ECLI:NL:RBAMS:2021:5766

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
C/13/693780 / HA ZA 20-1197
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding op basis van bemiddelingsovereenkomst en zorgplicht

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], schadevergoeding van gedaagde, die hen heeft bijgestaan bij de aankoop van een woning. De rechtbank Amsterdam heeft op 3 november 2021 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de eisers stellen dat gedaagde tekort is geschoten in zijn zorgplicht als bemiddelaar. De procedure begon met een dagvaarding op 23 november 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bemiddelingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen, waarbij gedaagde hen zou ondersteunen bij de aankoop en financiering van de woning. Eisers hebben gesteld dat gedaagde hen niet adequaat heeft geïnformeerd over de verplichtingen en risico's van de koopovereenkomst, wat hen heeft geleid tot het verliezen van een waarborgsom van € 38.500,-. Gedaagde heeft dit betwist en aangevoerd dat eisers zelf verantwoordelijk zijn voor hun keuzes. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van hem verwacht mocht worden en is aansprakelijk voor de schade die eisers hebben geleden. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 19.250,-, verminderd met 50% vanwege eigen schuld van eisers. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/693780 / HA ZA 20-1197
Vonnis van 3 november 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. W.B. Fonville te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.H. Bouwman te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 november 2020, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 21 april 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 16 september 2021, met de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is afkomstig uit Pakistan en woont sinds 1976 in Nederland. [eisers] is een ondernemer en is in het bezit van een (hypotheekvrij) appartement dat hij in 1981 heeft gekocht.
2.2.
[gedaagde] is – althans was ten tijde van belang – werkzaam bij Stenfert Makelaars. Ook exploiteert hij sinds 1 januari 2005 een eenmanszaak onder de naam D&B Makelaars en Financiële Diensten.
2.3.
In maart 2020 zijn partijen via een gemeenschappelijke kennis in contact gekomen in verband met de wens van [eisers] om een woning te kopen in de gemeente Lelystad.
2.4.
Op 2 april 2020 heeft [gedaagde] , nadat [eisers] de woning aan de [adres] (hierna: de woning) had bezichtigd, de volgende e-mail aan de verkoopmakelaar verstuurd, voor zover van belang:
“(…)
Het bod is een
eindboden bedraagt
€ 380.000 kosten koper.
Onder de volgende voorwaarden:
- Voorbehoud financiering voor 100 % van de koopsom inclusief k.k. gedurende 6 weken na ter hand stellen koopovereenkomst.
- Waarborgsom 10% van de koopsom 7 weken na ter hand stellen koopovereenkomst.
- Oplevering: 8 weken na tekenen koopovereenkomst of nader overeen te komen.
- Keuze notaris: aan koper.
- Levering ontruimd, vrij van huur en andere gebruiksrechten en aanspraken wegens huurbescherming.
Voor eventuele vragen kunt u mij bereiken via onderstaand emailadres.
(…)
[gedaagde]
Stenfert Makelaars
(…)
[e-mailadres]
[url] ”
2.5.
Bij e-mail van 6 april 2020 heeft [gedaagde] namens [eisers] een tweede bod van € 385.000,- op de woning gedaan. Nadat de verkoper akkoord ging met dit bod, heeft [gedaagde] een bouwkundige keuring voor de woning geregeld.
2.6.
Op 8 mei 2020 heeft [eisers] een koopovereenkomst inzake de woning ondertekend (hierna: de koopovereenkomst). In de koopovereenkomst, waarin [gedaagde] als tussenpersoon van [eisers] staat vermeld, staat – voor zover van belang – het volgende:
“(…)
artikel 5 Bankgarantie/ Waarborgsom
5.1.
Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van koper zal deze uiterlijk op
29 mei 2020een schriftelijke door een bankinstelling afgegeven bankgarantie doen stellen voor een bedrag van
€ 38.500,--(…)
5.2.
In plaats van deze bankgarantie te stellen kan koper een waarborgsom storten ter hoogte van het in artikel 5.1 genoemde bedrag in handen van de notaris via diens derdenrekening. De waarborgsom moet uiterlijk op de in artikel 5.1 genoemde dag zijn bijgeschreven op genoemde rekening.
Deze waarborgsom zal, behoudens het in artikel 11 bepaalde, met de koopsom worden verrekend voor zover de koopsom en het overige door koper verschuldigde niet uit een door koper aangegane geldlening worden voldaan. (…)
(…)
artikel 11 Ingebrekestelling/ Ontbinding
(…)
11.2. (…)
(…) Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren (…)
(…)
11.5.
De notaris wordt bij dezen verplicht, en voor zover nodig door partijen onherroepelijk gemachtigd, om:
a. indien koper een boete is verschuldigd, het bedrag van deze boete uit het aan de notaris uitgekeerde bedrag van de bankgarantie dan wel uit de bij de notaris gestorte waarborgsom, aan verkoper te betalen;
(…)
artikel 15 Ontbindende voorwaarden
15.1.
Deze koopovereenkomst kan door koper worden ontbonden indien uiterlijk:
a. op
22 mei 2020koper voor de financiering van de onroerende zaak voor een bedrag van
€ 385.000,--(…) geen bindend aanbod tot een hypothecaire geldlening van een erkende geldverstrekkende bankinstelling heeft verkregen, (…)”
2.7.
Bij e-mail van 9 mei 2020, gerappelleerd op 19 mei 2020, heeft [gedaagde] [eisers] verzocht om hem de benodigde stukken voor de hypotheekaanvraag te doen toekomen.
2.8.
Omdat de benodigde stukken uitbleven, heeft [gedaagde] op 5 juni 2020 aan de boekhouder van [eisers] , en eveneens als cc naar [eisers] , de volgende e-mail verstuurd:
“(…) zoals zojuist besproken zou ik graag de jaarrekeningen van uw cliënt, de heer [eiser 1] , Over de kalender jaren 2017,2 1018,2 1019 en eventueel mogelijk een prognose over 2020 willen ontvangen. Dit tezamen met de IB aangifte en aanslagen. Ik kan zonder deze aangifte en aanslagen helemaal niks. Uw cliënt heeft twee hypotheek vrij je panden en wil deze niet in brengen. Het is uw verantwoordelijkheid om deze aan te leveren. Ik ga geen aanvraag doen met valse papieren. Zoals afgesproken heb ik uw cliënt ook in de cc vermeld.
(…)”
2.9.
Bij brief van 23 juni 2020 heeft de verkoopmakelaar [eisers] in gebreke gesteld voor het niet tijdig afnemen/leveren van de woning en het niet tijdig verstrekken van een bankgarantie of waarborgsom. [eisers] is gesommeerd om binnen acht dagen zijn verplichtingen die voortvloeien uit de koopovereenkomst alsnog na te komen en is gewezen op het recht van nakoming en ontbinding van de koopovereenkomst door de verkoper, met een eventuele boeteverbeuring.
2.10.
Op 7 juli 2020 heeft (de schoonzoon van [eisers] , hierna: [naam schoonzoon] , namens) [eisers] de volgende e-mail aan de betreffende notaris verstuurd, voor zover relevant:
“(…)
Graag zou ik van u een bevestiging willen, dat bovenstaand bedrag van € 38.500,-:
  • dient als vertrouwensgebaar en aantoning onze oprechte interesse voor het aankopen van deze woning
  • dat het bedrag in principe dient als de eerste 10% van de aanbetaling van de aankoop, nadat we een bevestiging voor financiering hebben gekregen van een bank
  • en dat indien er geen financiering word verleend, het volledige bedrag van €38.500,- wordt teruggestort naar mijn rekening, zonder dat daar bedragen van worden afgetrokken tbv andere rekeningen/dienstverleningen, danwel inkomstenderving anderszins.
(…)”
2.11.
Op 7 juli 2020 heeft [naam schoonzoon] – voor zover van belang – de volgende WhatsApp-berichten aan [gedaagde] verstuurd:
om 19:09 uur: Heb zojuist inzage gehad in de ondertekende akte van papa
om 19:10 uur: Hij had allang al moeten overmaken…
om 19:10 uur: Maar als ik hun spreek, dan lijkt alsof ze niks weten. Ik denk dat ze gewoon niet alles begrijpen.
2.12.
Op 8 juli 2020 heeft [eisers] de waarborgsom ter hoogte van € 38.500,- op de bankrekening van de betreffende notaris gestort.
2.13.
Op 22 juli 2020 om 22:05 uur heeft [naam schoonzoon] het volgende WhatsApp-bericht aan [gedaagde] verstuurd:
“(…) Ik zit hier thuis voor de tv en krijg een email onder m’n neus geschoven van de 4linden makelaars [verkoopmakelaar, rechtbank].
Ten eerste zou ik willen benadrukken dat je hen moet duidelijk maken dat alle afspraken zijn gemaakt onder voorbehoud van financiering, dus die 10% kunnen ze naar fluiten.
(…)”
2.14.
Bij e-mail van 28 juli 2020 heeft de verkoper van de woning de volgende e-mail aan [gedaagde] verstuurd, voor zover van belang:
“(…)
Wij hebben het volgende telefonisch met elkaar afgesproken:
1. Wij eisen de bankgarantie per direct op;
2. (…)
3. U neemt contact op met de kopers om te bevestigen dat wij na ontvangst van de bankgarantie mee willen werken aan de verkoop van de woning inclusief een eventuele verrekening van de teveel ontvangen drie promille boete per dag;
4. De woning gaat volledig in de verkoop met ingang van de dag waarop het maximum van de drie promille boete is bereikt;
5. (…)”
2.15.
Op 11 augustus 2020 heeft [eisers] van de verkoopmakelaar het bericht gekregen dat de woning inmiddels aan een derde is verkocht.
2.16.
Bij brief van 23 september 2020 heeft (de advocaat van) [eisers] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. Per e-mail van 5 oktober 2020 heeft (de advocaat van) [gedaagde] de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.17.
Op 16 november 2020 heeft [eisers] , na een daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, conservatoir beslag gelegd op de woning van [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eisers] van € 38.500,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2020 tot aan de dag van volledige betaling, met veroordeling van [gedaagde] in: de beslagkosten van € 362,-, de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.160,- en de (na)kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsverhouding tussen partijen

4.1.
De vordering van [eisers] is (primair) gebaseerd op het bestaan van een bemiddelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:425 van het Burgerlijk Wetboek (BW), hetgeen een species is van de algemene overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 BW). Op de bemiddelingsovereenkomst zijn dus ook de bepalingen van de overeenkomst van opdracht (de artikelen 7:400 BW tot en met 7:413 BW) van toepassing. Het geschil tussen partijen spitst zich in eerste instantie toe op de vraag of er sprake is van een dergelijke overeenkomst tussen [eisers] en [gedaagde] .
4.2.
[eisers] stelt dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] hem zou helpen bij het vinden en kopen van een woning in de gemeente Lelystad. [gedaagde] zou daarvoor achteraf een bedrag van € 4.000,- in rekening brengen bij [eisers] Partijen kwamen tevens overeen dat [gedaagde] de financiering van een koopwoning zou regelen. [gedaagde] heeft [eisers] gegarandeerd dat het goed zou komen met de financiering. Deze afspraken zijn in goed vertrouwen mondeling gemaakt en dienen volgens [eisers] te worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht tot bemiddeling. De werkzaamheden die [gedaagde] voor [eisers] heeft verricht, hadden immers betrekking op het tot stand laten komen van een (koop)overeenkomst tussen [eisers] en derden.
4.3.
[gedaagde] betwist dat partijen mondeling een overeenkomst van opdracht tot bemiddeling zijn overeengekomen. Binnen de makelaarswereld worden deze overeenkomsten namelijk slechts schriftelijk gesloten en niet mondeling. [gedaagde] is via een gemeenschappelijke kennis met [eisers] in contact gekomen met de intentie om hem bij te staan bij het kopen van een woning in de gemeente Lelystad. [gedaagde] heeft [eisers] ondersteund bij de aankoop van de woning door namens hem een bod op de woning te doen en een bouwkundige keuring te regelen. Ook heeft [gedaagde] [eisers] ondersteund bij het verzamelen van de stukken ten behoeve van de hypotheekaanvraag. [gedaagde] heeft [eisers] echter geen factuur verstuurd en heeft evenmin enige betaling van [eisers] mogen ontvangen, aldus het verweer van [gedaagde] .
4.4.
De rechtbank overweegt dat een door beide partijen ondertekende schriftelijke akte waarin de wederzijdse verbintenissen zijn vastgelegd, ontbreekt. Het ontbreken van een schriftelijk stuk betekent echter niet dat geen sprake is van een (bemiddelings)overeenkomst. Een overeenkomst komt namelijk tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW). Voor de vaststelling van de overeengekomen wederzijdse verbintenissen komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard, de zin die zij in de gegeven omstandigheden over en weer mochten toekennen aan elkaars verklaringen en gedragingen en hetgeen zij over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn de omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, van beslissende betekenis. Met de omstandigheden van het geval wordt gedoeld op de omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, maar dat sluit niet uit dat bij de uitleg mede wordt gelet op zich later voordoende omstandigheden voor zover voor de uitleg relevant (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2012, ECLI:NL:2012:BX5572).
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is, met inachtneming van voormelde maatstaf en gelet op feitelijke gang van zaken, tussen partijen een overeenkomst van opdracht (tot bemiddeling) tot stand gekomen. Uit de gegeven feiten en omstandigheden volgt dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] [eisers] zou ondersteunen bij het kopen van de woning. Dit blijkt uit de werkzaamheden die [gedaagde] voor [eisers] heeft verricht. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] namens [eisers] een bod op de woning heeft gedaan onder verschillende voorwaarden en met de contactgegevens van Stenfert Makelaars. Voorts heeft hij een bouwkundige keuring voor de woning geregeld. [gedaagde] erkent dit alles ook. [gedaagde] staat in de koopovereenkomst als tussenpersoon genoemd en heeft in de periode na het sluiten van de koopovereenkomst namens [eisers] contact gehad met de verkoper en haar makelaar. [gedaagde] heeft door aldus te handelen de rol van de aankopende makelaar van [eisers] vervuld. Zijn gedragingen kunnen dan ook als zodanig worden gekwalificeerd.
4.6.
De rechtbank is in het licht van de feiten en omstandigheden verder van oordeel dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] [eisers] zou ondersteunen om de financiering van de woning rond te krijgen. Dit volgt alleen al uit het feit dat [gedaagde] [eisers] , maar ook zijn boekhouder, meerdere malen heeft gemaild om de juiste en volledige stukken ten behoeve van de hypotheekaanvraag te verzamelen. Ook heeft [gedaagde] op de zitting verklaard dat hij op enig moment samen met [naam schoonzoon] (met succes) op zoek is gegaan naar een particuliere geldschieter om de woning te financieren. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de aard van deze opdracht meebrengt dat sprake is van een inspanningsverbintenis en niet van een resultaatverbintenis, zoals [eisers] – tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] – onvoldoende gemotiveerd heeft aangevoerd. Het is immers niet [gedaagde] , maar de hypotheekinstelling die uiteindelijk de beslissing neemt om een aanvraag al dan niet te accepteren, en voor zover [eisers] bedoelt dat [gedaagde] daarover een toezegging gedaan zou hebben, vindt die stelling geen steun in het dossier. Dat [gedaagde] de woning in privé zou financieren is gesteld noch gebleken, zodat van een toezegging op die grond evenmin sprake kan zijn.
4.7.
Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat tussen partijen sprake is van een overeenkomst van opdracht (tot bemiddeling), in die zin dat [gedaagde] [eisers] zou ondersteunen bij het kopen en financieren van de woning.
Zorgplicht
4.8.
Voor de vraag of [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht (tot bemiddeling) geldt op grond van artikel 7:401 BW als uitgangspunt dat een opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht dient te nemen, hetgeen betekent dat [gedaagde] dient te handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.9.
[eisers] heeft zijn stelling dat [gedaagde] de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden, gegrond op drie verwijten. Eén van die verwijten is dat [gedaagde] [eisers] voorafgaand aan het ondertekenen van de koopovereenkomst niet heeft geïnformeerd over de verplichtingen en risico’s die hij daarmee op zich nam. Meer specifiek over de verplichting van [eisers] om uiterlijk op 29 mei 2020 een waarborgsom van € 38.500,- over te maken naar de bankrekening van de betreffende notaris, alsmede het risico dat bedrag te verliezen als de koop van de woning door zijn toedoen/nalaten uiteindelijk niet zou doorgaan. [eisers] beheerst de Nederlandse taal slechts beperkt. [eisers] is met [gedaagde] in zee gegaan omdat hij zowel de Nederlandse taal als hun moedertaal (Urdu) spreekt. Als [gedaagde] [eisers] had geïnformeerd over het in de koopovereenkomst opgenomen boetebeding, dan had [eisers] de koopovereenkomst nooit ondertekend en waren zij de waarborgsom ter hoogte van € 38.500,- ook niet kwijtgeraakt. In dat geval had [eisers] eerst de financiering geregeld voordat hij de koopovereenkomst zou ondertekenen, aldus steeds [eisers]
4.10.
[gedaagde] voert daartegen aan dat [eisers] sinds 1976 in Nederland woont en als zelfstandige ondernemer enigszins de Nederlandse taal moet kunnen beheersen. Ook zou [eisers] de gang van zaken bij het aankopen van een pand moeten kennen nu hij in het bezit is van (in ieder geval één hypotheekvrij) pand. Het is een feit van algemene bekendheid dat er een boetebeding in een koopovereenkomst van een woning wordt opgenomen. Daarbij komt dat [naam schoonzoon] en de dochter van [eisers] , mevrouw [naam dochter] (hierna [naam dochter] ), [eisers] steeds hebben geadviseerd. [gedaagde] is slechts in beperkte mate betrokken geweest bij het overmaken van de waarborgsom naar de bankrekening van de betreffende notaris. [gedaagde] ziet dan ook niet in waarom hij aansprakelijk gesteld kan worden nu [eisers] de koopovereenkomst heeft ondertekend en de waarborgsom heeft overgemaakt.
4.11.
De rechtbank overweegt dat uit de in 4.8. omschreven zorgplicht voor [gedaagde] de verplichting voortvloeit om [eisers] te informeren over de inhoud van de koopovereenkomst en de daarin opgenomen bedingen. Van [gedaagde] , die [eisers] heeft ondersteund bij het kopen van de woning, mag worden verwacht dat hij [eisers] op een zodanige wijze informeert dat hij een goed geïnformeerde keuze kan maken ten aanzien van de koop van de woning en [eisers] zo nodig waarschuwt voor risico’s die verbonden zijn aan deze koop. Bij beantwoording van de vraag of [gedaagde] deze verplichtingen heeft geschonden, wordt acht geslagen op alle omstandigheden van het geval.
4.12.
In dat verband stelt de rechtbank voorop dat uit de WhatsAppberichten tussen [naam schoonzoon] en [gedaagde] volgt dat [naam dochter] en [naam schoonzoon] ná ondertekening van de koopovereenkomst op de hoogte zijn geraakt van deze overeenkomst. [gedaagde] heeft de stelling van [eisers] dat hij in dit verband zijn zorgplicht heeft geschonden weliswaar betwist, maar deze betwisting is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende gemotiveerd. Daartoe overweegt de rechtbank dat [gedaagde] op de zitting heeft verklaard dat hij [eisers] heeft gewezen op het feit hij de bankgarantie kon verliezen als de financiering niet geregeld kon worden. Desgevraagd heeft [gedaagde] ter zitting voorts verklaard dat hij [eisers] bij het uitbrengen van de bod op de woning niet expliciet heeft gewezen op het boetebeding, maar wel bij het tekenen van de koopovereenkomst. In het dossier bevinden zich echter geen stukken waaruit volgt dat [gedaagde] aan zijn informatieplicht heeft voldaan. Integendeel, uit de vastgestelde WhatsAppberichten tussen [naam schoonzoon] en [gedaagde] volgt dat [eisers] niets afwist van de verplichting om uiterlijk op 29 mei 2020 een waarborgsom van € 38.500,- over te maken naar de bankrekening van de betreffende notaris. Ook uit de e-mail van 7 juli 2020 die ( [naam schoonzoon] namens) [eisers] aan de notaris heeft verstuurd, volgt dat hij niet adequaat op de hoogte was van de verplichtingen die voortvloeien uit de koopovereenkomst. Immers, [eisers] ging er toen van uit dat indien er geen financiering zou worden verleend, het volledige bedrag van € 38.500,- zou worden teruggestort naar zijn rekening zonder dat daarvan bedragen zouden worden afgetrokken. Dat [eisers] op de hoogte was van het boetebeding blijkt nergens uit. Dit brengt mee dat als onvoldoende betwist is komen vast te staan dat [gedaagde] niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan.
4.13.
Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dat [gedaagde] niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van hem in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. [gedaagde] is daarmee toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [eisers] die voortvloeien uit de overeenkomst van opdracht (tot bemiddeling) en is hij aansprakelijk voor de schade die [eisers] dientengevolge heeft geleden. De overige verwijten van [eisers] behoeven derhalve geen bespreking meer.
Schade
4.14.
De rechtbank overweegt dat [eisers] onbetwist heeft gesteld dat hij de koopovereenkomst niet zou hebben ondertekend indien [gedaagde] hem had geïnformeerd over het in de koopovereenkomst opgenomen boetebeding. In dat geval had [eisers] naar eigen zeggen eerst de financiering geregeld en was hij de waarborgsom ter hoogte van € 38.500,- ook niet kwijtgeraakt. [gedaagde] heeft echter terecht aangevoerd dat [eisers] , een ondernemer met een boekhouder die sinds 1976 in Nederland woont, ook een eigen verantwoordelijkheid heeft. [eisers] was ten tijde van belang in ieder geval in het bezit van een (hypotheekvrij) appartement. Gesteld noch gebleken is dat [eisers] zich heeft verdiept in de door hem ondertekende koopovereenkomst, dan wel [naam dochter] of [naam schoonzoon] (die de Nederlandse taal goed beheersen) heeft gevraagd om hulp en bijstand, terwijl van [eisers] wel verwacht mag worden dat hij zich realiseert dat het ondertekenen van een koopcontract voor een huis gepaard gaat met enige vorm van (financiële) verantwoordelijkheid. Wat wel uit de feiten volgt is dat [eisers] , ondanks herhaalde verzoeken van [gedaagde] daartoe, nimmer de juiste en volledige gegevens voor de hypotheekaanvraag heeft aangeleverd. Dit terwijl [gedaagde] in geen onduidelijke termen meerdere malen heeft gerappelleerd, en daarbij heeft aangegeven dat de stukken essentieel waren voor de hypotheekaanvraag. [eisers] was in het kader van zijn schadebeperkingsplicht echter daartoe gehouden, en er is van [eisers] geen uitleg gekomen over hoe het komt dat hij geen actieve rol heeft gespeeld in het produceren of overhandigen van de benodigde stukken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisers] verklaard dat hij iets later een andere woonhuis in Lelystad heeft gekocht, waarbij hij de hypotheek wél correct heeft geregeld. De rechtbank begrijpt daaruit dat er ten tijde van belang in ieder geval geen sprake was van absolute onmogelijkheid om een hypotheek te verkrijgen. De door [eisers] geleden schade van € 38.500,- is daarmee ook ontstaan door omstandigheden die mede aan hem zelf kunnen worden toegerekend. Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat de billijkheid vereist dat de vergoedingsplicht van [gedaagde] op grond van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW aan de zijde van [eisers] wordt verminderd met 50 procent.
Slotsom
4.15.
Het voorgaande betekent dat de vordering van [eisers] tot een bedrag van € 19.250,- wordt toegewezen, te vermeerderen met de door [eisers] onbetwist gevorderde wettelijke rente vanaf 8 juli 2020.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.16.
De door [eisers] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn voldoende onderbouwd en worden conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aan de hand van de toegewezen hoofdsom vastgesteld op € 967,50.
Proces- en beslagkosten
4.17.
[eisers] heeft verder veroordeling van [gedaagde] in de beslagkosten gevorderd. Nu [gedaagde] daartegen geen verweer heeft gevoerd, komen deze kosten van € 362,- gelet op het bepaalde in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor toewijzing in aanmerking.
4.18.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
€ 100,89 aan explootkosten
€ 633,- aan griffierecht
€ 1.442,-aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 721,-)
€ 2.175,89 totaal.
4.19.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld. De door [eisers] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als zijnde niet betwist.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van een schadevergoeding van € 19.250,-, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 8 juli 2020 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van € 967,50 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten begroot op € 362,-,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 2.175,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. Nyman, rechter, bijgestaan door mr. H. Akbuz, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: HA