ECLI:NL:RBAMS:2021:5708

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6661
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor dichtbouwen balkon in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiseres op 11 december 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het dichtzetten van haar balkon aan de achtergevel van haar woning in Amsterdam. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen, omdat deze in strijd was met het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Hoofddorpplein- en Schinkelbuurt'. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank moest beoordelen of de weigering van de vergunning in redelijkheid kon worden gehandhaafd.

De rechtbank overweegt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat verweerder niet heeft hoeven afwijken van het beleid. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op basis van stedenbouwkundige, architectonische en cultuurhistorische redenen, waarbij het belang van het behoud van de oorspronkelijke gevelstructuur en het voorkomen van een onevenwichtig gevelbeeld centraal stond. Eiseres stelde dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een afwijking van het beleid rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden onvoldoende onderbouwd zijn.

De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag om de omgevingsvergunning voor het dichtbouwen van het balkon in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6661
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2021 in de zaak tussen
[eiseres] ,te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Riessen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. H.J. van der Wal).
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het dichtbouwen van een balkon aan de achtergevel van de woning [adres] (de planlocatie) afgewezen.
Bij besluit van 5 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 30 augustus 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook aanwezig was [naam] , aannemer van eiseres.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Op 11 december 2019 heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd voor het dichtzetten van het balkon aan de achtergevel van de planlocatie. De aanvraag is gedaan voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’. [1] Verweerder heeft de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit ‘gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’. [2]
2.
Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan ‘Bestemmingsplan Hoofddorpplein- en Schinkelbuurt’ (het bestemmingsplan). Het bouwplan is geprojecteerd boven een bestemmingsvlak met de bestemming ‘tuin’.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres met het primaire besluit afgewezen, omdat verweerder niet heeft willen afwijken van het bestemmingsplan. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
De beoordeling van de rechtbank
4. De rechtbank moet in deze procedure de vraag beantwoorden of verweerder de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het dichtbouwen van een balkon op de planlocatie in redelijkheid heeft geweigerd.
5. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft onderzocht of afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is met toepassing van de zogeheten kruimelregeling. [3] Verweerder heeft besloten om de kruimelregeling niet toe te passen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat woningen volgens het Bouwbesluit 2012 moeten beschikken over buitenruimte. Daarnaast heeft verweerder in aanmerking genomen dat aan de beleidsregels ten grondslag heeft gelegen dat het dichtbouwen van balkons veelal een onevenwichtig of asymmetrisch gevelbeeld tot gevolg heeft gehad. De horizontale en verticale geledingenstructuur van veelal als eenheid ontworpen bouwblokken en gebouwen is op sommige plekken te veel verstoord geraakt. De individuele woningen uit het blok waar de planlocatie zich in bevindt, zijn onderdeel van het blok en dienen zich volgens verweerder ook naar het blok te blijven richten. In gevels dient de nadruk te blijven liggen op een horizontale hoofdverdeling die in combinatie met verticale lijnen tot een logische ritmiek leiden. Het is daarom volgens verweerder wenselijk dat gevels met inbegrip van de gevelbeëindiging en oorspronkelijke architectonische elementen in de oorspronkelijke karakteristiek worden gehandhaafd of hersteld. De al dicht gebouwde balkons maken duidelijk dat de ritmiek onder druk is komen te staan. Verweerder heeft daarom om stedenbouwkundige, architectonische en cultuurhistorische redenen de ingezette veranderingen een halt toegeroepen. De rechtbank zal in het vervolg van deze uitspraak naar het bovenstaande verwijzen als ‘het stedenbouwkundig belang’.
Ten aanzien van het afwijken van de beleidsregels
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder van het beleid heeft moeten afwijken, omdat sprake is van een bijzonderheid waarmee bij het vaststellen van de beleidsregels geen rekening is gehouden. Daarnaast is sprake van onevenredige gevolgen voor eiseres in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
7. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Uit dit artikel volgt verder dat verweerder in beginsel moet handelen overeenkomstig zijn beleid en daar slechts onder omstandigheden gemotiveerd van kan afwijken. Verweerder moet terughoudend omgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid.
8. Een beleidsregel wordt geacht in algemene zin het resultaat te zijn van een belangenafweging, als bedoeld in artikel 3:4 van de Awb. De afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb ziet op bijzondere gevallen waarmee bij het vaststellen van de beleidsregels geen rekening is gehouden en welke daarin niet zijn verdisconteerd. Niet in geschil is dat sprake is van een bijzondere omstandigheid waarmee bij het vaststellen van de beleidsregels geen rekening is gehouden, namelijk dat de planlocatie zonder balkon alsnog over twee buitenruimtes beschikt.
9. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de bijzondere omstandigheden ertoe leiden dat toepassing van de beleidsregels voor eiseres gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
10. De rechtbank is in dit kader allereerst van oordeel dat verweerder het stedenbouwkundige belang in zijn belangenafweging heeft mogen betrekken. Het stedenbouwkundig belang is immers een belang waar verweerder waarde aan kan hechten bij het beoordelen van een bouwplan. Het feit dat het stedenbouwkundig belang niet met zoveel woorden in het beleid is neergezet, hoeft verweerder er naar het oordeel van de rechtbank niet van te weerhouden het stedenbouwkundig belang mee te nemen in de belangenafweging.
11. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat de weigering om haar balkon dicht te bouwen onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Eiseres heeft in dit kader enkel aangevoerd dat zij in haar woongenot wordt geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank is dit gegeven op zichzelf onvoldoende. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom de vermeende aantasting van haar woongenot door de weigering meer is dan het niet kunnen beschikken over ongeveer drie vierkante meter extra woonruimte. De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van de motivering van het bestreden besluit
12. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. Verweerder heeft namelijk niet gemotiveerd dat het woongenot van derden wordt geschaad door het dichtbouwen van het balkon van eiseres.
13. Het belang dat is gediend met het beleid en het daarop gebaseerde bestreden besluit hangt samen met een voorschrift in het Bouwbesluit 2012 en het genoemde stedenbouwkundige belang. Verweerder heeft, zoals overwogen, het bestreden besluit tegen die achtergrond voldoende duidelijk gemotiveerd. Het belang van het behoud van woongenot van derden is niet een belang die in dit kader een rol van betekenis speelt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom niet in het bestreden besluit hoeven te motiveren waarom het dichtbouwen van het balkon schade toebrengt aan het woongenot van derden. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
14. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het dichtbouwen van een balkon aan de achtergevel van de planlocatie in redelijkheid kunnen weigeren.

15.Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk.

16.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. T.W. Steenhoff, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 oktober 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.Artikel 2.10, tweede lid, in combinatie met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.