ECLI:NL:RBAMS:2021:5732

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
C/13/691369 / HA ZA 20-1047
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de ontvankelijkheid van eisers in hun vordering tot verklaring voor recht over schenkingen en uitsluitingsclausules

In deze zaak vorderen eisers, een echtpaar, een verklaring voor recht dat de gedaagde geen aanspraak kan maken op de geschonken onroerende goederen die zijn vastgelegd in drie schenkingsaktes. De schenkingen zijn gedaan aan hun kinderen, waarbij de eisers beweren dat deze onder volledige uitsluiting van gemeenschap van goederen zijn gedaan. De gedaagde, die eerder gehuwd was met een van de kinderen van eisers, betwist de ontvankelijkheid van eisers in hun vordering en stelt dat er geen rechtsverhouding bestaat tussen hen. De rechtbank heeft de procedure in gang gezet na een mondelinge behandeling en heeft vastgesteld dat de eisers ontvankelijk zijn in hun vordering, ondanks dat het materiële belang bij de kinderen ligt. De rechtbank oordeelt dat de betekenis van de uitsluitingsclausule in de schenkingsaktes zowel gevolgen kan hebben voor de rechten van de gedaagde als voor die van de kinderen. Daarom is het noodzakelijk dat de kinderen als derde partij in de procedure worden betrokken. De zaak is aangehouden voor de oproeping van de kinderen, zodat de rechtbank een bindende beslissing kan nemen over de rechtsverhouding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/691369 / HA ZA 20-1047
Vonnis van 13 oktober 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. R.N.E. Visser te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.A. IJff te Bergen NH.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 9 oktober 2020 van [eisers] c.s., met producties,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] , met producties,
  • het tussenvonnis van 7 april 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 26 augustus 2021, met de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers zijn met elkaar gehuwd en uit hun huwelijk zijn drie kinderen geboren, te weten [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] .
2.2.
[gedaagde] en [kind 3] zijn gehuwd geweest van 14 juli 2008 tot en met 28 december 2018.
2.3.
Zowel voor als tijdens het huwelijk tussen [gedaagde] en [kind 3] hebben [eisers] c.s. schenkingen gedaan aan hun kinderen. Drie van deze schenkingen, vastgelegd bij schenkingsaktes van 19 december 2013, 17 september 2014 en 27 februari 2015 (hierna: de drie schenkingsaktes), zijn onderwerp van geschil in deze procedure. Deze schenkingsaktes zien op de schenking van onroerend goed in respectievelijk Amsterdam, Uithoorn en Almere en zijn opgemaakt en verleden door Notariskantoor Bellaar c.s. (hierna: Bellaar). In deze drie aktes is telkens de volgende uitsluitingsclausule opgenomen:
“3.a. het geschonkene, danwel hetgeen daarvoor in de plaats is gekomen, - zomede de eventuele revenuen daarvan - zal niet vallen in enig periodiek of finaal verrekenregime waarin/waaronder de verkrijger gehuwd is dan wel mocht huwen dan wel geregistreerd zou zijn.
b. de waarde van het verkregene wordt wel in de verdeling/verrekening betrokken indien:
1. indien het huwelijk/geregistreerd partnerschap eindigt door overlijden en de betreffende begiftigde ook kinderen heeft. Een en ander voor zover hun huwelijksvermogensregime/partnerschapsregime dit toelaat en de verkregen (vervangen) goederen onverteerd zijn gebleven;
2. de begiftigde en diens echtgenoot/partner bij huwelijksvoorwaarden/ partnerschapsvoorwaarden overeenkomen dat de uitsluitingsclausule vervalt en de waarde van het verkregene (voor zover nog onverteerd aanwezig) alsnog in een verdeling/verrekening betrokken wordt;
3. (…)”
2.4.
Voorafgaand aan de schenking van 17 september 2014 heeft [naam] , de financieel adviseur van [eisers] c.s. aan Bellaar geschreven dat het ten aanzien van de schenking van het onroerend goed van belang is dat de uitsluitingsclausule in de schenkingsakte wordt opgenomen, met name met het oog op het huwelijk in gemeenschap van goederen van [kind 3] .
2.5.
Verder hebben [eisers] c.s. op 27 juni 2016 onroerend goed in Vinkeveen aan de kinderen geschonken. In de betreffende schenkingsakte is een anders luidende uitsluitingsclausule opgenomen, waarbij naast het
“periodiek of finaal verrekenregime waarin/waaronder de verkrijger gehuwd is”ook de gemeenschap van goederen wordt vermeld. Deze clausule luidt als volgt:
“Het geschonkene, danwel hetgeen daarvoor in de plaats is gekomen, - zomede de eventuele revenuen daarvan – valt niet in enige gemeenschap van goederen welke voor de begiftigde is ontstaan of nog mocht ontstaan ten gevolge van een gesloten of nog te sluiten huwelijk dan wel door een door de begiftigde aangegaan of nog aan te gaan geregistreerd partnerschap en kan evenmin worden betrokken in enig door de begiftigde overeengekomen of nog overeen te komen verrekenbeding, met dien verstande evenwel dat de onderhavig bepaling niet meer van toepassing is:
1. indien het huwelijk/geregistreerd partnerschap eindigt door overlijden en de betreffende begiftigde ook kinderen heeft. Een en ander voor zover hun huwelijksvermogensregime/partnerschapsregime dit toelaat en de verkregen (vervangen) goederen onverteerd zijn gebleven;
2. de begiftigde en diens echtgenoot/partner bij huwelijksvoorwaarden/ partnerschapsvoorwaarden overeenkomen dat de uitsluitingsclausule vervalt en de waarde van het verkregene (voor zover nog onverteerd aanwezig) alsnog in een verdeling/verrekening betrokken wordt;
3. (…)”
2.6.
In oktober 2019 is [gedaagde] benaderd door KB notarissen met de vraag of [gedaagde] haar volmacht wilde geven om de levering van een onverdeeld aandeel in een garage in Almere door [kind 3] en [kind 1] aan [kind 2] mogelijk te maken. [gedaagde] heeft de volmacht niet ondertekend en aangegeven juridisch advies te willen inwinnen.
2.7.
In een brief van 12 december 2019 heeft Bellaar aan [gedaagde] geschreven dat de uitsluitingsclausule in de drie akten van schenking niet volledig is opgenomen, dat de bedoeling en opdracht van de schenkers is geweest een zogenoemde zachte uitsluitingsclausule op te laten nemen en dat de drie akten zullen worden gerectificeerd om de onduidelijkheid in de akte weg te nemen en misverstanden omtrent de afspraken tussen de schenkers en de begiftigden te voorkomen. De concept akte van rectificatie van de schenking van het onroerend goed in Almere is bij deze brief gevoegd. In deze akte is een uitsluitingsclausule zoals weergegeven onder 2.5 opgenomen.
2.8.
Bij e-mail van 26 december 2019 heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de opstelling van de rectificatieakte en meegedeeld dat haar juridisch adviseur zich in de loop van januari 2020 zal melden.
2.9.
In een e-mail van 21 januari 2020 deelt Bellaar mee dat de rectificatie van de akte van schenking heeft plaatsgevonden, maar de overdracht van de garage nog niet.
2.10.
Bij brieven van 28 februari 2020 en 5 maart 2020 aan respectievelijk [kind 3] en Bellaar heeft de raadsvrouw van [gedaagde] verzocht de aktes betreffende de papieren schenkingen vanaf datum huwelijk tot en met 2012 en de aktes betreffende schenkingen van onroerend goed in de periode 2013 tot en met 2018 toe te zenden, teneinde een standpunt in te kunnen nemen ten aanzien van de gevraagde volmacht voor de levering van de garage in Almere.
2.11.
Nadat zij de gevraagde stukken had ontvangen heeft de raadsvrouw van [gedaagde] in een brief van 11 mei 2020 aan [kind 3] geschreven dat zij de stukken heeft vergeleken met het echtscheidingsconvenant van [gedaagde] en [kind 3] en dat daaruit is gebleken dat de discussie over de vergoedingsrechten die voorafgaand aan de echtscheiding heeft plaatsgevonden niet correct is gevoerd en dat de alimentatie niet goed is berekend. Zij schrijft verder dat [gedaagde] eerst met [kind 3] in gesprek wil om de alimentatie correct te berekenen alvorens zij een standpunt inneemt met betrekking tot schenkingsakte.
2.12.
Op 27 september 2020 hebben [eisers] c.s. en [kind 3] een overeenkomst ondertekend getiteld “buitengerechtelijk vernietiging schenkingsovereenkomsten”. Hierin staat vermeld dat door ondergetekenden de schenkingsovereenkomsten zoals vastgelegd in de drie schenkingsaktes (voorwaardelijke) worden vernietigd, onder de voorwaarde dat de rechtbank het standpunt niet volgt dat de schenkingen zijn gedaan onder uitsluiting van gemeenschap van goederen. Verder wordt vermeld dat partijen de schenkingsovereenkomsten hebben willen aangaan onder volledige uitsluiting van goederen en op het moment dat eventuele echtgenoten en/of anderen desondanks aanspraken geldend zouden kunnen maken de schenkingsovereenkomsten tot stand zijn gekomen onder invloed van wederzijdse dwaling ex artikel 6:228 lid 1 onder c BW, dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling zijn uitgegaan namelijk dat de uitsluitingsclausule in de overeenkomsten tevens een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen omvat en dat de overeenkomsten bij een juiste voorstelling van zaken niet zouden zijn gesloten.
2.13.
Op 1 februari 2021 heeft [gedaagde] bij de rechtbank Amsterdam een verzoekschrift tot wijziging van partner- en kinderalimentatie ex artikel 1:401 BW ingediend. Op 6 mei 2021 heeft [kind 3] verweer gevoerd en tevens zelfstandige verzoeken gedaan, waartegen [gedaagde] verweer heeft gevoerd. In die procedure zal een mondelinge behandeling worden gepland.
2.14.
In een brief van 11 augustus 2021 hebben [eisers] c.s. aan [kind 3] een voorstel tot wijziging van de schenkingsovereenkomsten gedaan. [kind 3] heeft via een e-mail van 12 augustus 2021 bevestigd akkoord te zijn met het wijzigingsvoorstel. Het voorstel luidt als volgt, voor zover hier van belang:
“(…)
Wederzijdse dwaling
De hierboven genoemde schenkingsovereenkomsten hebben wij willen aangaan onder volledige uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, zodat de geschonken goederen niet in enige huwelijksgemeenschap vallen. Indien blijkt dat niet met volledige uitsluiting is geschonken, zijn wij uitgegaan van een onjuiste veronderstelling. Je hebt ons laten weten dat jij in dat geval van dezelfde onjuiste voorstelling bent uitgegaan, zodat de schenkingsovereenkomsten tot stand zijn gekomen onder invloed van wederzijdse dwaling (ex artikel 6:228 lid 1 onder c BW). Door een wederzijdse dwaling lijden zowel jij als wij nadeel. Wij doen daarom hierbij nu de schenkingsovereenkomsten nog niet zijn vernietigd het volgende wijzigingsvoorstelvoorstel ex art. 6:230 BW.
Voorstel
De schenkingsovereenkomsten worden in die zin gewijzigd dat de daarin opgenomen uitsluitingsclausules als volgt worden aangepast:
“Het geschonkene, danwel hetgeen daarvoor in de plaats is gekomen, - zomede de eventuele revenuen daarvan – valt niet in enige gemeenschap van goederen welke voor de begiftigde is ontstaan of nog mocht ontstaan ten gevolge van een gesloten of nog te sluiten huwelijk dan wel door een door de begiftigde aangegaan of nog aan te gaan geregistreerd partnerschap en kan evenmin worden betrokken in enig door de begiftigde overeengekomen of nog overeen te komen verrekenbeding, met dien verstande evenwel dat de onderhavig bepaling niet meer van toepassing is:
1. indien het huwelijk/geregistreerd partnerschap eindigt door overlijden en de betreffende begiftigde ook kinderen heeft. Een en ander voor zover hun huwelijksvermogensregime/partnerschapsregime dit toelaat en de verkregen (vervangen) goederen onverteerd zijn gebleven;
2. de begiftigde en diens echtgenoot/partner bij huwelijksvoorwaarden/ partnerschapsvoorwaarden overeenkomen dat de uitsluitingsclausule vervalt en de waarde van het verkregene (voor zover nog onverteerd aanwezig) alsnog in een verdeling/verrekening betrokken wordt;
3. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eisers] c.s. vorderen samengevat en na wijziging van eis - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:voor recht verklaart dat [gedaagde] ten aanzien van hetgeen door [eisers] c.s. is geschonken in de drie schenkingsaktes geen aanspraak kan maken op grond van de in die aktes geformuleerde uitsluitingsclausule;
subsidiair:voor recht verklaart dat [gedaagde] ten aanzien van hetgeen door [eisers] c.s. is geschonken in de drie aktes geen aanspraak kan maken op grond van de wijziging van de schenkingsovereenkomsten ex artikel 6:230 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), althans de gevolgen van de schenkingsovereenkomsten ex artikel 6:230 lid 2 BW te wijzigen;
meer subsidiair:voor recht verklaart dat [gedaagde] hetgeen door [eisers] c.s. is geschonken in de drie aktes geen aanspraak kan maken op grond van de buitengerechtelijke (voorwaardelijke) vernietiging van de litigieuze schenkingsovereenkomsten tussen [eisers] c.s. en [kind 3] ;
alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.2.
[eisers] c.s. leggen hieraan ten grondslag dat zij de drie schenkingsovereenkomsten hebben willen aangaan onder volledige uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, zodat de geschonken goederen niet in enige huwelijksgemeenschap zouden vallen en [gedaagde] daar geen aanspraak op kan maken. In het geval dat de rechtbank vaststelt dat [gedaagde] wel een aanspraak toekomt op de geschonken onroerende goederen, geldt dat de drie schenkingsaktes tot stand zijn gekomen onder invloed van wederzijdse dwaling. In dat geval zullen de schenkingsovereenkomsten worden gewijzigd, waardoor het nadeel van de partijen bij de overeenkomst, [eisers] c.s. en [kind 3] , zal worden opgeheven, dan wel zullen de schenkingsovereenkomsten worden vernietigd, waardoor de titel aan de schenkingsovereenkomsten tussen [eisers] c.s. en [kind 3] komt te ontvallen en het geschonkene geacht wordt nooit tot het vermogen van [kind 3] te hebben behoord.
3.3.
[gedaagde] voert als meest verstrekkende verweer dat [eisers] c.s. niet ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat aan de vereisten van artikel 3:302 BW en 3:303 BW niet is voldaan. Tussen [eisers] c.s. en [gedaagde] bestaat namelijk geen rechtsverhouding en [eisers] c.s. hebben geen belang bij hun vordering. Het materiële belang ligt bij [kind 3] wiens vermogen deze kwestie raakt. Verder betwist [gedaagde] dat het ten tijde van de schenkingen de bedoeling is geweest van [eisers] c.s. dat de schenkingen buiten de gemeenschap zouden blijven. [kind 3] heeft altijd gezegd dat de schenkingen aan hen beiden toekwamen en van een bestendige gedragslijn dat [eisers] c.s. al vanaf 2000 hebben geschonken onder uitsluiting van elke gemeenschap van goederen is niet gebleken.
Verder kan het beroep op artikel 6:230 BW niet slagen, omdat [gedaagde] geen partij is bij de schenkingsovereenkomsten. Die procedure dient tussen de partijen bij de overeenkomst gevoerd te worden. De voorwaardelijke buitengerechtelijke vernietiging kan, omdat het om een registergoed gaat, evenmin slagen omdat niet alle partijen in de vernietiging berusten. Van [kind 1] en [kind 2] is het standpunt onbekend en [gedaagde] dient daar als direct belanghebbende ook in te berusten. Zij berust daar niet in, waardoor een rechterlijk vonnis noodzakelijk zou zijn. Dit is echter niet gevorderd door [eisers] c.s.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

eiswijziging

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 augustus 2021 heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis van [eisers] c.s. d.d. 13 augustus 2021. Uitgangspunt bij de beoordeling van dit bezwaar is dat partijen hun eis kunnen wijzigen of aanvullen zolang er nog geen eindvonnis is gewezen, een en ander behoudens de eisen van een goede procesorde. [gedaagde] stelt dat er sprake is van strijd met de eisen van goede procesorde gezien het late tijdstip van indiening. De rechtbank wijst dit bezwaar af. Gezien de vooraf opgestelde spreekaantekeningen waarin [gedaagde] inhoudelijk op de eiswijziging is ingegaan en de wijze waarop het debat is gevoerd op zitting, heeft [gedaagde] zich (kennelijk) deugdelijk kunnen voorbereiden en zich voldoende kunnen verweren, zodat er geen sprake is van strijd met de eisen van goede procesorde.
ontvankelijkheid
4.2.
[gedaagde] voert aan dat [eisers] c.s. niet ontvankelijk zijn in hun vordering, omdat niet is voldaan aan de vereisten van de artikelen 3:302 en 3:303 BW.
4.3.
Artikel 3:302 BW bepaalt dat een rechter op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon omtrent die rechtsverhouding een verklaring voor recht kan uitspreken. De onmiddellijk betrokkenen bij de drie schenkingsaktes zijn [eisers] c.s. en hun kinderen. [gedaagde] is, destijds nog gehuwd in gemeenschap van goederen met [kind 3] , weliswaar niet direct partij bij de schenking, maar via die huwelijkse gemeenschap is zij wel als onmiddellijk betrokkene bij die rechtsverhouding aan te merken omdat uit deze aktes mogelijk rechten voor haar voortvloeien. [eisers] c.s. komt dan ook het recht toe om de onderhavige vordering jegens [gedaagde] in te stellen.
4.4.
Voor de ontvankelijkheid geldt verder als vereiste dat de eiser voldoende belang heeft bij zijn vordering. Het materiële belang ligt, zoals [gedaagde] terecht stelt, bij [kind 3] en niet bij zijn ouders. De betreffende onroerende goederen bevinden zich immers niet meer in het vermogen van [eisers] c.s. maar in dat van [kind 3] . Dat neemt echter niet weg dat [eisers] c.s. belang kunnen hebben bij hun vordering. [eisers] c.s. stellen dat zij er ten tijde van de schenkingen belang aan hechtten dat alle schenkingen die zij aan hun kinderen deden, volledig zouden toekomen aan hun kinderen en niet aan eventuele echtgenoten (of anderen). Zij stellen dat zij de notaris ook op die wijze hebben geïnstrueerd, dat zij er op hebben vertrouwd dat de akten als zodanig waren opgesteld en dat de schenkingsovereenkomsten conform die bedoeling zouden kunnen worden uitgevoerd. Doordat [gedaagde] tot nu toe haar medewerking niet heeft willen verlenen aan het laten passeren van de levering van de garage aan [kind 2] , is de vrees van [eisers] c.s. dat [gedaagde] aanspraak zal maken op de in de drie schenkingsaktes geschonken onroerende goederen gerechtvaardigd en heeft [eisers] c.s. daarmee belang bij de onderhavige vordering. Het belang van [eisers] c.s. is er in gelegen dat zij wensen te voorkomen dat hun gift bij een andere partij belandt dan door hun beoogd.
4.5.
Vorenstaande betekent dat [eisers] c.s. ontvankelijk zijn in hun vordering.
ondeelbare rechtsverhouding
4.6.
Zoals hiervoor reeds is overwogen is de materieel belanghebbende bij de onderhavige schenkingsovereenkomsten [kind 3] . Het vaststellen van de betekenis van de uitsluitingsclausule in de schenkingsovereenkomsten kan zowel gevolgen hebben voor de rechten en plichten van [gedaagde] als voor die van [kind 3] . Dit betekent dat het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen. In geval van een dergelijk processueel ondeelbare rechtsverhouding kan daarover slechts worden beslist in een geding waarin allen die bij die rechtsverhouding betrokken zijn partij zijn in de procedure, zodat de rechterlijke beslissing hen allen bindt (zie ook ECLI:NL:HR:2017:411). Wellicht kan de beslissing ook gevolgen hebben voor [kind 1] en [kind 2] , maar gezien het standpunt van [eisers] c.s. dat het drie, met ieder kind afzonderlijke, schenkingsovereenkomsten betreft en een beslissing hierin [kind 1] en [kind 2] niet raakt, neemt de rechtbank dat als uitgangspunt.
4.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank [eisers] c.s., als eisers in deze procedure, in de gelegenheid zal stellen om [kind 3] als derde partij in deze procedure op te roepen in de zin van artikel 118 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.8.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 10 november 2021 voor oproeping derde als bedoeld in artikel 118 Rv,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. S.A.M. Groot, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021.