In deze zaak vorderen eisers, een echtpaar, een verklaring voor recht dat de gedaagde geen aanspraak kan maken op de geschonken onroerende goederen die zijn vastgelegd in drie schenkingsaktes. De schenkingen zijn gedaan aan hun kinderen, waarbij de eisers beweren dat deze onder volledige uitsluiting van gemeenschap van goederen zijn gedaan. De gedaagde, die eerder gehuwd was met een van de kinderen van eisers, betwist de ontvankelijkheid van eisers in hun vordering en stelt dat er geen rechtsverhouding bestaat tussen hen. De rechtbank heeft de procedure in gang gezet na een mondelinge behandeling en heeft vastgesteld dat de eisers ontvankelijk zijn in hun vordering, ondanks dat het materiële belang bij de kinderen ligt. De rechtbank oordeelt dat de betekenis van de uitsluitingsclausule in de schenkingsaktes zowel gevolgen kan hebben voor de rechten van de gedaagde als voor die van de kinderen. Daarom is het noodzakelijk dat de kinderen als derde partij in de procedure worden betrokken. De zaak is aangehouden voor de oproeping van de kinderen, zodat de rechtbank een bindende beslissing kan nemen over de rechtsverhouding.