In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 september 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1989, die beschuldigd werd van mishandeling van zijn ex-partner en poging tot zware mishandeling van zijn kind. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 9 september 2021 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. H.F. van Kregten, de vordering heeft gedaan en de verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, hun verweer hebben gevoerd. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de mishandeling van de ex-partner op 5 juni 2021 en de poging tot zware mishandeling van hun kind, dat op dat moment twee jaar oud was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie stelde dat de mishandeling van de ex-partner en de poging tot zware mishandeling van het kind bewezen konden worden, ondersteund door voldoende bewijs. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat het dossier onvoldoende bewijs bevatte voor de aangifte. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat het letsel van het kind het gevolg was van een spontane bloedneus.
De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er inderdaad een incident had plaatsgevonden, waarbij de verdachte geweld had gebruikt. Echter, de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte de poging tot zware mishandeling had gepleegd, gezien de beperkte aard van het letsel van het kind. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de mishandeling van de ex-partner en de poging tot zware mishandeling van het kind, maar verklaarde de verdachte wel schuldig aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling van het kind. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van voorarrest, en besloot geen contactverbod op te leggen, omdat er onvoldoende aanwijzingen waren voor recidive.