ECLI:NL:RBAMS:2021:5410

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
13/232034-19 en 13/135018-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belaging en bewezenverklaring van bedreiging in meervoudige strafzaak

Op 16 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, waarbij de rechtbank zich heeft gebogen over twee parketnummers: 13/232034-19 (zaak A) en 13/135018-19 (zaak B). De zaak betreft beschuldigingen van belaging en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 2019 tot en met 24 september 2019 en van 26 februari 2019 tot en met 4 april 2019 belaging heeft gepleegd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van deze beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de belaging, gezien de aard van de relatie tussen de verdachte en de aangeefster, die een 'knipperlichtrelatie' hadden. De rechtbank concludeerde dat er te veel onduidelijkheid was over de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, waardoor niet kon worden vastgesteld dat de verdachte inbreuk had gemaakt op haar privacy.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan twee bedreigingen. De eerste bedreiging was gericht aan een persoon genaamd [naam], waarbij de verdachte een dreigend WhatsApp-bericht had gestuurd. De tweede bedreiging was gericht aan de aangeefster, waarbij de verdachte dreigde dat zij haar kinderen niet meer zou zien als zij met een andere man zou zijn. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke taakstraf van dertig uren. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/232034-19 (A) 13/135018-19(B) (Promis)
Datum uitspraak: 16 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [Land van herkomst] ) op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juli 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Willemsen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. I.J.G. van Raab van Canstein naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – in zaak A ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. de belaging van [aangever] in de periode van 1 september 2019 tot en met 24 september 2019 te
Amsterdam;
en in zaak B:
1. de belaging van [aangever] in de periode van 26 februari 2019 tot en met 4 april 2019 te Amsterdam;
2. de bedreiging van [naam] op 28 februari 2019 te Amsterdam;
3. de bedreiging van [aangever] in de periode van 26 februari 2019 tot en met 1 april 2019 te
Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs, vrijspraak bepleit voor alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 2 in zaak B, de bedreiging van [naam] heeft de raadsman erop gewezen dat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld [naam] nader te ondervragen. Voor het ontbreken van een effectief ondervragingsrecht is onvoldoende compensatie geboden zodat de verklaring van [naam] in zijn geheel niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 in zaak A en feit 1 in zaak B
Aangeefster heeft in maart, april en september 2019 aangifte gedaan van belaging door verdachte.
Verdachte en aangeefster hebben achttien jaar een relatie gehad. Uit de relatie zijn drie dochters geboren, die in 2019 17, 13 en 11 jaar oud waren. In december 2018 zijn aangeefster en verdachte in Turkije getrouwd. Als snel na dit huwelijk wilde aangeefster scheiden van verdachte vanwege zijn gedrag. Volgens aangeefster is verdachte bezitterig, wil hij constant weten wat zij gaat doen, waar zij is en wil hij in haar telefoon kijken. Dit gedrag werd erger nadat zij getrouwd waren.
Uit het dossier blijkt dat verdachte in de periode van 28 februari 2019 tot en met 4 april 2019, 549 Whatsapp berichten aan aangeefster heeft verstuurd (gemiddeld 15 berichten per dag). Uit de belgeschiedenis vanuit de telefoon van verdachte blijkt dat verdachte aangeefster in de periode van 4 oktober 2018 tot eind maart 2019 tien keer heeft gebeld en dat hij op 4 april 2019 dertien keer gebeld heeft.
In de periode van 1 september 2019 tot en met 21 september 2019 is er 255 keer contact geweest tussen verdachte en aangeefster.
Aangeefster heeft verklaard dat er na het verbreken van de relatie (in eerste instantie in februari 2019) momenten zijn geweest dat zij en verdachte bij elkaar waren omdat zij wilde proberen de relatie te redden. Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat zij met verdachte een relatie heeft gehad tot september 2020. Dat er e-mailverkeer is geweest terwijl er in die periode sprake is geweest van een straatverbod en dat aangeefster en de kinderen in een blijfhuis verbleven, kwam, volgens aangeefster, doordat verdachte en aangeefster moesten spreken over praktische dingen rondom de kinderen.
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster aangaf dat ze geen contact met hem wilde, maar dat ze daarna wel weer contact met hem zocht. Uit de berichten in het dossier blijkt ook dat zowel verdachte als aangeefster contact met elkaar zochten. Uit de inhoud van de berichten blijkt dat dit contact ook over de (affectieve) relatie van aangeefster en verdachte ging en niet alleen maar over de kinderen, zoals gesteld door aangeefster.
Gelet op de verklaringen van verdachte en aangeefster stelt de rechtbank vast dat er gedurende de ten laste gelegde pleegperiodes in de zaken A en B langere tijd sprake is geweest van een knipperlichtrelatie. Zo’n knipperlichtrelatie kan tot gevolg hebben dat onduidelijkheid ontstaat voor de betrokken partijen waar de privacy dan wel de persoonlijke levenssfeer begint en eindigt. In dit geval die van aangeefster.
De rechtbank stelt voorop dat een “knipperlichtrelatie” niet per definitie de mogelijkheid van belaging tussen betrokken partijen uitsluit. Dit dient beoordeeld te worden op basis van de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat als verzocht wordt om te stoppen met het versturen van berichten en daarmee wordt doorgegaan, dit in beginsel een wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster oplevert. In dat verband stelt de rechtbank het volgende vast.
Het grootste gedeelte van de berichten is afkomstig van verdachte, maar de berichten afkomstig van aangeefster vormen ook een substantieel deel van de correspondentie. De inhoud van de berichten zien voor een groot gedeelte op de relatie tussen aangeefster en verdachte. Voor een ander deel hebben de gesprekken betrekking op de kinderen. Uit de berichten blijkt dat aangeefster zelf inhoudelijk reageert op verdachte. Daar reageert verdachte dan weer op en andersom. De mogelijkheid van herstel van de (huwelijkse) relatie lijkt in de berichten open te worden gelaten. Blijkbaar beoogden beide partijen deze mogelijkheid op z’n minst te willen onderzoeken en zijn mede vanuit die wens doorgegaan met elkaar (onder meer) via WhatsApp te benaderen. Het bericht op 2 maart 2019 van aangeefster dat zij verdachte zal blokkeren en het bericht op 15 september 2019 waarin aangeefster zegt dat zij verdachte zal blokkeren en dat zij niets meer van hem wil horen en zien, doen hier niet aan af omdat in de periodes hieromheen de beschreven dynamiek van het contact blijft bestaan.
De rechtbank stel vast dat het verdachte verweten kan worden dat hij steeds contact zocht met aangeefster gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit daarvan en de omstandigheden waaronder deze contacten hebben plaatsgevonden. De rechtbank stelt echter ook vast dat aangeefster zelf een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het in stand houden van het berichtenverkeer over en weer en dat er tijdens de ten laste gelegde periodes (enige vorm van) een relatie bestond tussen verdachte en aangeefster. De rechtbank vindt hier ook steun voor in de verklaring die aangeefster ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd.
Gelet op het voorgaande heeft er, naar het oordeel van de rechtbank, voor verdachte in de tenlastegelegde periode teveel onduidelijkheid bestaan over de grens van de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en kan de rechtbank bovenal niet vaststellen dat verdachte inbreuk heeft gemaakt op die persoonlijke levenssfeer. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de belaging (in zaak A en B) zoals tenlastegelegd niet wettig en overtuigend bewezen kan worden zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 2 en feit 3 in zaak B
Feit 2
De rechtbank acht feit 2, de bedreiging van [naam] bewezen op grond van de aangifte van [naam] , de foto van het bedreigende bericht die bijgevoegd is bij het proces-verbaal van bevindingen van 7 augustus 2019, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting.
Feit 3
Op basis van de aangifte van aangeefster [aangever] en het eerder genoemde proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] acht de rechtbank tevens feit 3, de bedreiging van [aangever] , bewezen, voor zover dit ziet op het op 30 maart 2019 verstuurde bericht met de tekst:
"Als ik merk dat jij met een andere man bent, dan zie jij je kinderen niet meer en ik ook niet."De rechtbank passeert het verweer van de raadsman dat de verklaring van [naam] niet gebezigd mag worden voor het bewijs. De rechtbank verwijst hiervoor naar de afwijzende beslissing van 17 september 2020 van de rechtbank die op basis van het noodzaak criterium is genomen.
Hoewel de rechtbank op grond van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting vaststelt dat verdachte ook een foto naar [aangever] heeft gestuurd waarop verdachte afgebeeld stond met een vuurwapen, is de rechtbank van oordeel dat dit in dit geval geen strafrechtelijke bedreiging oplevert. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat verdachte op de foto te zien is op een schietbaan bij een schietvereniging, verdachte heeft verklaard dat hij al jarenlang probeert lid te worden van een schietvereniging en de schietsport een leuke sport vindt. De foto is verder niet voorzien van een begeleidende tekst. Deze omstandigheden, in het licht van de aard en strekking van de overige berichten tussen verdachte en Wawer bezien tegen de achtergrond van hun relatie op dat moment, maken dat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een strafrechtelijke bedreiging. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging daarom partieel vrijspreken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 2 in zaak B:
op 28 februari 2019 te Amsterdam, [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door [naam] een whatsapp bericht te sturen met de tekst: "Alles ik later agter komen jullie mijn niet waar heet verleld ik vermode jullie (Als ik later erachter kom dat jullie niet de waarheid hebben verteld, dan vermoord ik jullie);
ten aanzien van feit 3 in zaak B:
op 30 maart 2019 te Amsterdam, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangever] dreigend de woorden toe te voegen: "Als ik merk dat jij met een andere man bent, dan zie jij je kinderen niet meer en ik ook niet".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand en een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat een taakstraf voor de duur van 150 uren aan verdachte zal worden opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en geen standpunt ingenomen over de straftoemeting.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft [naam] en [aangever] bedreigd door hen berichten te sturen met dreigende teksten. Deze berichten hebben bij [naam] en [aangever] voor gevoelens van angst gezorgd.
De rechtbank heeft het strafblad van verdachte gezien waaruit blijkt dat hij de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor het plegen van misdrijven.
De reclassering heeft op 23 december 2020 een rapport over verdachte opgesteld.
Uit dit rapport komt - kort samengevat - naar voren dat de hulpverlening en behandeling (bij de Waag en Jellinek) tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis tot op het moment niet het gewenste resultaat hebben gehad omdat verdachte moeite heeft om te reflecteren op zijn eigen handelen. Verdachte heeft sinds het verbreken van de relatie met [aangever] moeite om stabiliteit in zijn leven aan te brengen. Hij ervaart emotionele klachten, waardoor hij niet meer kan werken, minder inkomsten heeft en hij cocaïne is gaan gebruiken. Wel stelt hij zich meewerkend op tijdens de begeleiding. Verdachte is aangemeld bij Inforsa, waar nader psychologisch onderzoek en een behandeling gericht op het vergroten van zijn zelfinzicht en middelengebruik zal plaatsvinden.
Daarnaast is het van belang dat hij zich aan de veiligheidsafspraken houdt die zijn opgesteld met
Samen Doen en dat hij begeleiding krijgt op praktisch gebied. De reclassering heeft geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een meldplicht, ambulante behandeling, het houden aan de veiligheidsafspraken en het meewerken aan urinecontroles.
Dit rapport is opgevolgd door een voortgangsverslag van 23 juni 2021. Uit het voortgangsverslag blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende.
Het toezicht op verdachte verloopt onstuimig. Er is sprake van een spanningsvolle omgang met
zijn kinderen en ex-partner. Verdachte is niet voldoende in staat om adequaat met deze spanningen om te gaan. Verdachte heeft de wens om een meer rustig en stabiel leven op te bouwen. Hij wil de patronen doorbreken waarin hij met zijn ex-partner in conflict. Zijn emoties en impulsieve gedrag zorgen er echter voor dat hij niet komt tot het maken van doordachte en duurzame keuzes. De effecten van de ingezette interventies houden om die reden moeilijk stand, daar de spanningen snel de overhand nemen en verdachte in ongewenst gedrag vervalt.
Verdachte werkt goed mee aan de hulpverleningscontacten en is afspraaktrouw. De reclassering wil het toezicht daarom voortzetten. Verdachte staat vanaf de start van het reclasseringstoezicht onder behandeling. Eerst bij De Waag waar de partnergesprekken mislukten omdat de gesprekken te emotioneel geladen waren en het niet mogelijk was om tot een dialoog te komen. Hierop heeft De Waag besloten de behandeling af te ronden. Gedurende de behandeling bleek dat verdachte kampte met een cocaïne- en gokverslaving. Hierop is hij aangemeld bij Inforsa, voor behandeling gericht op zijn verslavingsproblematiek. Verdachte heeft hier vrijwillig aan meegewerkt. Op 30 april 2021 is besloten dat verdachte zich zal laten opnemen voor een detox, omdat hij ambulant niet in staat was om te stoppen met zijn cocaïnegebruik en gokproblematiek.
Tijdens de opname heeft de reclassering verdachte zien stabiliseren. Hij deed het goed op de rust en structuur van de opname. Ook in zijn gedrag zag de reclassering een goede ontwikkeling, hij was in staat tot reflectie en handelde minder impulsief. Verdachte heeft de detox positief afgerond en hij volgt een ambulant na-traject bij Inforsa. Voor deze behandeling ziet de reclassering een intrinsieke motivatie.
Na de opname namen de spanningen bij verdachte weer toe. Wanneer de structuur wegvalt lijkt hij het overzicht te verliezen en vervalt hij in oude patronen. Hij lijkt de grip op de wereld om zich heen te verliezen en probeert controle te krijgen door overmatig contact te zoeken met zijn kinderen en/of ex-partner. De reclassering acht het wenselijk dat verdachte de behandeling bij Inforsa op basis van bijzondere voorwaarden voort kan zetten, waarbij er ook gekeken wordt naar hoe hij op de langere termijn meer weerbaar gemaakt kan worden.
In de gesprekken met de reclassering heeft verdachte herhaaldelijk aangegeven afstand te willen doen
van [aangever] en enkel contact te willen over de kinderen. Toch ziet de reclassering dat hij zich moeilijk los kan maken en veel bezig is met de keuzes die zijn ex-partner maakt in haar leven.
Gebleken is dat verdachte en [aangever] elkaar niet los kunnen laten. Wel is er bij verdachte de motivatie om de patronen binnen de huidige omgang te doorbreken. Om die reden ziet de reclassering de mogelijkheden om binnen een gecontinueerd reclasseringstoezicht verder te werken aan het inperken van de risico's.
Gedurende het toezicht heeft verdachte laten zien dat hij gemotiveerd is om een stabiel leven op te
bouwen. Om dit te bewerkstelligen is hij goed in contact met de reclassering en overige hulpverlening. De indruk van de reclassering is dat een reclasseringskader nodig is om de contacten met de hulpverlening te continueren. Op dit moment loopt nog een behandeling en loopt er een aanmelding voor bij de schuldsanering. De reclassering achter het noodzakelijk dat verdachte vanuit een gedwongen kader begeleid wordt om dit op te starten.
De reclassering staat nog steeds achter het eerder uitgebrachte advies. Aan de behandelverplichting wil de reclassering toevoegen dat verdachte zich, indien nodig wordt geacht, ook mee zal werken aan diagnostiek.
Gelet op de ernst van de feiten, de persoon van verdachte en om de kans op recidive zoveel mogelijk in te perken zal de rechtbank het advies van de reclassering overnemen. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de verklaring van verdachte ter zitting dat hij inziet dat de relatie tussen hem en Wawer nu echt voorbij is. De straf valt lager uit dan door de officier van justitie geëist nu verdachte wordt vrijgesproken voor de belaging van Wawer.
De rechtbank zal, als stok achter de deur zodat verdachte niet opnieuw in de fout in gaat, aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opleggen met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast legt de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf op van dertig uren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A ten laste gelegde en het in zaak B onder 1 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak B onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak B onder 2 en 3:
telkens: bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) weken.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Nederland op het adres: Wibautstraat 12 te Amsterdam en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde moet zich laten behandelen, en indien ook diagnosticeren, door de forensisch ambulante zorg van Inforsa, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling.
Houden aan de veiligheidsafspraken
Veroordeelde moet zich houden aan de veiligheidsafspraken die worden gemaakt in samenwerking
met Jeugdbescherming.
Meewerken aan urinecontroles
Veroordeelde moet, indien geïndiceerd, meewerken aan controles gericht op zijn middelengebruik middels urinecontroles.
Andere voorwaarden het gedrag van veroordeelde betreffende
Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
De rechtbank geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf van
30 (dertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 15 (vijftien) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter,
mrs. S. Djebali en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2021.