ECLI:NL:RBAMS:2021:5875

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
17 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 595
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht met betrekking tot vermogen en pensioen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser ontving vanaf 4 september 2017 bijstand op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van een vermogenssignaal heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de vermogenssituatie van eiser. Dit onderzoek onthulde dat eiser twee kunstfoto's bezat ter waarde van € 8.000,- en dat hij in 2018 en 2019 een eenmalig pensioen had ontvangen van respectievelijk € 710,43 en € 1.962,54. Eiser heeft deze informatie niet aan verweerder gemeld, wat leidde tot de herziening van zijn bijstandsuitkering over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2019 en de terugvordering van een bedrag van € 4.699,25.

De rechtbank oordeelde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden, zoals vastgelegd in artikel 17 van de Participatiewet. De rechtbank benadrukte dat het aan verweerder was om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te verzamelen en dat de bewijslast niet op eiser rustte. Eiser had echter niet aangetoond dat de terugvordering onterecht was. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die eiser niet had gemeld, van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de herziening en terugvordering door verweerder. Eiser kreeg geen gelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/595

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S. Ben Kaddour-Eljarroudi),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet over de periode van 1 september 2017 tot en met
31 augustus 2019 herzien en een bedrag van € 4.699,25 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 16 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 8 september 2021. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser ontving vanaf 4 september 2017 bijstand naar de norm van een alleenstaande.
2. Naar aanleiding van een vermogenssignaal is verweerder een onderzoek gestart naar de vermogenssituatie van eiser. Uit het onderzoek kwam naar voren dat eiser op
6 oktober 2017 twee kunstfoto’s van kunstenaarsduo [namen] heeft verkocht voor
€ 8.000,- en dat hij dit niet aan verweerder heeft gemeld. Evenmin heeft eiser bij aanvang van de bijstand opgegeven dat hij de twee foto’s in bezit had. Daarnaast heeft eiser zijn pensioen afgekocht en daardoor op 28 mei 2018 € 710,43 netto van Aegon en op
24 augustus 2019 € 1.962,54 netto van Be Frank pensioenen uitgekeerd gekregen. Ook dit heeft eiser niet aan verweerder gemeld.
3. Verweerder heeft vervolgens de uitkering van eiser herzien en teruggevorderd zoals boven is vermeld.

Het standpunt van eiser

4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat hij over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2019 niet teveel bijstand heeft ontvangen. Het vermogen dat verweerder heeft vastgesteld is onjuist. Eiser heeft voldaan aan de wettelijke mededelingsplicht.
De beoordeling van de rechtbank
5. Voor de relevante regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak die deel uitmaakt van de uitspraak.
6. De rechtbank moet in deze procedure de vraag beantwoorden of verweerder op goede gronden de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2019 heeft herzien en op goede gronden een bedrag van € 4.699,25 heeft teruggevorderd.
7. De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om een voor eiser belastend besluit, namelijk de herziening van het recht op bijstand, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te verzamelen. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel niet op eiser, maar op verweerder rust. [1]
8. Niet in geschil is dat eiser op 4 september 2017 twee foto’s bezat ter waarde van
€ 8.000,-. Tevens is niet in geschil dat eiser op 18 mei 2018 een eenmalig pensioen uitgekeerd heeft gekregen van € 710,43 en dat eiser op 24 augustus 2019 een eenmalig pensioen uitbetaald heeft gekregen van € 1.962,54. Vast staat dat eiser deze omstandigheden niet aan verweerder heeft gemeld.
9. De rechtbank is van oordeel dat zowel het bezit en verkoop van de kunstfoto’s als de uitbetaling van de pensioenen omstandigheden zijn die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand van eiser omdat zij een waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigen. Dit had eiser naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs duidelijk moeten zijn. Wat betreft de twee kunstfoto’s in het bijzonder geldt dit nog in sterkere mate omdat eiser voor de kunstgalerie heeft gewerkt waar de foto’s in de verkoop werden aangeboden. Eiser was daarom verplicht het bezit en de verkoop van de kunstfoto’s en de afkoop van de pensioenen aan verweerder te melden. Nu hij dit niet heeft gedaan, heeft hij zijn inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet geschonden. Verweerder was daarom verplicht om de bijstand van eiser te herzien en het teveel betaalde bedrag terug te vorderen.
10. Eiser heeft tegen de berekening van de terugvordering geen gronden aangevoerd. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van het teruggevorderde bedrag. De beroepsgronden slagen niet.
11. Dringende redenen die ertoe zouden moeten leiden dat verweerder van terugvordering behoorde af te zien zijn gesteld noch gebleken.
Conclusie
12. Verweerder heeft terecht de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2019 herzien en een bedrag van
€ 4.699,25 teruggevorderd.
13. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk.
14. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. T.W. Steenhoff, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 oktober 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Participatiewet
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, voor zover hier van belang, herziet verweerder een besluit tot toekenning van bijstand, als het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert verweerder de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.
Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet, kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:238.