3.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 in zaak A en feit 1 in zaak B
Aangeefster heeft in maart, april en september 2019 aangifte gedaan van belaging door verdachte.
Verdachte en aangeefster hebben achttien jaar een relatie gehad. Uit de relatie zijn drie dochters geboren, die in 2019 17, 13 en 11 jaar oud waren. In december 2018 zijn aangeefster en verdachte in Turkije getrouwd. Als snel na dit huwelijk wilde aangeefster scheiden van verdachte vanwege zijn gedrag. Volgens aangeefster is verdachte bezitterig, wil hij constant weten wat zij gaat doen, waar zij is en wil hij in haar telefoon kijken. Dit gedrag werd erger nadat zij getrouwd waren.
Uit het dossier blijkt dat verdachte in de periode van 28 februari 2019 tot en met 4 april 2019, 549 Whatsapp berichten aan aangeefster heeft verstuurd (gemiddeld 15 berichten per dag). Uit de belgeschiedenis vanuit de telefoon van verdachte blijkt dat verdachte aangeefster in de periode van 4 oktober 2018 tot eind maart 2019 tien keer heeft gebeld en dat hij op 4 april 2019 dertien keer gebeld heeft.
In de periode van 1 september 2019 tot en met 21 september 2019 is er 255 keer contact geweest tussen verdachte en aangeefster.
Aangeefster heeft verklaard dat er na het verbreken van de relatie (in eerste instantie in februari 2019) momenten zijn geweest dat zij en verdachte bij elkaar waren omdat zij wilde proberen de relatie te redden. Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat zij met verdachte een relatie heeft gehad tot september 2020. Dat er e-mailverkeer is geweest terwijl er in die periode sprake is geweest van een straatverbod en dat aangeefster en de kinderen in een blijfhuis verbleven, kwam, volgens aangeefster, doordat verdachte en aangeefster moesten spreken over praktische dingen rondom de kinderen.
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster aangaf dat ze geen contact met hem wilde, maar dat ze daarna wel weer contact met hem zocht. Uit de berichten in het dossier blijkt ook dat zowel verdachte als aangeefster contact met elkaar zochten. Uit de inhoud van de berichten blijkt dat dit contact ook over de (affectieve) relatie van aangeefster en verdachte ging en niet alleen maar over de kinderen, zoals gesteld door aangeefster.
Gelet op de verklaringen van verdachte en aangeefster stelt de rechtbank vast dat er gedurende de ten laste gelegde pleegperiodes in de zaken A en B langere tijd sprake is geweest van een knipperlichtrelatie. Zo’n knipperlichtrelatie kan tot gevolg hebben dat onduidelijkheid ontstaat voor de betrokken partijen waar de privacy dan wel de persoonlijke levenssfeer begint en eindigt. In dit geval die van aangeefster.
De rechtbank stelt voorop dat een “knipperlichtrelatie” niet per definitie de mogelijkheid van belaging tussen betrokken partijen uitsluit. Dit dient beoordeeld te worden op basis van de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat als verzocht wordt om te stoppen met het versturen van berichten en daarmee wordt doorgegaan, dit in beginsel een wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster oplevert. In dat verband stelt de rechtbank het volgende vast.
Het grootste gedeelte van de berichten is afkomstig van verdachte, maar de berichten afkomstig van aangeefster vormen ook een substantieel deel van de correspondentie. De inhoud van de berichten zien voor een groot gedeelte op de relatie tussen aangeefster en verdachte. Voor een ander deel hebben de gesprekken betrekking op de kinderen. Uit de berichten blijkt dat aangeefster zelf inhoudelijk reageert op verdachte. Daar reageert verdachte dan weer op en andersom. De mogelijkheid van herstel van de (huwelijkse) relatie lijkt in de berichten open te worden gelaten. Blijkbaar beoogden beide partijen deze mogelijkheid op z’n minst te willen onderzoeken en zijn mede vanuit die wens doorgegaan met elkaar (onder meer) via WhatsApp te benaderen. Het bericht op 2 maart 2019 van aangeefster dat zij verdachte zal blokkeren en het bericht op 15 september 2019 waarin aangeefster zegt dat zij verdachte zal blokkeren en dat zij niets meer van hem wil horen en zien, doen hier niet aan af omdat in de periodes hieromheen de beschreven dynamiek van het contact blijft bestaan.
De rechtbank stel vast dat het verdachte verweten kan worden dat hij steeds contact zocht met aangeefster gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit daarvan en de omstandigheden waaronder deze contacten hebben plaatsgevonden. De rechtbank stelt echter ook vast dat aangeefster zelf een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het in stand houden van het berichtenverkeer over en weer en dat er tijdens de ten laste gelegde periodes (enige vorm van) een relatie bestond tussen verdachte en aangeefster. De rechtbank vindt hier ook steun voor in de verklaring die aangeefster ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd.
Gelet op het voorgaande heeft er, naar het oordeel van de rechtbank, voor verdachte in de tenlastegelegde periode teveel onduidelijkheid bestaan over de grens van de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en kan de rechtbank bovenal niet vaststellen dat verdachte inbreuk heeft gemaakt op die persoonlijke levenssfeer. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de belaging (in zaak A en B) zoals tenlastegelegd niet wettig en overtuigend bewezen kan worden zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 2 en feit 3 in zaak B
Feit 2
De rechtbank acht feit 2, de bedreiging van [naam] bewezen op grond van de aangifte van [naam] , de foto van het bedreigende bericht die bijgevoegd is bij het proces-verbaal van bevindingen van 7 augustus 2019, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting.
Feit 3
Op basis van de aangifte van aangeefster [aangever] en het eerder genoemde proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] acht de rechtbank tevens feit 3, de bedreiging van [aangever] , bewezen, voor zover dit ziet op het op 30 maart 2019 verstuurde bericht met de tekst:
"Als ik merk dat jij met een andere man bent, dan zie jij je kinderen niet meer en ik ook niet."De rechtbank passeert het verweer van de raadsman dat de verklaring van [naam] niet gebezigd mag worden voor het bewijs. De rechtbank verwijst hiervoor naar de afwijzende beslissing van 17 september 2020 van de rechtbank die op basis van het noodzaak criterium is genomen.
Hoewel de rechtbank op grond van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting vaststelt dat verdachte ook een foto naar [aangever] heeft gestuurd waarop verdachte afgebeeld stond met een vuurwapen, is de rechtbank van oordeel dat dit in dit geval geen strafrechtelijke bedreiging oplevert. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat verdachte op de foto te zien is op een schietbaan bij een schietvereniging, verdachte heeft verklaard dat hij al jarenlang probeert lid te worden van een schietvereniging en de schietsport een leuke sport vindt. De foto is verder niet voorzien van een begeleidende tekst. Deze omstandigheden, in het licht van de aard en strekking van de overige berichten tussen verdachte en Wawer bezien tegen de achtergrond van hun relatie op dat moment, maken dat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een strafrechtelijke bedreiging. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging daarom partieel vrijspreken.