ECLI:NL:RBAMS:2021:5733

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
C/13/706191 / HA ZA 21-752
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voorlopige voorziening en zekerheidstelling in civiele procedure tussen SPIE en ABT c.s. inzake contractuele verplichtingen en claims

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft SPIE een incident ingediend met vorderingen tot voorlopige voorzieningen en zekerheidstelling in het kader van een geschil met ABT c.s. over contractuele verplichtingen. De procedure is gestart met dagvaardingen van 10 augustus 2021, waarin SPIE vorderingen heeft gedaan op basis van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft op 13 oktober 2021 vonnis gewezen in het incident. SPIE vorderde onder andere dat ABT zou worden veroordeeld tot zekerheidstelling voor een bedrag van € 9.100.416,15 en dat SPIE de bevoegdheid zou krijgen om haar verplichtingen op te schorten op grond van artikel 6:52 van het Burgerlijk Wetboek. ABT c.s. heeft verweer gevoerd en betwist dat SPIE rechtmatig belang heeft bij de gevorderde stukken en dat er sprake is van tekortkomingen aan hun zijde.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van SPIE niet toewijsbaar zijn. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende duidelijkheid is over de contractuele verplichtingen van ABT en dat de vordering tot opschorting niet kan worden toegewezen. Ook de vordering tot zekerheidstelling is afgewezen, omdat niet vaststaat of SPIE recht heeft op de gevorderde bedragen. De rechtbank heeft SPIE als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident, die zijn begroot op € 563,00. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/706191 / HA ZA 21-752
Vonnis in incident van 13 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INFRASTRUCTURE SERVICES & PROJECTS B.V.,
gevestigd te Houten,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap onder firma
ABT MEP V.O.F.,
gevestigd te Nieuwegein,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
ANEL ELEKTRIK PROJE TAAHHÜT TICARET ANONIM SIRKETI,
gevestigd te Istanbul, Turkije,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BALLAST NEDAM BOUW & ONTWIKKELING SPECIALE PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. de vennootschap naar buitenlands recht
TAV TEPE AKFEN YATIRIM INSAAT VE ISLETME ANONIM SIRKETI,
gevestigd te Istanbul, Turkije,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. I. de Groot te Amsterdam.
Partijen zullen hierna SPIE en ABT, Anel, Ballast Nedam en TAV (gedaagden gezamenlijk: ABT c.s.) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de gelijkluidende dagvaardingen met producties van 10 augustus 2021, tevens inhoudende incidentele vorderingen tot het treffen van voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 Wetboek voor Burgerlijke Rechtsvordering (Rv),
  • de conclusie van antwoord in het incident inzake voorlopige voorzieningen,
  • het rolbericht van 6 oktober 2021, waarbij SPIE verzoekt ter rolle van 13 oktober 2021 een eisvermeerdering in incident toe te staan,
  • het rolbericht van 6 oktober 2021, waarbij ABT c.s. bezwaar maakt tegen het verzoek van SPIE,
  • de beslissing van 7 oktober 2021, waarbij de rechtbank het verzoek van SPIE heeft afgewezen,
  • het bericht van SPIE en het bericht van ABT c.s., beide van 7 oktober 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
Op 8 april 2018 hebben Schiphol Nederland B.V. als opdrachtgever en BN-TAV Joint Venture v.o.f. (hierna BN-TAV) als hoofdaannemer een overeenkomst gesloten in verband met de realisatie van de nieuwe A-Pier van luchthaven Schiphol.
2.2.
Op 29 juni 2018 heeft BN-TAV met ABT ten behoeve van dit project een onderaannemingsovereenkomst gesloten voor de mechanische, elektrische en sanitaire werkzaamheden. Anel, Ballast Nedam en TAV zijn de vennoten van ABT.
2.3.
Vervolgens heeft ABT op 19 oktober 2018 met SPIE als onder-onderaannemer twee overeenkomsten gesloten: het zogenoemde “System Cabling Contract” en het “Fire Fighting Contract”.
2.4.
In december 2018 is SPIE aangevangen met haar werkzaamheden. Sindsdien is de werkplanning meerdere malen aangepast en is het project vertraagd.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
SPIE vordert in de hoofdzaak primair, kort gezegd, dat de rechtbank voor recht verklaart dat ABT (i) diverse beslistermijnen uit de contracten heeft overschreden, (ii) de oplevertermijn van 6 april 2020 heeft overschreden en (iii) geen aanspraak kan maken op enige contractuele verplichting van SPIE om de systemen en installaties in nieuwstaat op te leveren, en voorts dat de rechtbank de twee contracten als gevolg van (een) tekortkoming(en) aan de zijde van ABT ontbindt, dan wel beëindigt, en ABT c.s. hoofdelijk, althans ABT, veroordeelt tot betaling van de schade, waaronder in ieder geval de EoT Claim I ad € 777.798,91 en de Disruption Claim I ad € 231.734,02, en alle verdere schade, nader op te maken bij staat.
Subsidiair vordert SPIE – in de plaats van de primair gevorderde ontbinding of beëindiging van de contracten – dat de rechtbank ABT veroordeelt tot nakoming van haar contractuele verplichtingen en dat de rechtbank bepaalt dat SPIE gerechtigd is haar verplichtingen jegens ABT op te schorten (naar de rechtbank begrijpt) zolang ABT haar verplichtingen niet nakomt.
3.2.
ABT c.s. heeft nog niet van antwoord gediend in de hoofdzaak.

4.Het geschil in incident

4.1.
SPIE vordert kort gezegd dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
ABT c.s. hoofdelijk, althans ABT, veroordeelt tot afgifte of inzage uit hoofde van artikel 843a Rv van alle correspondentie met betrekking tot de op 26 januari 2021 en 4 februari 2021 ingediende (en nadien geüpdate) claims van SPIE, gevoerd tussen ABT en Main JV (en/of Employer Schiphol) vanaf 26 januari 2021 tot en met heden, alsmede correspondentie of andere bescheiden met betrekking tot waarborging door ABT van de vergoedingen van SPIE, onder verbeurte van een dwangsom,
primair:aan SPIE de bevoegdheid verleent om haar werkzaamheden en overige verplichtingen onder de contracten op te schorten op grond van artikel 6:52 Burgerlijk Wetboek (BW),
subsidiair:ABT veroordeelt tot zekerheidstelling jegens SPIE voor de betaling van het totaalbedrag van de EoT-Claims, de Disruption Claims en het geoffreerde meerwerk voor een bedrag van € 9.100.416,15.
4.2.
SPIE stelt zich op het standpunt dat ABT een (onterecht) beroep doet op het feit dat ABT in afwachting is van goedkeuring of afwijzing van de hoofdaannemer op de claims van SPIE. SPIE kan niet controleren of haar claims door of namens ABT aan de hoofdaannemer zijn gestuurd en of daarop is gereageerd. SPIE stelt dat zij rechtmatig belang heeft bij de onder 1. gevorderde bescheiden, omdat deze correspondentie ziet op de rechtsbetrekking tussen SPIE en ABT. Bovendien gaat de correspondentie (volgens ABT) rechtstreeks de claims van SPIE aan. SPIE zal van de onderbouwing en het verloop van die claims bewijs moeten leveren in deze procedure en dat kan zij alleen volledig doen met die correspondentie. Alleen aan de hand van die correspondentie kan SPIE haar volledige rechtspositie jegens ABT inzake de door haar ingediende claims bepalen en beoordelen of en hoeveel vergoeding zij zal ontvangen. Aldus steeds SPIE.
4.3.
Aan het onder 2. gevorderde legt SPIE ten grondslag dat ABT tekort schiet in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens SPIE. Zo laat ABT inmiddels ruim vier maanden op zich wachten met een beslissing op de claims die SPIE heeft ingediend en wordt SPIE niet conform de afspraken betaald voor haar werkzaamheden. Bovendien lijkt ABT zelf het werk en haar verplichtingen ten aanzien van het project grotendeels te hebben nagelaten. Hoewel opschorting door SPIE van haar contractuele verplichtingen onder de contracten is uitgesloten, kan gelet op de tekortkomingen van ABT redelijkerwijs niet langer van SPIE worden gevergd dat zij haar werkzaamheden voortzet. Verder verkeert SPIE door het uitblijven van een beslissing op de claims in steeds grotere mate in financiële onzekerheid en financiert zij inmiddels voor een steeds groter bedrag het project voor. Dit is onredelijk aldus SPIE.
4.4.
ABT c.s. voert samengevat als verweer tegen het onder 1 gevorderde aan dat SPIE geen rechtmatig belang heeft bij afgifte of inzage in de gevraagde stukken, dat de opgevraagde stukken onvoldoende bepaald zijn en dat er sprake is van gewichtige redenen om inzage te weigeren. ABT heeft desondanks vrijwillig aan het verzoek voldaan en bij de conclusie van antwoord in incident emailcorrespondentie tussen haar en BN-TAV verstrekt. Op grond van deze correspondentie kan SPIE de gewenste controles uitvoeren en concluderen dat ABT de claims, conform het contract, heeft doorgestuurd aan BN-TAV.
Tegen het onder 2 gevorderde voert ABT aan dat partijen contractueel zijn overeengekomen dat opschorting in de onderhavige situatie is uitgesloten, dat deze vordering zich niet leent voor een behandeling als provisionele vordering en dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:52 BW: er is geen sprake van een opeisbare vordering en ABT is niet tekortgeschoten in haar contractuele verplichtingen. De vordering tot zekerheidstelling dient eveneens te worden afgewezen Er is volgens ABT c.s. geen contractuele of wettelijke verplichting om zekerheid te stellen en er is geen aanleiding te vermoeden dat ABT haar betalingsverplichting niet zal (kunnen) nakomen.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Voor toewijzing van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening gelden als minimumvereisten: a) dat de bodemprocedure loopt, b) dat de incidentele vordering samenhangt met de hoofdvordering en c) dat er voldoende (dringend) belang bestaat bij de incidentele vordering, in die zin dat van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht. Als daaraan is voldaan, is vervolgens de vraag of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt.
de vordering tot opschorting (subsidiair zekerheidsstelling)
5.2.
Gelet op het verweer van ABT c.s. is op dit moment onduidelijk of en in hoeverre ABT is tekortgeschoten (en/of nog steeds tekort schiet) in haar contractuele verplichtingen jegens SPIE. Zo zijn partijen het (ook) niet eens of sprake is van een ‘back-to-back’-contract en wat precies de contractuele verplichtingen van ABT zijn. Bij deze stand van zaken valt nog niet te zeggen wie in de hoofdzaak gelijk zal krijgen. Er zal in de hoofdzaak een (verder) debat moeten plaatsvinden en er zal een nader onderzoek moeten worden gedaan naar de feiten en omstandigheden.
5.3.
Daar komt nog bij dat zowel SPIE als ABT c.s. heeft gesteld dat de bevoegdheid tot opschorting van SPIE contractueel is uitgesloten. Dat het desondanks redelijkerwijs niet langer van SPIE kan worden gevergd dat zij haar werkzaamheden voortzet, kan gezien de stellingen over en weer slechts worden beoordeeld aan de hand van het daarover in de hoofdzaak nog te voeren debat. Ook op die beoordeling kan nu niet worden vooruitgelopen.
5.4.
Het voorgaande betekent dat de vordering van SPIE om haar verplichtingen te mogen opschorten op grond van artikel 6:52 BW niet toewijsbaar is.
5.5.
De subsidiair gevorderde zekerheidsstelling is evenmin toewijsbaar. Ook hiervoor geldt dat nog niet duidelijk is of SPIE (nu al) gerechtigd is tot de door haar gestelde bedragen. Aangezien dat nog niet vast staat, is er in zoverre geen grond voor de gevraagde zekerheidsstelling. Evenmin is gesteld of gebleken op basis waarvan er voor ABT c.s. anderszins een verplichting zou bestaan om vooruitlopend op de uitkomst van de bodemprocedure zekerheid te stellen.
de vordering uit hoofde van artikel 843a Rv
5.6.
Bij antwoordconclusie in incident heeft ABT c.s. een aantal stukken overgelegd. Daarop heeft SPIE niet meer kunnen reageren. Voor zover met de overgelegde stukken nog niet volledig aan de vordering ex artikel 843a Rv van SPIE zou zijn voldaan, overweegt de rechtbank als volgt.
5.7.
Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage/afschrift van bescheiden jegens degene die deze tot zijn beschikking heeft, maar dat deze bepaling het recht op inzage/afschrift afhankelijk stelt van een aantal cumulatieve vereisten, te weten (i) de eiser dient een rechtmatig belang te hebben en (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij zijn. Bovendien (iv) dient de aangesproken partij over de bescheiden te beschikken of deze onder zijn of haar berusting te hebben.
5.8.
Toewijzing van deze vordering stuit af op het onder (i) genoemde vereiste dat de eiser een rechtmatig belang dient te hebben. SPIE stelt dat ABT is tekortgeschoten in haar contractuele verplichtingen en dat zij alle gevraagde correspondentie nodig heeft om de onderbouwing en het verloop van die claims te kunnen bewijzen en om te beoordelen of en hoeveel vergoeding zij zal ontvangen. Tegelijkertijd stelt SPIE dat ABT niet verplicht is om de beslissing van de hoofdaannemer te volgen en dat ABT hoe dan ook contractueel gehouden is om tijdig op de claims van SPIE te beslissen, hetgeen ABT niet heeft gedaan, aldus SPIE. De rechtbank is van oordeel dat SPIE hiermee onvoldoende heeft toegelicht op welke manier de door haar genoemde bescheiden kunnen bijdragen aan het onderbouwen van haar vorderingen in de hoofdzaak. Zodoende heeft SPIE haar rechtmatig belang onvoldoende onderbouwd. Verder geldt dat de juistheid en relevantie van de over en weer ingenomen (en nog in te nemen) stellingen in de hoofdzaak moeten worden beoordeeld aan de hand van het daarin tussen partijen gevoerde en nog te voeren debat. In de hoofdzaak kan worden beoordeeld op welke partij de eventuele bewijslast rust van bepaalde feiten en of een van de partijen ten opzichte van de ander een bewijsvoordeel geniet in een mate die het noodzakelijk maakt dat maatregelen worden getroffen om het evenwicht tussen partijen in meer of mindere mate te herstellen.
conclusie en proceskosten
5.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de incidentele vorderingen zullen worden afgewezen. SPIE zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident, die tot op heden worden begroot op € 563,00 (1 punt x tarief II) aan salaris advocaat.
5.10.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals die in de beslissing is vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt SPIE in de kosten van het incident, aan de zijde van ABT c.s. tot op heden begroot op € 563,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van voldoening,
6.3.
veroordeelt SPIE in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat SPIE niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
24 november 2021voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. S.A.M. Groot, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021.