheer van wilde katten van de American Zoo Association) over het voornemen van het niet volgen door [eiseres 1] van een EEP aanbeveling tot overdracht van twee cheeta’s naar een andere EAZA-dierentuin. Deze brief volgde op eerdere correspondentie van februari 2019 tussen [eiseres 1] en de EEP-coördinator. In deze correspondentie had [eiseres 1] laten weten dat zij een natuurreservaat in Zuid-Afrika had gevonden om de twee cheeta’s naar over te brengen. De EEP-coördinator had deze plannen van [eiseres 1] afgewezen en aangegeven dat de cheeta’s op grond van de EEP aanbeveling naar een andere EAZA-dierentuin (Burgers’ Zoo in Arnhem) zouden worden overgebracht. In de brief stond dat als [eiseres 1] daadwerkelijk over zou gaan tot de overdracht van de cheeta’s naar het reservaat in Zuid-Afrika (hierna:
de overdracht van de cheeta’s), in plaats van de EAZA-dierentuin, zij dan een waarschuwing opgelegd zou krijgen, wegens schending van artikel 3.8.1.f, 4.3 en 3.15.5 van de
Population Management Manual.
2.14.
Vanwege de waarschuwing voor het Independent artikel en de in 2.13 weergegeven kwestie omtrent de beoogde overdracht van de cheeta’s heeft EAZA op 10 oktober 2019 een brief gestuurd aan [naam foundation] , [eiseres 1] en [eiseres 2] met een uitnodiging voor een bespreking.
2.15.
Op 26 december 2019 is in de Britse krant
The Timeseen interview met [naam 2] gepubliceerd, voorzien van enkele reacties van andere betrokkenen in de dierentuinwereld, met als titel ‘Help to make zoos like mine extinct, pleads wildlife heir [naam 2] ’ (hierna:
het eerste Times artikel). Op 5 januari 2020 is er nog een kort artikel in
The Timesgeplaatst, met als titel ‘It’s no tea party for Edinburgh Zoo chimps’ (hierna:
het tweede Times artikel, tezamen:
de Times artikelen), waarin [naam 2] en enkele andere betrokkenen in de dierentuinwereld worden geciteerd. De Times artikelen hebben wat betreft de genoteerde uitlatingen van [naam 2] dezelfde strekking als het Independent artikel, zie 2.9.
2.16.
Naar aanleiding van de Times artikelen (en een podcast waarin [naam 2] voorkwam), heeft EAZA twee klachten ontvangen van EAZA-leden. Bij e-mail van 10 januari 2020 heeft EAZA dit meegedeeld aan [naam 2] . Deze e-mail heeft nagenoeg dezelfde inhoud als die van 3 september 2019 en betreft een door EAZA gestelde schending van dezelfde bepalingen van de Gedragscode (zie 2.10). Verder staat hierin, voor zover relevant:
“(…) The complaint alleges that the media articles contravened both of these clauses, and in the case of the 26 December article they feel that the ‘whole premise of the article serves to impede the development and reputation of EAZA members.’ (…)”
2.17.
Op 14 januari 2020 heeft de directeur ‘Overseas projects’ van [naam foundation] namens [naam 2] gereageerd op de e-mail van 10 januari 2020. In de e-mail staat voor zover relevant:
“(…) As I made clear in the (…) podcast it was never my intention to fall out with EAZA nor did I intentionally go out of my way to contravene EAZA’s code of ethics. I still don’t believe I have done as everything that I said in these interviews was in good faith and meant as constructive criticism. (…) Everything that I said is factual and if there is something that can be contradicted or proven wrong I will happily retract and offer a public apology. I would be very happy to meet with the ethics committee to discuss further prior to your meeting to explain my thoughts further. (…)”
2.18.
In of omstreeks februari 2020 zijn de twee cheeta’s van [eiseres 1] naar het natuurreservaat in Zuid-Afrika overgebracht.
2.19.
Op 4 maart 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de voorzitter en vicevoorzitter van EAZA, de in 2.17. genoemde directeur en [naam 2] , waarbij partijen onder meer hebben gesproken over de opvatting van [naam 2] en de visie van EAZA wat betreft nut en noodzaak van dierentuinen en hun bijdrage aan - met name - conservatie.
2.20.
Op 30 april 2020 heeft [eiseres 1] van (het EEP-Committee van) EAZA een waarschuwing gekregen wegens schending van de EEP-aanbeveling inzake de overdracht van de cheeta’s. EAZA schreef dat zij was geïnformeerd dat de cheeta’s niet waren overgebracht naar de EAZA-dierentuin, maar naar het reservaat in Zuid-Afrika en dat [eiseres 1] was gewaarschuwd in haar brief van 10 oktober 2019 (2.13.) dat dit een waarschuwing zou opleveren.
2.21.
Op 22 mei 2020 heeft [naam 2] per brief gereageerd op deze waarschuwing. Daarin schrijft hij onder meer, kort samengevat, dat hij andere redenen had om de cheeta’s over te brengen naar Zuid-Afrika en dat dit ook in het belang van de dieren en de diersoort was.
2.22.
Op 26 mei 2020 heeft EAZA een brief gestuurd aan zowel [eiseres 1] als [eiseres 2] dat de klachten naar aanleiding van de Times artikelen voor elk van hen twee waarschuwingen opleveren, één voor ieder artikel.
2.23.
Bij beroepschrift van 23 juni 2020 heeft [naam 2] beroep aangetekend tegen de opgelegde waarschuwingsbesluiten aan [eiseres 1] (vier in totaal) en [eiseres 2] (drie in totaal). Ter onderbouwing van het beroep beriep [naam 2] zich op nieuw bewijs, het volgen door EAZA van haar eigen statuten en gerelateerde documenten, een materiële vergissing/ omissie bij bepalen van de EEP-aanbeveling en definitieve besluit, en de ernst van gevolgen van de door EAZA opgelegde waarschuwingen in het licht van de drie hiervoor genoemde redenen. In het beroepschrift staat over de schending van de Gedragscode, voor zover relevant:
“(…) As for the two sanctions given by the ethics committee, you have not cited anything in either of the two Times’ articles that could be construed as a contravention of the code of ethics.
(…)
There was no process to verify what I actually said in either interview after these complaints were submitted, what exactly did I say that brought the reputation of EAZA into disrepute or impeded the development and reputation of other members? (…) I say again, show me the exact line in these articles that contravenes your code of ethics? (…)”
2.24.
Op 3 juli 2020 heeft EAZA in reactie op het beroepschrift [naam 2] en [eiseres 1] geïnformeerd dat het beroepschrift niet in behandeling zou worden genomen voor zover dit zag op de waarschuwing opgelegd aan [eiseres 1] voor het niet volgen van een EEP-aanbeveling tot overdracht van de twee cheeta’s. Het beroepschrift was namelijk buiten de beroepstermijn van 31 kalenderdagen ingediend.
Ten aanzien van het beroepschrift gericht op de waarschuwingen ten aanzien van het Independent artikel en de Times artikelen heeft EAZA op 22 juli 2020 bericht dat dit beroep werd afgewezen. Kort samengevat omdat volgens EAZA het nieuwe bewijs beperkt en ontoereikend was, de interne EAZA-procedures juist waren gevolgd, er geen sprake was van een materiële vergissing of omissie – omdat, zoals EAZA al eerder had bericht, duidelijk was dat de gehele inhoud van de krantenartikelen indruist tegen de doelen die EAZA nastreeft – en de opgelegde waarschuwingen redelijk en consequent waren.
2.25.
Op 31 juli 2020 heeft EAZA per brief aan [eiseres 1] en [eiseres 2] ieder de status ‘uitgesloten’ opgelegd op basis van het Sanctieprotocol (zie 2.8), wegens het feit dat beide dierentuinen drie waarschuwingen of meer hadden gekregen. Deze sanctie is per 31 juli 2020 opgelegd voor de duur van twee jaar, zodat deze dus afloopt op 31 juli 2022, en waarvoor de gevolgen gelden zoals uiteengezet in het Sanctieprotocol (2.8).
2.26.
[naam foundation] heeft namens [eiseres 1] en [eiseres 2] op 30 augustus 2020 beroep aangetekend tegen het besluit van EAZA om de status ‘uitgesloten’ op te leggen.
2.27.
Op 23 september 2020 heeft EAZA het beroep tegen het besluit tot het opleggen van de status ‘uitgesloten’ afgewezen.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
[eiseressen] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. EAZA te bevelen de waarschuwingen die zij heeft gegeven aan [eiseres 1] en [eiseres 2] in te trekken,
II. EAZA te bevelen de status ‘uitgesloten’ die zij heeft opgelegd aan [eiseres 1] en [eiseres 2] te herroepen, althans anderszins ongedaan te maken,
III. EAZA te bevelen de communicatie aan haar leden en andere bij haar betrokkenen over aan [eiseres 1] en [eiseres 2] opgelegde waarschuwingen en de status ‘uitgesloten’ te rectificeren,
IV. sub 1-3 hiervoor op straffe van een dwangsom te verbeuren aan [eiseres 1] en [eiseres 2] van € 20.000 per dag, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat EAZA niet voldoet aan het door de rechtbank opgelegde bevel, tot een maximum van € 2.000.000,
V. EAZA te veroordelen tot betaling aan [eiseressen] van de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
EAZA voert verweer.
in het incident
3.3.
[eiseressen] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. EAZA te bevelen de status ‘uitgesloten’ die zij heeft opgelegd aan [eiseres 1] en [eiseres 2] voor de duur van deze procedure te herroepen, althans anderszins ongedaan te maken,
II. sub 1 hiervoor op straffe van een dwangsom te verbeuren aan [eiseres 1] en [eiseres 2] van € 20.000 per dag, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat EAZA niet voldoet aan het door de rechtbank opgelegde bevel, tot een maximum van € 1.000.000,
III. EAZA te veroordelen tot betaling aan [eiseressen] van de kosten van het incident en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4.
[eiseressen] legt aan haar vordering in het incident het volgende ten grondslag. Vanwege de onredelijke gronden voor het opleggen van de waarschuwingen, het ontbreken van processuele waarborgen in het proces tot het opleggen van de waarschuwingen, en de ingrijpende gevolgen van de status ‘uitgesloten’, hebben [eiseressen] er recht op en belang bij dat deze status al voor de duur van deze procedure wordt herroepen.
Aan de vereisten van artikel 223 lid 1 jo. 209 Rv is voldaan. De samenhang tussen de incidentele vordering en de vordering in de hoofdzaak is duidelijk aanwezig, aangezien dezelfde feiten en omstandigheden hieraan ten grondslag liggen. Ook is een voldoende dringend belang aanwezig wegens met name de ernstige gevolgen voor het functioneren van haar beide dierentuinen.
3.5.
EAZA voert verweer. Volgens EAZA geeft [eiseressen] een verkeerde voorstelling van zaken ten aanzien van de gevolgen van de sanctie ‘uitgesloten’, deze zijn veel minder ingrijpend dan [eiseressen] stellen. Het is nog maar de vraag of de gevolgen met het toewijzen van de incidentele vordering ongedaan zullen worden gemaakt. Wanneer voor de duur van het geding de sanctie ‘uitgesloten’ opgeheven zal worden, is dat iets wat boven de markt blijft hangen, waardoor andere dierentuinen of partners alsnog terughoudend zullen zijn totdat er een definitief vonnis in de hoofdzaak ligt.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
Aangezien [eiseres 1] en [eiseres 2] in het Verenigd Koninkrijk zijn gevestigd en EAZA in Nederland, heeft de zaak een internationaal karakter en dient de rechtbank eerst ambtshalve te beoordelen of zij bevoegd is kennis te nemen van het geschil van partijen. Gedaagde, EAZA, is gevestigd in de Europese Unie en de vordering in de hoofdzaak betreft een burgerlijke of handelszaak die is ingesteld na 10 januari 2015. Dit betekent dat de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft, beantwoord wordt aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I-bis).
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 4 lid 1 Brussel I-bis bevoegd van de vordering kennis te nemen, omdat EAZA in Nederland is gevestigd. De rechtbank Amsterdam is op grond van artikel 99 lid 1 Rv jo. artikel 1:10 lid 2 BW bevoegd om van het geschil kennis te nemen aangezien de statutaire zetel van EAZA in Amsterdam is gelegen. Een en ander is ook niet in geschil is tussen partijen.
4.2.
Uit de wederzijdse stellingen van partijen blijkt dat zij zich baseren op Nederlands recht, zodat wordt aangenomen dat zij impliciet een keuze hebben gedaan voor toepassing van Nederlands recht op dit geschil.
Voorlopige voorziening
4.3.
Het gaat hier om een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening binnen het kader van een bodemprocedure als bedoeld in artikel 223 Rv. De voorziening geldt slechts voor de duur van het geding, dat wil zeggen tot het moment waarop einduitspraak in de hoofdzaak wordt gedaan.
Als minimumvereiste voor toewijzing van een dergelijke vordering geldt dus allereerst dat deze zich ervoor moet lenen om als voorlopige voorziening te worden gegeven. Daarnaast moet de betreffende vordering samenhangen met de hoofdvordering. Aan deze vereisten is hier voldaan. Niet in geschil is dat een hoofdvordering aanhangig is gemaakt, dat de gevraagde voorlopige voorziening samenhangt met de hoofdvordering als bedoeld in artikel 223 tweede lid Rv en dat de incidentele vordering gericht is op een voorziening die voor de duur van de aanhangige hoofdzaak kan worden gegeven.
Ook is vereist dat de eiser voldoende belang heeft bij zijn incidentele vordering voor de duur van de bodemprocedure. Dat belang moet dringend zijn in die zin dat van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de procedure in de hoofdzaak afwacht. Ook aan dit vereiste is voldaan, gelet op het volgende.
4.4.
Tussen partijen staat dat aan de status ‘uitgesloten’ voor [eiseressen] tenminste de volgende consequenties zijn verbonden gedurende twee jaar (zie 2.8.) en dus in hun geval nog tot 31 juli 2022:
i) zij kunnen geen functies binnen EAZA vervullen als uiteengezet in het Sanctieprotocol;
ii) zij kunnen geen nieuwe EEP-species ontvangen via het EEP.
Deze consequenties hebben zich ook daadwerkelijk voltrokken. Vóór oplegging van de uitsluitingsstatus hadden [eiseressen] de mogelijkheden i) en ii) wél en maakten zij daar ook daadwerkelijk actief gebruik. Conform het Sanctieprotocol (2.8.) heeft [eiseressen] de oplegging van de waarschuwingen en de daarop gevolgde uitsluitingsstatus gecommuniceerd aan (onder meer) de EAZA-leden.
4.5.
Uit de stellingen van [eiseressen] blijkt dat zij er belang aan hechten een eigen bijdrage te blijven leveren aan dierenwelzijn via hun lidmaatschap van EAZA, juist (ook) met gebruikmaking van de mogelijkheden die hen als gevolg van de uitsluitingssanctie zijn ontnomen zoals hiervoor is weergegeven en dat zij dus nadeel daarvan ondervinden. [eiseressen] hebben daarmee voldoende gesteld dat zij belang hebben bij een zo spoedig mogelijke opheffing daarvan en dus bij de door hen gewenste voorziening voor de duur van de bodemprocedure.
4.6.
Dat EAZA meent dat de gevolgen minder verstrekkend uitvallen dan [eiseressen] doet voorkomen en dat het nog maar de vraag is of toewijzing van de incidentele vordering die gevolgen ongedaan zal maken vanwege de mogelijkheid van voortdurende terughoudendheid van andere EAZA-leden om samen te werken met [eiseressen] totdat op de hoofdzaak is beslist, doet aan dit belang niet aan af.
4.7.
De rechter dient vervolgens, net als in kort geding, de belangen tussen partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
Beoordeling
-het gevoerde partijdebat in het incident / voorlopig oordeel
4.8.
De gevorderde voorziening ziet erop dat de status ‘uitgesloten’ wordt herroepen dan wel anderszins ongedaan wordt gemaakt. De onderbouwing van deze vordering door [eiseressen] is identiek aan die in de hoofdzaak.
EAZA heeft bij conclusie van antwoord (randnr. 1.5.) aangegeven, voor zover hier van belang: “Deze incidentele vordering is gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden als de vordering in de hoofdzaak, en in de kern wordt ook hetzelfde gevorderd: een bevel aan EAZA om de status ‘uitgesloten’ voor de duur van deze procedure te herroepen althans ongedaan te maken, op straffe van een dwangsom. EAZA zal daarom in deze incidentele conclusie ten volle reageren op het gestelde in de Dagvaarding (…).”
Aan de rechtbank wordt dus gevraagd om ter beoordeling van de gevraagde voorziening een voorschot te nemen op de vraag of de vordering in de hoofdzaak toewijsbaar is en die vordering in zoverre feitelijk dus voorshands al inhoudelijk te beoordelen. Uit de standpunten van beide partijen volgt dat de feitelijke argumenten volledig zijn gewisseld, dat het inhoudelijk partijdebat daarover reeds (nagenoeg) ten volle is gevoerd en dat beide partijen dit voorlopig oordeel ook reeds wensen in het incident. De rechtbank kan dus al volledig inhoudelijk toetsen en acht zich dus in staat tot het geven van een zodanig voorlopig oordeel in het incident.
-
toetsingskader
4.9.
[eiseressen] beroepen zich op artikel 2:8 BW ter onderbouwing van hun vorderingen. EAZA is een vereniging naar Nederlands recht. Ingevolge artikel 2:8 lid 1 BW moeten EAZA en haar leden zich als zodanig jegens elkaar gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Ingevolge lid 2 van dit artikel is een tussen hen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit geldende regel niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, hetgeen een terughoudende rechterlijke toets veronderstelt. Partijen hebben binnen dit kader hun stellingen en weren afgezet tegen de beginselen van zorgvuldigheid en proportionaliteit. Het toetsingskader komt er, zoals besproken ter zitting, kort gezegd op neer dat in deze zaak beoordeeld moet worden of EAZA in de gegeven omstandigheden in redelijkheid tot de sanctiebesluiten jegens [eiseressen] heeft kunnen komen. Daarbij is van belang:
(i) hetgeen betamelijk is tussen de leden van de vereniging jegens elkaar,
(ii) de aard van de klachten en
(iii) het volgen van de juiste procedurele regels, daaronder begrepen de mogelijkheid tot het stellen van vragen door degene tegen wie de klacht of waarschuwing is gericht, waarvoor een partij ook zelf verantwoordelijk is.
-de artikelen
4.10.
De strekking van het Independent artikel en de Times artikelen (hierna tezamen:
de artikelen) komt neer op een (onderbouwde) kritische visie van [naam 2] op bepaalde beperkingen van dierentuinen ten aanzien van hun bijdrage aan conservatie, educatie en onderzoek, alsmede zijn voorstel voor een plan om dierentuinen geleidelijk over een periode van 25 tot 30 jaar, kleinere dierentuinen in de komende 10 jaar, te sluiten en om diverse (veelal bedreigde) diersoorten (terug) te zenden naar beschermde gebieden in het wild.
-
de EAZA-procedure
4.11.
Ten aanzien van de gevolgde interne EAZA-procedure staat, voor zover van belang voor de beoordeling in het incident, het volgende vast. EAZA heeft [naam 2] geïnformeerd over klachten van EAZA-leden over de artikelen, waarna [naam 2] hierop heeft gereageerd. EAZA heeft daarna op grond van de in de artikelen genoteerde uitlatingen van [naam 2] (hierna:
de uitlatingen van [naam 2]) aan [eiseressen] ieder drie waarschuwingen (hierna:
de waarschuwingen), één voor elk artikel, heeft opgelegd (hierna:
de waarschuwingsbesluiten).EAZA heeft deze aan [eiseressen] ieder opgelegd. [eiseressen] zijn in beroep gegaan tegen de waarschuwingsbesluiten, waarna dit beroep is afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard door EAZA. Vervolgens heeft EAZA aan [eiseressen] ieder de status ‘uitgesloten’ opgelegd voor de duur van twee jaar (hierna:
de uitsluitingsbesluiten). EAZA deed dit op grond van het bestaan van in totaal vier gegeven waarschuwingen aan [eiseres 1] (inclusief de waarschuwing wegens de overdracht van de cheeta’s) en drie aan [eiseres 2] . Daarmee was voldaan aan de in het Sanctieprotocol (zie 2.8. onder II.) gestelde voorwaarde voor oplegging van de status ‘uitgesloten’, te weten tenminste drie waarschuwingen per EAZA-lid. [eiseressen] zijn ieder ook tegen de uitsluitingsbesluiten in beroep gegaan, welke beroepen eveneens zijn afgewezen.
-de grondslag voor de waarschuwingsbesluiten
4.12.
EAZA heeft de waarschuwingen aan [eiseressen] ieder opgelegd vanwege de uitlatingen van [naam 2] . Diens uitlatingen moeten volgens EAZA worden toegerekend aan [eiseressen] omdat er sprake is van vereenzelviging met [eiseressen] .
4.13.
Het kernstandpunt van EAZA is dat de artikelen in strijd zijn met de volgende twee bepalingen van de Gedragscode (hierna:
de twee gedragsregels):
(i) “to not undertake actions to impede the development and reputation of other members”
(ii) “behave in such a manner as to not bring the reputation of EAZA into disrepute in any way”.
4.14.
EAZA stelt dat [eiseressen] de twee gedragsregels hebben geschonden. Daarmee is – zo begrijpt de rechtbank – volgens EAZA voldaan aan de in het Sanctieprotocol geformuleerde grondslag voor de sanctie van een waarschuwing, in het bijzonder “ issues which harm the community’s (…) image (…), or harm other Members (…) their image” (zie 2.8., onder I.8).
-standpunt ( [naam 2] namens) [eiseressen] in de EAZA-procedure
4.15.
[naam 2] heeft na mededeling aan hem door EAZA van de klacht over het Independent artikel expliciet aan EAZA gevraagd om een toelichting en onderbouwing welke passages of delen uit het artikel volgens EAZA zouden leiden tot de door haar gestelde schending van de twee gedragsregels: “You have given no indication of specific issues in the article which have prompted this complaint so it is difficult to respond specifically” (zie 2.11). Ook na de mededeling aan hem door EAZA van de klachten over de Times artikelen heeft [naam 2] benadrukt dat hij slechts over feiten heeft geschreven en hij alleen een open en eerlijk debat wil voeren (zie 2.17). [naam 2] heeft bovendien nogmaals in het beroepschrift aangegeven dat hij graag wil weten welke specifieke bepalingen dan strijdig zijn met de Gedragscode en waarom (2.23). Het standpunt van [naam 2] , zoals hij dat heeft geuit in de procedure bij EAZA naar aanleiding van de waarschuwingsbesluiten, is dat zijn uitspraken in de media slechts zijn persoonlijke mening betreffen en dat deze alleen zien op dierentuinen in het algemeen. [naam 2] heeft betoogd dat hij EAZA en de leden zelf niet heeft willen aanvallen of in diskrediet heeft willen brengen, maar dat hij slechts een open en eerlijk debat wil voeren met het welzijn van dieren als doel.
-de toerekening van de uitlatingen van [naam 2] aan [eiseressen] als grondslag voor de waarschuwingsbesluiten
4.16.
EAZA grondt de waarschuwingsbesluiten op een door haar veronderstelde toerekening van de uitlatingen van [naam 2] aan [eiseressen] (4.11). EAZA motiveert (in de onderhavige procedure) haar standpunt dat de uitlatingen van [naam 2] aan [eiseressen] kunnen worden toegerekend op grond van, samengevat:
i. i) de bestuurlijke functies van [naam 2] bij [eiseressen] ,
ii) zijn feitelijke doorslaggevende zeggenschap bij [eiseressen] , ook via [naam foundation] (2.2.),
iii) de verwijzingen naar [eiseressen] in de artikelen,
iv) het ontbreken van een toevoeging in de artikelen dat het gaat om uitlatingen op persoonlijke titel en
v) het niet uitdrukkelijk afstand nemen van de artikelen door [eiseressen] .
Dit maakt dat sprake is van vereenzelviging met [eiseressen] , aldus EAZA.
[eiseressen] betwisten dit. Zij voeren aan dat zij de uitlatingen niet zelf hebben gedaan en dat zij in hun hoedanigheid van bij EAZA aangesloten dierentuinen dus reeds daarom niet het adressaat en de dupe hadden mogen zijn van de waarschuwingsbesluiten met de gevolgen van dien.
4.17.
De rechtbank is met [eiseressen] van oordeel dat de door EAZA aangedragen argumenten de gestelde toerekening aan [eiseressen] niet kunnen dragen. De betrokken journalisten en [naam 2] verwijzen weliswaar naar zijn betrokkenheid bij [eiseressen] , maar [naam 2] profileert zich met zijn uitlatingen niet uitdrukkelijk als bestuurder van [eiseressen] . De boodschap van de uitlatingen is blijkens de strekking van de artikelen (4.10.) immers een persoonlijke visie van hemzelf op het bestaan(srecht) van dierentuinen in relatie tot dierenwelzijn in het algemeen. Deze boodschap heeft een algemene opiniërende strekking en ziet – als onweersproken gesteld door [eiseressen] – niet specifiek op [eiseressen] . Tussen partijen is bovendien niet in geschil dat, als gesteld door [eiseressen] , [naam 2] zich in de media wel vaker pleegt te positioneren als een
conservationistmet een uitgesproken visie op dierentuinen en dat hij daaraan als privé persoon een zekere publieksbekendheid ontleent. Zijn door EAZA aangehaalde betrokkenheid bij [eiseressen] en de vermeldingswijze daarvan in de artikelen maakt dan ook in de gegeven omstandigheden niet dat sprake is van vereenzelviging en dat daarom de uitlatingen met [eiseressen] moeten worden toegerekend.
Het ontbreken van een ‘op persoonlijke titel’- toevoeging in de artikelen dan wel het zich ervan distantiëren door [eiseressen] leidt daar in dit geval dan ook evenmin toe.
4.18.
Concluderend hebben [eiseressen] naar het voorlopig oordeel van de rechtbank de uitlatingen dus niet zelf gedaan. De waarschuwingsbesluiten zijn echter wel op die veronderstelling gegrond met de gevolgen van dien voor [eiseressen] . Reeds deze gang van zaken leidt tot het voorlopig oordeel zoals hierna is geformuleerd in overweging
4.28.
- de schending van de twee gedragsregels als grondslag voor de waarschuwingsbesluiten
4.19.
EAZA beroept zich in de interne procedure op schending van de twee gedragsregels (4.13.) als grondslag voor de opgelegde waarschuwingen. De eerste gedragsregel ziet op de ontwikkeling en reputatie van EAZA-leden, oftewel de bij EAZA aangesloten dierentuinen. De tweede gedragsregel ziet op de reputatie van EAZA zelf.
4.20.
In de motivering wordt [eiseressen] niét verweten dat in de artikelen
i) EAZA of EAZA-leden - als groep dan wel individueel - bij naam worden genoemd,
ii) (de wijze van) toezicht, beleidsvoering dan wel andere specifieke activiteiten van EAZA of van EAZA-leden worden belicht,
iii) specifiek aan EAZA of EAZA-leden te koppelen incidenten of gebeurtenissen met betrekking tot dierenwelzijn, conservatie, educatie en onderzoek of educatie worden benoemd, of
iv) (anderszins) concrete kritiek wordt geuit op EAZA of EAZA-leden als zodanig.
4.21.
Een verklaring op dit punt in de motivering was redelijkerwijs wel op zijn plaats geweest, gezien de aard en strekking van het verwijt. Dit geldt temeer nu [eiseressen] ter zitting, onweersproken door EAZA, hebben gesteld
i) dat het Independent artikel niet specifiek gaat over EAZA en haar leden, die slechts op één plek worden genoemd (cijfers van door hen gehouden diersoorten), en
ii) dat in de Times artikelen niets wordt gezegd waarmee specifieke dierentuinen worden aangevallen, maar dat ze gaan over argumenten die in het algemeen worden gebruikt door dierentuinen voor hun bestaansrecht en de reactie daarop van onder meer [naam 2] , terwijl in het tweede Times artikel EAZA of haar leden in het geheel niet worden genoemd.
4.22.
EAZA volstaat in de motivering met het verwijt dat de artikelen een schending opleveren van de twee gedragsregels, waarbij zij wat betreft het eerste Times artikel nog toevoegt dat de ‘whole premise of the article serves to impede the development and reputation of EAZA members’ (2.16). En in reactie op het beroepschrift (2.24.) schrijft EAZA dat de artikelen indruisen tegen de doelstellingen en visie van EAZA.
EAZA laat echter na te motiveren waarom dit volgens haar zo is. Zij geeft niet aan op welke specifieke bepalingen uit de krantenartikelen zij doelt. Evenmin licht zij toe waarom de premisse van het eerste Times artikel neerkomt op schending van de twee gedragsregels. Die nadere toelichting in de motivering mocht echter, temeer gezien de ter zake gestelde vragen en opmerkingen van [naam 2] , redelijkerwijs wel van haar verwacht worden.
4.23.
De enkele omstandigheid dat er klachten ter zake zijn binnengekomen van EAZA-leden volstaat in dit licht niet. Dat EAZA het inhoudelijk oneens is met [naam 2] ’s (onderbouwing van zijn) uitlatingen, is eveneens onvoldoende ter motivering. De stelling van EAZA op zitting dat als je iets zegt over dierentuinen in het algemeen je daarmee ook iets zegt over EAZA en haar leden, volstaat hier evenmin.
Dat en op welke wijze daadwerkelijk sprake is van enige aanval op dan wel schending van reputatie (of ontwikkeling) van de EAZA-leden dan wel EAZA zelf als bedoeld in de Gedragscode als gevolg van de artikelen is niet voldoende gesteld, laat staan geconcretiseerd in de motivering van EAZA. EAZA betoogt kortom wel dat de schending van de twee gedragsregels duidelijk is, maar waarom dit volgens haar zo is, heeft EAZA niet (voldoende) duidelijk gemotiveerd aan [eiseressen] .
4.24.
Dat, zoals EAZA aanvoert, [naam 2] zich in de bespreking met EAZA van 4 maart 2020 (2.19.) onweersproken in zeer kritische bewoordingen heeft uitgelaten over EAZA, doet aan dit oordeel niet af. Niet de inhoud van dat onmiskenbaar scherpe debat binnen een intern podium van EAZA diende immers te worden getoetst door EAZA ter verantwoording van de waarschuwingsbesluiten, maar de inhoud van de artikelen, dat wil zeggen de daarin opgenomen externe uitlatingen van [naam 2] in de media.
4.25.
EAZA heeft tot slot aangevoerd dat [naam 2] ervoor heeft gekozen om zijn uitlatingen extern in de media te doen in plaats van op de diverse voor debat openstaande en bedoelde interne platforms binnen EAZA en daarbinnen het debat aan te gaan zodat EAZA wederhoor had kunnen realiseren. Het kiezen voor deze interne route is weliswaar geen regel binnen de EAZA, maar had volgens EAZA wel redelijkerwijs op de weg gelegen van [naam 2] als bestuurder van twee dierentuinen ( [eiseressen] ) die EAZA-lid zijn.
Deze omstandigheid kan niet leiden tot een ander oordeel. Immers, zoals hiervoor is overwogen, heeft EAZA in de motivering [eiseressen] niet verweten dat in de artikelen EAZA en/of haar leden specifiek werden benoemd, laat staan dat zij daarin kritisch worden aangesproken op specifieke incidenten, concreet handelen of nalaten. Bij gebreke daarvan kon EAZA redelijkerwijs dan ook niet van [naam 2] verwachten dat hij zich bij de keuze van een podium voor deze uitlatingen zou beperken tot - dan wel dat hij eerst zou kiezen voor - de interne EAZA-gremia in plaats van twee landelijke kranten.
4.26.
EAZA heeft aangegeven dat van de sancties een precedentwerking voor EAZA-leden dient uit te gaan. [eiseressen] (bij monde van [naam 2] ) hadden zich bewust moeten (kunnen) zijn van de mogelijkheid van de opgelegde sancties, al helemaal na de eerste waarschuwingen, en daarom (verder) moeten afzien van de gedane uitlatingen, aldus EAZA. EAZA beroept zich dus op het preventieve doel van haar sancties.
Uit het voorgaande volgt echter dat [eiseressen] , bij gebreke van nadere motivering door EAZA als hiervoor is toegelicht, binnen hun rechtsverhouding tot EAZA de aan hen opgelegde waarschuwingen en de (mede) daarop gebaseerde uitsluitingssancties redelijkerwijs niet hoefden te verwachten. Toepassing van EAZA’s sanctiebevoegdheid op deze wijze zou, bij gebreke van voornoemde nadere motivering, immers neerkomen op een te vergaande en dus redelijkerwijs juist niet te verwachten muilkorving van het recht van EAZA-leden (bij monde van hun leiders) om zich in vrijheid en ongehinderd kritisch uit te laten in de media over dierentuinen op de wijze zoals hier is gedaan door [naam 2] in de artikelen. [eiseressen] hoefden zich in de gegeven situatie dus ook redelijkerwijs niet neer te leggen bij de gegeven waarschuwingen en evenmin hun gegeven handelwijze (bij monde van [naam 2] ) daarop aan te passen.
4.27.
EAZA heeft ook verklaard dat een punitief effect inherent is aan het opleggen van haar sancties. [eiseressen] hebben, gezien het overwogene in 4.5., voldoende gesteld dat de toepassing door EAZA van de sanctiebevoegdheid met de daadwerkelijk geëffectueerde gevolgen daarvan een punitief effect heeft op hun functioneren en op hun reputatie in verhouding tot (onder meer) andere EAZA-leden.
Het betoog van EAZA dat [naam 2] er ook voor kan kiezen om met [eiseressen] uit de EAZA te stappen als hij zoveel waarde hecht aan zijn vrijheid om zich kritisch uit te laten over dierentuinen als gedaan in de artikelen, doet aan deze vaststelling niet af. [eiseressen] hebben immers welbewust niet gekozen voor vertrek om redenen als toegelicht in 4.5., en EAZA zelf heeft de ultieme sanctie van ‘Termination’ (2.8.) evenmin toegepast.
Gegeven dit punitieve effect, zou de mogelijkheid en dreiging van toepassing van de sanctiebevoegdheid zoals die hier is ingezet, bij gebreke van voornoemde nadere motivering, de vrijheid van [eiseressen] om uitlatingen te doen in de publieke sfeer met een aard en strekking zoals in het hier gegeven geval zijn gedaan bij monde van [naam 2] , zo ver hinderen en ontmoedigen dat dit een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare uitkomst zou opleveren in de rechtsverhouding tussen [eiseressen] en EAZA.
-conclusie waarschuwingsbesluiten
4.28.
De rechtbank komt met inachtneming van de in 4.9. weergegeven toetsingsnorm, na afweging van alle bij de waarschuwingsbesluiten betrokken belangen, tot het volgende voorlopige oordeel. EAZA heeft in redelijkheid niet tot de waarschuwingsbesluiten kunnen komen. De waarschuwingsbesluiten zijn onvoldoende gemotiveerd en in strijd met de door EAZA jegens [eiseressen] als EAZA-leden in acht te nemen zorgvuldigheid. De waarschuwingsbesluiten zijn daarom op grond van artikel 2:8 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en daarom niet van toepassing.
-gevolg voor de uitsluitingsbesluiten
4.29.
Nu de waarschuwingsbesluiten toepassing missen, is niet voldaan aan het in het Sanctieprotocol bepaalde minimum van drie waarschuwingen per EAZA-lid als voorwaarde voor oplegging van de status ‘uitgesloten’. Het hiervoor geformuleerde voorlopig oordeel omtrent de waarschuwingsbesluiten brengt dan ook mee dat ook de uitsluitingsbesluiten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn en daarom niet van toepassing. Hieruit volgt dat de door EAZA aan [eiseressen] opgelegde status ‘uitgesloten’ in aanmerking komt voor herroeping, althans anderszins ongedaanmaking, zoals [eiseressen] stelt.
4.30.
Bij deze stand van zaken wordt aan een voorshandse beoordeling in het incident van de aan [eiseres 1] bovendien gegeven waarschuwing wegens de overdracht van de cheeta’s niet toegekomen. Die waarschuwing is op zichzelf, gegeven voornoemd minimum, immers niet voldoende voor oplegging van de status ‘uitgesloten’ en dat er nog andere relevante waarschuwingen ten grondslag zijn gelegd aan de uitsluitingsbesluiten is niet gesteld.
Slotsom gevorderde voorziening
4.31.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank voorshands van oordeel is dat het als provisionele voorziening gevorderde te zijner tijd in de hoofdzaak zal worden toegewezen. De status ‘uitgesloten’ duurt zonder de gevraagde voorziening nog voort tot 31 juli 2022 en dat geldt dus ook voor de nadelen die [eiseressen] daarvan ondervindt, terwijl de procedure in de hoofdzaak nog geruime tijd in beslag zal nemen. Onder deze omstandigheden dient naar het oordeel van de rechtbank het belang van [eiseressen] bij de voorziening zwaarder te wegen dan het belang van EAZA bij handhaving van de status ‘uitgesloten’. Op grond van deze afweging is de gevorderde voorlopige voorziening gerechtvaardigd.
4.32.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de vordering dat EAZA wordt bevolen om de status ‘uitgesloten’ die zij heeft opgelegd aan [eiseressen] voor de duur van deze procedure te herroepen althans anderszins ongedaan te maken, wordt toegewezen. Daarbij zal de rechtbank een termijnstelling van zeven dagen opleggen, zoals hierna is weergegeven in de beslissing.
Gevorderde dwangsom
4.33.
[eiseressen] stellen dat zij er belang bij hebben dat aan deze veroordeling een dwangsom wordt verbonden omdat zij vrezen dat EAZA deze veroordeling niet zonder meer zal nakomen gezien de stelligheid waarmee EAZA is blijven volharden in haar standpunten.
EAZA betwist de noodzaak tot het opleggen van een dwangsom. Zij voert aan dat niets erop wijst dat zij zich niet aan een veroordeling zal houden en dat zij als professionele vereniging een eventuele rechterlijke veroordeling zal naleven, zodat er geen grond is voor oplegging van een dwangsom.
De rechtbank heeft bij het opleggen van een dwangsom een discretionaire bevoegdheid en kan rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Goede nota is genomen van de toezegging van EAZA een veroordeling na te komen. Daarvan uitgaande, ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding voor oplegging van een dwangsom; in de hoofdzaak valt dat opnieuw te bezien. De hierop gerichte incidentele vordering wordt dan ook afgewezen.
Kosten en uitvoerbaar bij voorraadverklaring
4.34.
EAZA zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proces- en nakosten van het incident worden veroordeeld, als weergegeven in de beslissing. De proceskosten aan de zijde van [eiseressen] worden begroot op € 1.126,00 (2 punten × tarief € 563,00) aan salaris advocaat. De gevorderde wettelijke rente hierover wordt eveneens toegewezen.
4.35.
De gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van de veroordelingen zal als onweersproken worden toegewezen.
De hoofdzaak
4.36.
Nu de vordering in het incident wordt toegewezen voor de duur van de procedure in de hoofdzaak, wordt het volgende overwogen wat betreft het vervolg in de hoofdzaak.
4.37.
Blijkens de randnummer 1.5. van EAZA’s conclusie van antwoord in het incident, heeft zij in deze conclusie ten volle gereageerd op het gestelde in de dagvaarding in de hoofdzaak tevens houdende de incidentele vordering (zie 4.8). EAZA maakt echter wel een uitzondering (blijkens haar noot 3) voor “onderdelen die specifiek zien op de vordering in de hoofdzaak, zoals bijvoorbeeld de in de hoofdzaak gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad en dwangsommen”. Blijkens het vervolg van haar randnummer 1.5. wil EAZA zich het recht voorbehouden om in de hoofdzaak nadere stellingen in te nemen of verweren aan te voeren.
4.38.
Aan EAZA komt nog het recht toe een conclusie van antwoord in de hoofdzaak te nemen, niét ten aanzien van de inhoudelijke grondslagen van de vorderingen in de hoofdzaak omdat naar zij zelf stelt het partijdebat daarover al ten volle is gevoerd in het incident, maar wél met betrekking tot hetgeen overigens in (het petitum van) de dagvaarding is gevorderd, zoals bijvoorbeeld de vorderingen tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring en de gevorderde dwangsom in de hoofdzaak. Daarmee is dan het recht op hoor en wederhoor in de hoofdzaak geborgd.
4.39.
Zoals met partijen afgesproken ter zitting, zal op hun verzoek de hoofdzaak nu eerst verwezen worden naar de rol voor uitlaten partijen wat betreft het vervolg in de hoofdzaak. Daarna zal de rechtbank daarover beslissen.
4.40.
De rechtbank geeft partijen in overweging om op basis van de uitkomst van dit vonnis in het incident met elkaar in overleg te gaan om schikkingsonderhandelingen te beproeven. Indien alsnog een schikking wordt bereikt, kan om doorhaling op de rol worden verzocht.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
gebiedt EAZA voor de duur van het geding de status ‘uitgesloten’ die zij heeft opgelegd aan [eiseres 1] en [eiseres 2] te herroepen althans anderszins ongedaan te maken, binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt EAZA in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseressen] tot op heden begroot op € 1.126,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt EAZA in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat EAZA niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 september 2021voor uitlaten partijen wat betreft het vervolg in de hoofdzaak.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021.