Overwegingen
Aanleiding van het geding
1. Eiseres ontvangt sinds 2006 een uitkering, laatstelijk op grond van de Participatiewet (hierna: Pw). Op 29 januari 2020 heeft eiseres bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering aangevraagd ter hoogte van € 116,26 per maand (per jaar € 1.395,13), voor de periode vanaf 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020.
2. Verweerder heeft de aanvraag met het primaire besluit afgewezen. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiseres voldoende draagkracht heeft. Met de rapportage vermogenssignalen van 9 augustus 2019 heeft verweerder geconstateerd dat eiseres vanaf 31 december 2017 vermogen heeft dat uitstijgt boven de vermogensvrijstelling. Verweerder heeft na binnenkomst van de aanvraag bankafschriften bij eiseres opgevraagd. Hieruit is gebleken dat eiseres over een vermogen beschikt van € 9.412,85. Verweerder heeft het bedrag boven het vrij te laten vermogen vastgesteld op € 3.187,85. ( € 9.412,85 – de vermogensvrijstelling van € 6.225,-). Volgens verweerder kan eiseres de gevraagde kosten van € 1.395,13 daarom uit eigen middelen voldoen.
3. Verweerder heeft het primaire besluit in bezwaar gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de vrijstelling van vermogen dat gedurende de bijstandverlening is opgebouwd niet van toepassing is op de verlening van bijzondere bijstand.
4. Eiseres stelt in beroep dat de spaartegoeden die zij tijdens de bijstandverlening heeft opgebouwd buiten beschouwing moeten worden gelaten bij de vaststelling van haar draagkracht.
Het oordeel van de rechtbank
5. In artikel 35, eerste lid, van de Pw is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
6. Ingevolge artikel 34, tweede lid, sub c, van de Pw worden spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen, niet als vermogen in aanmerking genomen.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroepheeft het bijstandsverlenend orgaan in het kader van de bijzondere bijstand de volledige vrijheid in de vaststelling van de draagkracht van een belanghebbende. Dit betekent dat het bijstandsverlenend orgaan zelf bepaalt welk deel van de middelen bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen. De vrijlatingsbepalingen uit artikel 34 van de Pw zijn daarom niet verplicht van toepassing bij de beoordeling van de vraag of aanspraak kan worden gemaakt op bijzondere bijstand. Wel mag het bijstandsverlenend orgaan in eigen beleid voorzien.
8. In geschil is de vraag of uit paragraaf 9.7.11.3 van de Beleidsvoorschriften Werk, Participatie en Inkomen van de gemeente Amsterdam (de Beleidsvoorschriften) van verweerder kan worden afgeleid dat vermogen dat is opgebouwd uit spaartegoeden die tijdens de bijstandverlening zijn gespaard, buiten de draagkrachtberekening vallen.
9. Eiser heeft gewezen op paragraaf 9.7.11.3 van de Beleidsvoorschriften waarin onder meer het volgende staat:
(…) “De vermogensvrijlating is wel van toepassing” (…).
10. De rechtbank ziet voor het slagen van de stelling van eiseres onvoldoende aanknopingspunten. Anders dan eiseres, is de rechtbank van oordeel dat uit (paragraaf 9.7.11.3 van) de Beleidsregels niet volgt dat verweerder het vermogen bij de aanspraak van het recht op bijzondere bijstand anders dan de hoofdregel heeft willen vaststellen.
11. Voor zover eiseres stelt dat verweerder voor het jaar 2019 wel buitenwettelijk begunstigend beleid heeft toegepast, omdat voor dit jaar wel bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering is toegekend, volgt de rechtbank haar daarin niet. De vermogenssituatie van eiseres is immers pas aan het licht is gekomen na een signalering en daaropvolgend onderzoek. Dat bijzondere bijstand voor het jaar 2019 wel is toegekend voor bewindvoeringskosten is daarom niet het gevolg van buitenwettelijk begunstigend beleid, maar van onbekendheid met de vermogenssituatie van eiseres op dat moment. Van een gerechtvaardigd vertrouwen dat eiseres voor de bewindvoeringskosten ook voor het jaar 2020 bijzondere bijstand zou ontvangen, is daarom geen sprake.
12. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
13. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.