ECLI:NL:RBAMS:2021:5459

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6403
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en beoordeling draagkracht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door de gemeente Amstelveen. Eiser, woonachtig in Amstelveen, had op 17 maart 2020 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van griffierecht en eigen bijdrage rechtsbijstand. De gemeente heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser volgens hen voldoende draagkracht had om deze kosten zelf te dekken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 4 augustus 2021 heeft eiser betoogd dat de gemeente niet transparant is geweest in de volgorde van behandeling van zijn aanvragen en dat zijn draagkracht op nihil gesteld had moeten worden, gezien zijn schuldsanering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gemeente niet verplicht is om aanvragen in een vaste volgorde te behandelen en dat eiser voldoende draagkracht had op het moment van de aanvraag. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het op nihil stellen van zijn draagkracht, zoals vastgelegd in de Beleidsregels bijzondere bijstand.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers van bijzondere bijstand om aan de gestelde voorwaarden te voldoen en de rol van de gemeente in de beoordeling van draagkracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

zaaknummer: AMS 20/6403

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amstelveen, eiser

( [gemachtigde eiser] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand afgewezen.
Bij besluit van 26 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 4 augustus 2021. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1. Op 17 maart 2020 heeft eiser bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht en eigen bijdrage rechtsbijstand aangevraagd.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiser volgens verweerder voldoende draagkracht heeft om deze kosten zelf te voldoen.
Volgorde beslissen op aanvragen bijzondere bijstand
3. Eiser betoogt dat verweerder inzicht moet geven in de volgorde waarin hij eisers aanvragen heeft behandeld. Eiser wijst erop dat hij verschillende aanvragen om bijzondere bijstand heeft gedaan, maar dat alleen deze aanvraag is geweigerd. Als verweerder eerst op zijn aanvraag van 13 januari 2020 had beslist, had verweerder deze geweigerd omdat eiser nog voldoende draagkracht had. Nu juist de onderhavige aanvraag eerst werd behandeld, was de draagkracht volgens verweerder nog niet opgesoupeerd en heeft eiser de kosten van griffierecht en de eigen bijdrage rechtsbijstand niet kunnen betalen. Daardoor had eiser geen vertegenwoordiging bij zijn zaak tegen verweerder bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4. Verweerder heeft toegelicht dat na de aanvraag van 17 maart 2020 de resterende draagkracht nog € 637,44 bedroeg en dat na behandeling van de aanvraag van 6 mei 2020 ook het restant van de draagkracht is opgesoupeerd. De aanvraag van 13 januari 2020 werd pas als laatste behandeld, omdat deze aanvraag aanvankelijk buiten behandeling werd gesteld en pas na een bezwaarprocedure is gehonoreerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft ter voorlichting van eiser inzichtelijk gemaakt waarom de onderhavige aanvraag eerder behandeld werd dan de aanvraag van 13 januari 2020. Verweerder is niet gehouden om aanvragen in een vaste, te beginnen bij de oudste, volgorde te behandelen. Bovendien had eiser precies hetzelfde bedrag zelf moeten betalen als de aanvragen in een andere volgorde waren behandeld, aangezien zijn draagkracht eerst opgesoupeerd moest worden. De rechtbank ziet in deze beroepsgrond geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen.
Draagkracht
6. Eiser voert ook aan dat zijn draagkracht op nihil moet worden gesteld, omdat hij al vanaf 11 maart 2019 tot de schuldsanering is toegelaten. Eiser heeft ook een bewindvoerder die geld voor crediteuren reserveert.
7. De rechtbank overweegt dat uit artikel 3, vierde lid van de Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen (de Beleidsregels) volgt dat verweerder de draagkracht alleen op nihil stelt als er een minnelijke schuldenregeling tot stand gekomen is, waarbij de afloscapaciteit, berekend conform de ReCoFa-methode voor de schuldeisers reeds gereserveerd of afbetaald wordt óf gedurende een WNSP-traject. De rechtbank stelt vast dat op het moment van de aanvraag eiser geen van beide trajecten volgde, zo blijkt uit gedingstuk 17. Het gaat hier om het besluit van verweerder van 12 maart 2020 om de aanvraag van eiser om schuldhulpverlening toe te kennen. In dit besluit staat dat voor eiser een stabilisatietraject wordt ingezet, omdat zijn financiële situatie nog niet stabiel genoeg is om een schuldregeling op te zetten. Als dit traject is voltooid, wordt bekeken of een schuldregeling opgezet kan worden. Het WNSP-traject wordt pas ingezet als de schuldregeling niet slaagt. Dit besluit is vijf dagen voor de onderhavige aanvraag genomen en niet gebleken is dat de situatie op de datum van de aanvraag anders was. Omdat eiser op de datum van de aanvraag niet voldeed aan artikel 3, vierde lid, van de Beleidsregels, heeft verweerder eisers draagkracht terecht niet op nihil gesteld.
8. Eiser betoogt dat artikel 3 van de Beleidsregels onverbindend verklaard moet worden voor zover bij de berekening van de draagkracht wordt uitgegaan van inkomsten waar eiser niet over kan beschikken. Eiser heeft een WIA-uitkering, maar zijn bewindvoerder ontvangt dit bedrag. Hij kan dus niet beschikken over zijn WIA-uitkering, maar verweerder gaat toch van dit fictieve inkomen uit. Eiser heeft alleen leefgeld van € 56,- per week. Eiser verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 1 februari 2005 [1] . Daaruit volgt dat ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken of een minnelijk traject is ingezet op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs), geldt dat verweerder enkel de draagkracht kan berekenen over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat nu een bewindvoerder zijn geld beheert, eiser niet kan beschikken over de uitbetaling van zijn WIA-uitkering. Eiser had namelijk de factuur van het griffierecht en de eigen bijdrage rechtsbijstand bij zijn bewindvoerder kunnen indienen. Via zijn bewindvoerder beschikt hij dus alsnog over de uitbetaling van zijn WIA-uitkering. Eiser betoogt dat verweerder uit had moeten gaan van de inkomsten waar hij feitelijk de beschikking over had, maar dat heeft verweerder dus ook gedaan. Voor het onverbindend verklaren van (onderdelen) van artikel 3 van de Beleidsregels ziet de rechtbank daarom geen aanleiding.
Hardheidsclausule
10. Eiser doet tot slot een beroep op de hardheidsclausule van artikel 30 van de Beleidsregels. Eiser heeft in 2013 een ernstig bedrijfsongeval gehad en als gevolg hiervan werd hij afgekeurd. Door dit ongeval werd ook de herinnering aan zijn oorlogsverleden getriggerd. Hiervoor wordt hij behandeld. Daarnaast heeft eiser een hartinfarct en een moeizame echtscheiding gehad. In een procedure over de afwijzing van een urgentieverklaring heeft verweerder al onderkend dat zijn situatie als schrijnend moet worden omschreven, aldus eiser.
11. De rechtbank overweegt dat verweerder kan afwijken van de Beleidsregels als toepassing van de Beleidsregels leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Eiser heeft geen omstandigheden genoemd die het gevolg zijn of zullen zijn van toepassing van de Beleidsregels. Voor toepassing van de hardheidsclausule bestaat daarom geen aanleiding.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk.
13. Bij deze uitkomst bestaat geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.