ECLI:NL:RBAMS:2021:5930

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
13/845193-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belastingfraude, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie

Op 15 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belastingfraude, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften voor de omzetbelasting en vennootschapsbelasting van verschillende bedrijven, waaronder [bedrijf 1]. De verdachte heeft in de periode van 29 mei 2012 tot en met 23 april 2013 opzettelijk te lage bedragen aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, wat resulteerde in een aanzienlijk belastingnadeel voor de Belastingdienst. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van meer dan 2,6 miljoen euro, afkomstig uit criminele activiteiten, waaronder belastingfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die tot doel had het plegen van deze misdrijven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden en een geldboete van 10.000 euro, evenals een beroeps- en bestuursverbod van vijf jaar en drie maanden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845193-16 (Promis)
Datum uitspraak: 15 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] .

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22, 24, 28 en 30 juni 2021 (inhoudelijke behandeling) en 15 oktober 2021 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A.M. de Leeuw en M. van Ling (hierna gezamenlijk: de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.J. Schadd, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

2.1.
Achtergrond van het onderzoek [1]
Bij de Belastingdienst rezen in 2014 vermoedens dat vennootschappen gebruikt werden om te frauderen met belastingen. Bij verschillende bedrijven is (strafrechtelijk) onderzoek gedaan, onder andere bij [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) en Reclame- en adviesbureau [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). De onderzochte bedrijven hadden gemeen dat [boekhoudkantoor 1] (hierna: [boekhoudkantoor 1] ) hun boekhoudkantoor was of dat zij op een andere manier gerelateerd waren aan [boekhoudkantoor 1] . De Belastingdienst heeft bij de bedrijven facturen van of aan andere onderzochte bedrijven aangetroffen. De Belastingdienst heeft de gegevens van de bankrekeningen opgevraagd en de geldstromen in kaart gebracht. De conclusie van de Belastingdienst was dat in de bedrijven geen bedrijfsactiviteiten (meer) plaatsvonden en dat de bedrijven vermoedelijk gebruikt werden voor het verstrekken van valse facturen om te frauderen met verschillende belastingen en om geld bij andere bedrijven weg te sluizen.
[boekhoudkantoor 1] heette eerst [boekhoudkantoor 2] en [boekhoudkantoor 3] (hierna beide: [boekhoudkantoor 2 en 3] ) en was in die hoedanigheid al eerder onderwerp van het strafrechtelijk onderzoek Lethe. De vervolging naar aanleiding van dit onderzoek heeft geleid tot veroordelingen van medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en anderen. [medeverdachte 1] werd veroordeeld voor het doen van onjuiste belastingaangiften voor klanten van [boekhoudkantoor 2 en 3] (in de periode 2007 t/m 2010) met behulp van valse aangiften en valse facturen en met gebruikmaking van katvangers, en voor witwassen (in 2009). [2] [medeverdachte 3] werd als feitelijk leidinggevende van een van de klanten van [boekhoudkantoor 2 en 3] veroordeeld voor het doen van onjuiste belastingaangiften. Ook werd hij veroordeeld voor witwassen. [3]
Op 16 februari 2016 is het onderhavige strafrechtelijk onderzoek gestart dat de naam Styx kreeg. De onderzoeken van de Belastingdienst bij verschillende bedrijven, waaronder [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , zijn in dit onderzoek gevoegd. Door een melding van een curator van mogelijke faillissementsfraude kwam [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) bij de Belastingdienst in beeld. Er werd een strafrechtelijk onderzoek gestart, waarbij de FIOD stuitte op mogelijk valse facturen van twee bedrijven. [boekhoudkantoor 1] was zowel de boekhouder van deze twee bedrijven als van [bedrijf 3] . Ook dit onderzoek is gevoegd in het onderzoek Styx.
Op 17 oktober 2016 heeft een doorzoeking plaatsgevonden bij [bestuur boekhoudkantoor 1] (hierna: [bestuur boekhoudkantoor 1] ), de bestuurder van [boekhoudkantoor 1] . Daarbij zijn diverse stukken en digitale gegevens van [boekhoudkantoor 1] in beslag genomen en onderzocht, waaronder een USB-stick met facturen van en/of aan bedrijven die aan [boekhoudkantoor 1] kunnen worden gelinkt. Volgens de FIOD werd door [boekhoudkantoor 1] en haar medewerkers met behulp van deze, volgens de FIOD valse, facturen fraude gepleegd, waarbij gebruik werd gemaakt van 19 bedrijven en 24 katvangers. Deze fraude heeft volgens de FIOD geresulteerd in (onderlinge) geldstromen en daarop volgende contante opnames van tenminste 2,6 miljoen euro en in belastingnadeel.
Uiteindelijk zijn in het onderzoek Styx zes verdachten gedagvaard. Naast verdachte zijn dat
  • [boekhoudkantoor 1] ,
  • [medeverdachte 1] ,
  • [medeverdachte 2] ,
  • [medeverdachte 3] en
  • [medeverdachte 4] .
De zaken tegen deze zes verdachten zijn tegelijk op de zitting behandeld. De rechtbank doet vandaag uitspraak in alle zaken. Met uitzondering van [medeverdachte 4] worden alle verdachten beschuldigd van het plegen van misdrijven in georganiseerd verband. Waar de rechtbank hierna over (mede)verdachten spreekt, worden alle verdachten behalve [medeverdachte 4] bedoeld.
2.2.
Leeswijzer
De rechtbank bespreekt hierna de volgende onderwerpen met verwijzing naar de betreffende paragraaf:
  • Beschuldiging (3)
  • Waardering van het bewijs (4)
o Organisatie en werkwijze van [boekhoudkantoor 1] (4.1)
o Valsheid in geschrift (4.2)
o Onjuist of niet doen van belastingaangiften (4.3)
o (Gewoonte)witwassen (4.4)
o Criminele organisatie (4.5)
  • Bewezenverklaring (5)
  • Strafoplegging (6)
  • Toepasselijke wettelijke voorschriften (7)
  • Beslissingen (8)
Voor de leesbaarheid van het vonnis en om verwarring te voorkomen worden de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangeduid met hun voornaam. De overige verdachten worden aangeduid met hun achternaam.

3.Beschuldiging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van:
samen met anderen onjuist of niet doen van aangiften omzet- en/of vennootschapsbelasting voor [bedrijf 1] van 1 februari 2010 tot en met 30 april 2013;
samen met anderen vals (laten) opmaken van facturen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , een transferovereenkomst tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 4] , en een kwitantie aan [bedrijf 4] en het voorhanden hebben van die valse stukken, van 1 januari 2010 tot en met 17 oktober 2016;
samen met anderen in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf (gewoonte)witwassen van ruim 2,6 miljoen euro van 3 mei 2010 tot en met 17 oktober 2016;
4. deelname aan een criminele organisatie van 1 januari 2010 tot en met 17 oktober 2016, waarbij de organisatie tot oogmerk had de misdrijven van de feiten 1, 2 en 3 te plegen.
De tenlastelegging staat in bijlage 1.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [boekhoudkantoor 1] plegen van valsheid in geschrift, het niet en onjuist doen van belastingaangiften en gewoontewitwassen. Ook vindt de rechtbank bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met het doel genoemde feiten te plegen. [4] In de bespreking van de feiten worden de standpunten van de officier van justitie, die vindt dat alle feiten kunnen worden bewezen, en de raadsman, die vrijspraak voor alle feiten heeft bepleit, meegenomen.
4.1.
Organisatie en werkwijze van [boekhoudkantoor 1]
is op 12 maart 2008 opgericht en heeft als bedrijfsomschrijving: “Het voeren van administratie en boekhouding”. Enig aandeelhouder en bestuurder is [bestuur boekhoudkantoor 1] . [5] De statutaire naam van [boekhoudkantoor 1] was tot 30 december 2011 [boekhoudkantoor 3] [6] [bestuur boekhoudkantoor 1] is ook een boekhoudkantoor en heeft als enig aandeelhouder en bestuurder [medeverdachte 2] , de broer van [medeverdachte 1] . [7] Het bedrijf is tot 1 september 2015 gevestigd op [adres bedrijf] in Amsterdam. [8]
4.1.1.
Positie van de verdachten binnen [boekhoudkantoor 1]
[medeverdachte 1]
heeft verklaard dat hij voor de dagelijkse gang van zaken de leidinggevende was bij [boekhoudkantoor 1] . Hij bepaalde welke klanten er werden aangenomen. Hij adviseerde klanten. [9] Volgens [naam medewerkster 1 boekhouderkantoor 1] , medewerkster van [boekhoudkantoor 1] , deelde [medeverdachte 1] de werkzaamheden uit. [10] [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de leiding had. [medeverdachte 1] stelde de jaarrekeningen samen en maakte fiscale aangiften voor klanten. Ook onderhield [medeverdachte 1] contact met de klanten. [11]
[medeverdachte 2]
is middellijk bestuurder en enig aandeelhouder van [boekhoudkantoor 1] . [12] Volgens [verdachte] was [medeverdachte 2] de directeur van [boekhoudkantoor 1] . [medeverdachte 2] kwam ongeveer één keer in de twee à drie maanden op het kantoor van [boekhoudkantoor 1] en liet de dagelijkse gang van zaken over aan [medeverdachte 1] . [13] is oprichter van [bedrijf 5] en [bedrijf 6] (hierna: [bedrijven 5 en 6] ), waarvan hij tot 5 mei 2012 algemeen directeur was, en enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ). [14]
[verdachte]
heeft verklaard dat hij accountmanager was bij [boekhoudkantoor 1] . Hij maakte belastingaangiften op en was aanspreekpunt voor klanten. [15] Medewerker van [boekhoudkantoor 1]
[getuige] heeft verklaard dat [verdachte] de aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting verzorgde. [verdachte] kreeg de opdrachten van en werd aangestuurd door [medeverdachte 1] . [16] Volgens [naam medewerkster 1 boekhouderkantoor 1] was [verdachte] samen met [medeverdachte 1] bedrijfsleider. Hij was het contact voor de Belastingdienst en was bij controles van de Belastingdienst aanwezig. [17]
[medeverdachte 3]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] klantmanager was bij [boekhoudkantoor 1] . [18] Volgens [verdachte] voerde [medeverdachte 3] administratie in voor [boekhoudkantoor 1] en onderhield hij contacten met klanten. Hij bracht ook regelmatig nieuwe klanten aan. [19] is ook oprichter van [bedrijf 2] .
4.1.2.
Klanten van [boekhoudkantoor 1]
[bedrijf 7]
De bedrijfsomschrijving van [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ) is: “Het uitzenden, detacheren alsmede de werving en selectie van personeel.” [aandeelhouder bedrijf 7] was van 14 december 2011 tot en met 28 september 2012 enig aandeelhouder. Van 14 december 2011 tot 1 april 2012 was zij ook directeur. [20]
[aandeelhouder bedrijf 7] heeft verklaard dat zij een jaar eigenaar van [bedrijf 7] is geweest. Zij heeft van [medeverdachte 1] van [boekhoudkantoor 1] gehoord dat [bedrijf 7] te koop was en heeft hem er € 1.000,- contant voor betaald. Een jaar later heeft zij tegen [medeverdachte 1] gezegd dat zij het bedrijf weer wilde verkopen. [medeverdachte 1] heeft de verkoop toen voor haar geregeld. Zij heeft het bedrijf voor € 3.000,- verkocht aan [verdachte] . [boekhoudkantoor 1] was haar boekhouder en [medeverdachte 1] haar contactpersoon. Als haar door de FIOD facturen van [bedrijf 7] en betalingen aan [bedrijf 7] worden getoond, herkent zij die niet. [21]
[directeur bedrijf 7] (hierna: [directeur bedrijf 7] ) was van 1 april 2012 tot 17 oktober 2012 directeur van [bedrijf 7] . [22]
[directeur bedrijf 7] heeft verklaard dat zij via [naam medewerker bedrijf 7] in contact kwam met [verdachte] van [boekhoudkantoor 1] . Hij vertelde haar dat zij directeur zou worden van [bedrijf 7] . Zij is met hem naar de Kamer van Koophandel gegaan om zich in te schrijven. Daarna zijn ze naar de notaris gegaan en hebben zij een bankrekening geopend. [verdachte] heeft het bankpasje gehouden. Zij kreeg hier € 1.000,- per maand voor en hoefde verder niets te doen. [verdachte] zou de administratie en belastingaangiften doen. Zij kreeg in totaal vier maanden betaald, zowel per bank als contant via [verdachte] . Zij weet niet wie de aandeelhouders van [bedrijf 7] waren in de periode dat zij directeur was. Zij heeft nooit facturen gehad of gemaakt en weet niet wie de facturen van [bedrijf 7] heeft opgemaakt. Toen [verdachte] haar vertelde dat [bedrijf 7] zou worden stopgezet omdat er geen activiteiten werden opgezet, is zij met hem naar de Kamer van Koophandel gegaan om zich uit te schrijven. [23] [naam medewerker bedrijf 7] heeft verklaard dat zij erbij was toen [directeur bedrijf 7] met [verdachte] op het kantoor van [boekhoudkantoor 1] sprak over [bedrijf 7] . [directeur bedrijf 7] zou directeur worden van [bedrijf 7] voor een bedrag per maand. [naam medewerker bedrijf 7] was aanwezig bij de betalingen die [verdachte] contant aan [directeur bedrijf 7] deed. [verdachte] zou alles doen qua administratie en [directeur bedrijf 7] hoefde niets te doen. [24]
[bedrijf 8]
(hierna: [bedrijf 8] ) is op 7 februari 2013 opgericht door [directeur bedrijf 7] . [25] [directeur bedrijf 7] heeft verklaard dat zij op initiatief van [verdachte] ook van [bedrijf 8] op papier directeur is geworden. Zij is met [verdachte] naar de Kamer van Koophandel gegaan om de onderneming op haar naam te zetten. [directeur bedrijf 7] zou hiervoor € 1.000,- of € 750,- per maand krijgen. [verdachte] heeft de bankpas en gegevens van de geopende bankrekening gehouden. [verdachte] vertelde haar dat hij de belastingaangiften en administratie voor [bedrijf 8] zou doen via [boekhoudkantoor 1] . Ze heeft zelf nooit activiteiten voor [bedrijf 8] ontplooid. [26]
[bedrijf 9].
[bedrijf 9] . (hierna: [bedrijf 9] ) was vanaf 1 september 2010 gevestigd op [adres bedrijf] in Amsterdam. [naam aandeelhouder bedrijf 9] was van 10 juli 2010 tot 10 augustus 2012 enig aandeelhouder en directeur. [27]
[naam aandeelhouder bedrijf 9] heeft verklaard dat hij [bedrijf 9] op verzoek van [medeverdachte 1] op zijn naam heeft gezet. Hij kreeg daarvoor € 1.500,- per maand op zijn rekening of soms contant van [medeverdachte 1] . Hij is met [verdachte] naar de notaris geweest. Hij weet niets van wat er in [bedrijf 9] gebeurde. De administratie en belastingaangiften werden verzorgd door [medeverdachte 1] . [naam aandeelhouder bedrijf 9] gaf alle correspondentie ongeopend aan [medeverdachte 1] . Hij weet niet wie facturen maakte op naam van [bedrijf 9] . Het bankpasje van de bankrekening van [bedrijf 9] en alles voor internetbankieren heeft hij afgegeven aan [medeverdachte 1] . [naam aandeelhouder bedrijf 9] had geen zicht op wat er op de rekening gebeurde. [28]
[bedrijf 10]
(hierna: [bedrijf 10] ) is opgericht op 13 maart 2012. De activiteiten zijn gestaakt per 8 juli 2013. [naam aandeelhouder bedrijf 9] was directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 10] . [29]
[naam aandeelhouder bedrijf 9] heeft verklaard dat voor [bedrijf 10] hetzelfde gold als voor [bedrijf 9] . Hij moest [bedrijf 10] van [medeverdachte 1] oprichten. Hij zou hier geld voor krijgen. Het was een slapende B.V. [naam aandeelhouder bedrijf 9] kreeg nooit post voor de B.V. Hij heeft een bankrekening geopend voor [bedrijf 10] en het bankpasje afgegeven aan [medeverdachte 1] . Het kantoor van [medeverdachte 1] zorgde voor de administratie en deed de belastingaangiften. [30]
[bedrijf 1]
is opgericht op 2 april 2009 en op 2 december 2014 failliet verklaard. [directeur 1 bedrijf 1] was directeur van 2009 tot 1 juli 2012, en tot 25 april 2013 was zij enig aandeelhouder. Vanaf 1 juni 2012 was [directeur 2 bedrijf 1] directeur van [bedrijf 1] . [31] [boekhoudkantoor 1] was de boekhouder van [bedrijf 1] en verzorgde onder andere in 2012 en eind 2013 de belastingaangiften, zo heeft [verdachte] verklaard tijdens het boekenonderzoek door de Belastingdienst bij [bedrijf 1] . [32]
[directeur 1 bedrijf 1] heeft verklaard dat zij [bedrijf 1] in 2006 is gestart en in 2009 op advies van [medeverdachte 1] heeft omgezet naar een besloten vennootschap. Haar boekhouder was [medeverdachte 1] . [bedrijf 1] was een uitzendbureau. [boekhoudkantoor 1] verzorgde de administratie, waaronder de loonheffing, omzetbelasting en vennootschapsbelasting. Haar contactpersoon was meestal [verdachte] of [naam medewerkster 2 boekhouderkantoor 1] , een medewerkster van [boekhoudkantoor 1] . [directeur 1 bedrijf 1] had het meest te maken met [verdachte] of [medeverdachte 1] . De aandelen heeft ze verkocht aan [directeur 2 bedrijf 1] voor een symbolisch bedrag. Ze is aan hem voorgesteld door [medeverdachte 1] en heeft [directeur 2 bedrijf 1] ontmoet bij [boekhoudkantoor 1] . [verdachte] is meegegaan naar de notaris voor de aandelenoverdracht. Ook het bestuur van de onderneming heeft zij overgedragen. [medeverdachte 3] vergezelde, als werknemer van [boekhoudkantoor 1] , [directeur 2 bedrijf 1] bij de [naam bank 1] bank voor de overdracht van de bankpasjes. [directeur 1 bedrijf 1] heeft nooit contact gelegd met [directeur 2 bedrijf 1] . Zij sprak hem bij [boekhoudkantoor 1] , bij de notaris en bij de bank. De overdracht van de bankpasjes gebeurde pas enige tijd na de bestuurswissel. Er kwam nog geld binnen van haar klanten. Er kwam ook geld op de rekening dat ze niet mocht gebruiken. Tegen haar werd gezegd dat [bedrijf 11] (de rechtbank begrijpt dat hiermee het hierna te bespreken bedrijf [bedrijf 11] wordt bedoeld) een klant was van de nieuwe eigenaar van [bedrijf 1] . Tot aan de overdracht werd ze gebeld door onder meer [medeverdachte 1] als er geld van [bedrijf 11] op de rekening van [bedrijf 1] was binnengekomen en dan kwam [medeverdachte 3] om het geld te pinnen en mee te nemen. [33]
[directeur 2 bedrijf 1] heeft verklaard dat zijn vriend [naam vriend directeur 2 bedrijf 1] hem heeft laten inschrijven als directeur van [bedrijf 1] . [directeur 2 bedrijf 1] kreeg daarvoor een bruto salaris van € 2.500,-. [naam vriend directeur 2 bedrijf 1] liet hem steeds dingen tekenen. [directeur 2 bedrijf 1] weet niet wat hij tekende, want hij kan dat niet goed lezen. [directeur 2 bedrijf 1] is een aantal keer op het kantoor van [boekhoudkantoor 1] geweest met [naam vriend directeur 2 bedrijf 1] . Hij kent [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . [directeur 2 bedrijf 1] weet niet wat de activiteiten van [bedrijf 1] waren. Hij was manusje van alles en kreeg daar geld voor. Hij kreeg van [naam vriend directeur 2 bedrijf 1] een paar keer de bankpassen van [bedrijf 1] om geld op te nemen. Hij nam geld op en gaf dat aan [naam vriend directeur 2 bedrijf 1] . Hij weet niet welke bedrijven klant waren van [bedrijf 1] . Hij kent [directeur 1 bedrijf 1] niet. [34] Uit de bankgegevens van [directeur 2 bedrijf 1] blijkt dat in de periode van
24 juli 2012 tot en met 19 februari 2014 vijf bijschrijvingen zijn gedaan door [bedrijf 1] en twee door [medeverdachte 3] . De overboekingen van [medeverdachte 3] hebben als omschrijving ‘zakgeld’. De bedragen variëren tussen € 150,- en € 600,-. [35]
De Belastingdienst heeft een boekenonderzoek ingesteld bij [bedrijf 11] (hierna: [bedrijf 11] ). [mede-eigenaar bedrijf 11] was mede-eigenaar en verzorgde de dagelijkse administratie. Bij dit onderzoek was [verdachte] aanwezig namens [boekhoudkantoor 1] , de boekhouder van [bedrijf 11] . [bedrijf 1] had in 2012 € 606.092,- en in 2013 € 473.046,- aan [bedrijf 11] gefactureerd. Tijdens het boekenonderzoek kwam naar voren dat deze facturen betrekking zouden hebben op het inhuren van personeel van [bedrijf 12] (hierna: [bedrijf 12] ) waarbij [bedrijf 1] als tussenpersoon optrad. Uit het onderzoek bleek dat een aanzienlijk deel van de facturen contant was betaald. Ook waren facturen van [bedrijf 1] betaald op de bankrekening van [bedrijven 5 en 6] en werden factuurbedragen overgemaakt op de privérekening van [mede-eigenaar bedrijf 11] . [36] [mede-eigenaar bedrijf 11] heeft verklaard dat hij dit had afgestemd met [verdachte] . [37] [bestuurder bedrijf 12] , bestuurder van [bedrijf 12] , heeft verklaard dat [bedrijf 11] personeel bij hem heeft ingehuurd, maar dat hij [bedrijf 1] niet kent. [medeverdachte 1] is zijn boekhouder geweest. [38]
[bedrijf 13]
[naam aandeelhouder bedrijf 13] was van 19 maart 2010 tot 2 november 2012 enig aandeelhouder van [bedrijf 13] (hierna: [bedrijf 13] ). Van 19 maart 2010 tot 2 april 2012 was hij ook directeur van [bedrijf 13] . In de periode van 1 april 2010 tot 20 mei 2011 was [bedrijf 13] gevestigd op [adres bedrijf] in Amsterdam. [39]
[naam aandeelhouder bedrijf 13] heeft verklaard dat hij [bedrijf 13] via [medeverdachte 3] heeft gekocht. [naam aandeelhouder bedrijf 13] had een ruimte in het kantoor van [boekhoudkantoor 1] . [boekhoudkantoor 1] deed de administratie en de belastingaangiften. [boekhoudkantoor 1] had de inlogcodes. [naam aandeelhouder bedrijf 13] kreeg
€ 1.500,- per maand van [boekhoudkantoor 1] via de bankrekening van [bedrijf 13] . De bankpas van de bankrekening van [bedrijf 13] lag op kantoor. [boekhoudkantoor 1] , in ieder geval [medeverdachte 3] , wist de pincode van de bankpas van [bedrijf 13] . [naam aandeelhouder bedrijf 13] hield zich niet bezig met de financiële kant van [bedrijf 13] en had geen zicht op de bankrekening. [40] Hij maakte geen facturen van [bedrijf 13] op. [41]
Het dossier bevat de volgende e-mail van 13 september 2011 afkomstig van
[mailadres aandeelhouder bedrijf 13]aan [medeverdachte 1] : [42]
(...) Nou, zoals je weet staat [bedrijf 13] nu al een klein jaartje op mijn naam, helemaal goed overigens.
lk heb echter geconstateerd dat de afspraak die we hebben gemaakt omtrent de maandelijkse
vergoeding niet helemaal nagekomen is. Er is namelijk een afspraak gemaakt voor een maandelijks
bedrag van 1500 euro.(…) De laatste maanden heb ik maandelijks 500 euro ontvangen, dat is dus veel minder dan de helft, dit bedrag is dus ook niet volgens afspraak. Als ik wat extra's vraag om bijvoorbeeld op vakantie te gaan dan wordt dat geregeld, maar pas als ik erom vraag en erom zeur heel jammer. lk weet niet wat er wordt gedaan met [bedrijf 13] wil ik ook niet weten, maar als er iemand van moet profiteren dan zijn het beide partijen niet 1 en ik heb toch wel het vermoeden dat ik voor de gek wordt gehouden.(…) lk wilde dit al maanden terug aankaarten maar om een reden dat ik [medeverdachte 3] niet in een zwart daglicht wilde plaatsen heb ik het niet gedaan. Hij heeft er overigens niets mee te maken, hij bepaalt het beleid niet.
[medeverdachte 1] heeft deze e-mail doorgestuurd naar
[mailadres medeverdachte 3]. [43]
Uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat [naam aandeelhouder bedrijf 13] in de periode van 3 mei 2010 tot en met 4 mei 2012 aan het einde van de maand werd betaald vanaf de bankrekening van [bedrijf 13] . Bij de eerste zeven overboekingen in deze periode stond in de omschrijving steeds “salaris”. In totaal is € 25.450,- aan hem overgemaakt. [44]
[naam medewerker bedrijf 7] was van 2 april 2012 tot 3 november 2012 directeur van [bedrijf 13] . Daarna en tot de ontbinding was [aandeelhouder en directeur bedrijf 13] enig aandeelhouder en directeur. [45] [naam medewerker bedrijf 7] heeft verklaard dat de naam [bedrijf 13] haar niets zegt. Zij heeft zich laten inschrijven als directeur, maar weet niet voor welke B.V. dat was. Zij heeft hiervoor één keer € 750,- ontvangen. [verdachte] was de boekhouder van de B.V. Zij hoefde niets te doen, behalve de vennootschap op haar naam zetten. Zij heeft niets van doen gehad met een bankrekening of bankpassen. [verdachte] werkte voor [boekhoudkantoor 1] . Zij weet niet wie de aandeelhouder van [bedrijf 13] was en wat de bedrijfsactiviteiten waren. Zij weet niet wie de opdrachtgevers of leveranciers van [bedrijf 13] waren. Zij beschikte niet over een bankpas van [bedrijf 13] en weet niet waar [bedrijf 13] was gevestigd. De namen [naam aandeelhouder bedrijf 13] en [aandeelhouder en directeur bedrijf 13] zeggen haar niets. [46] De FIOD heeft onderzoek gedaan naar de identiteit van [aandeelhouder en directeur bedrijf 13] . Uit onderzoek is gebleken dat het legitimatiebewijs van [aandeelhouder en directeur bedrijf 13] grote gelijkenissen vertoont met die van [bestuurder bedrijf 2] , de bestuurder van de hierna te bespreken onderneming [bedrijf 2] .
Reclame en Adviesbureau [bedrijf 2]
is opgericht op 28 maart 2012 en op 15 april 2016 ontbonden. Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] was [naam stichting] . [47] Van 1 januari 2012 tot 1 juli 2012 was [medeverdachte 3] bestuurder van die stichting. [48] [medeverdachte 3] verklaarde in het onderzoek Lethe op 11 juli 2012 dat hij [bedrijf 2] ongeveer in mei van dat jaar had opgericht, dat er binnen het bedrijf nog geen activiteiten waren en dat hij nog geen klanten had. [49] [boekhoudkantoor 1] heeft aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 2] gedaan over het vierde kwartaal 2011 en het eerste en tweede kwartaal van 2012. [50]
Vanaf 1 juli 2012 is [bestuurder bedrijf 2] enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] . [51] Het legitimatiebewijs van [bestuurder bedrijf 2] dat door de Kamer van Koophandel is verstrekt vertoont grote gelijkenissen met die van [aandeelhouder en directeur bedrijf 13] . Op beide identiteitskaarten zit een foto van dezelfde persoon. Beide identiteitskaarten zijn in [stad] afgegeven en op beide identiteitskaarten staat dezelfde geboortedatum en lengte. [52] De Italiaanse autoriteiten hebben bericht dat [bestuurder bedrijf 2] en [aandeelhouder en directeur bedrijf 13] niet voorkomen in het belastingregister, de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [stad] en het strafregister. [53]
Op 3 februari 2012 heeft [medeverdachte 3] namens [bedrijf 2] een bankrekening geopend bij de [naam bank 1] , waarbij hij als enige gebruiker, als tekeningsbevoegde en als pashouder is vermeld. [54] De Belastingdienst heeft onderzoek gedaan naar deze bankrekening. Hieruit blijkt dat vanaf 27 maart 2012 tot en met 16 april 2013 in totaal € 868.017,- is ontvangen en dat dit geld afkomstig is van zestien bedrijven, waarvan er tenminste tien gelieerd waren aan [boekhoudkantoor 1] . Zo heeft [bedrijf 1] , nadat [directeur 1 bedrijf 1] haar aandelen had overgedragen, in totaal meer dan € 309.000,- aan [bedrijf 2] betaald, vaak zonder specifieke omschrijving. [55] Ook is er geld vanaf onder meer de rekeningen van [bedrijf 3] , [bedrijf 10] en [bedrijf 7] overgemaakt op de rekening van [bedrijf 2] , terwijl de toenmalige bestuurders van die bedrijven hebben verklaard niets te weten van [bedrijf 2] , van door [bedrijf 2] geleverde diensten en/of van betalingen aan [bedrijf 2] . [56] Van de niet aan [boekhoudkantoor 1] gelieerde bedrijven hebben vertegenwoordigers van vier bedrijven verklaard nooit goederen of diensten van [bedrijf 2] te hebben afgenomen. Ze verklaren telefonisch onder druk te zijn gezet en daarom geld naar [bedrijf 2] te hebben overgemaakt. [57]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt aan de hand van deze bewijsmiddelen vast dat de genoemde bedrijven op initiatief en met hulp van medewerkers van [boekhoudkantoor 1] op naam zijn gezet van zogeheten katvangers die daarvoor betaald zouden krijgen en verder niets met het bedrijf deden. De rechtbank stelt vast dat [bestuurder bedrijf 2] een valse identiteit is en deze niet bestaande [bestuurder bedrijf 2] dus feitelijk geen bestuurder van [bedrijf 2] kan zijn geweest. In de bedrijven vonden in de periode waar het onderzoek op ziet geen bedrijfsactiviteiten plaats. De rechtbank begrijpt, gezien de context van de verklaringen en de betrokkenen, dat waar de getuigen over [boekhoudkantoor 1] spreken, [boekhoudkantoor 1] wordt bedoeld. Medewerkers van [boekhoudkantoor 1] ( [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] ) waren contactpersoon, deden de administratie en/of de boekhouding en konden beschikken over de bankrekeningen van de ondernemingen. Een aantal van de ondernemingen had het vestigingsadres op de [adres bedrijf] in Amsterdam, hetzelfde adres als [boekhoudkantoor 1] .
4.1.3.
Doorzoeking bij [boekhoudkantoor 1]
Op 17 oktober 2016 is het bedrijfspand van [bestuur boekhoudkantoor 1] en [boekhoudkantoor 4] B.V. (hierna: [boekhoudkantoor 4] ) op de [straatnaam boekhoudkantoor 4] in Amsterdam doorzocht. [58] [verdachte] heeft verklaard dat de klanten die eerder bij [boekhoudkantoor 1] zaten bij [boekhoudkantoor 4] waren ondergebracht. [59]
[naam medewerkster 1 boekhouderkantoor 1] heeft bij de doorzoeking verklaard dat zij gedetacheerd was bij [boekhoudkantoor 4] en de bedrijfsleiding van [bestuur boekhoudkantoor 1] in handen was van [medeverdachte 1] en [verdachte] . De klantenadministraties werden niet gescand maar in dossiermappen opgeslagen. Er werd daarvoor geen gebruik gemaakt van USB-sticks. Alle data werden opgeslagen op de server in een klantendossiermap. Iedere medewerker had een eigen account met een eigen gebruikersdirectory. [naam medewerkster 1 boekhouderkantoor 1] heeft de werkplek van [medeverdachte 3] aangewezen. Op die werkplek is een USB-stick aangetroffen. [60] Bij de doorzoeking werd administratie van diverse al genoemde en nog te bespreken bedrijven in beslag genomen. [61]
Aantreffen USB-stick met facturen
Op de hiervoor genoemde USB-stick stonden facturen. Een deel van de facturen was in het onderzoek van de Belastingdienst al naar voren gekomen. Op de USB-stick stond een map met de naam ‘ [naam map USB stick] ’. Hierin zaten facturen van [bedrijf 1] aan diverse bedrijven, onder andere aan [bedrijf 11] , [bedrijf 8] en [bedrijf 14] Een deel van de facturen op de USB-stick is ook in de administratie van die bedrijven aangetroffen; bij die bedrijven zelf en/of op het kantoor van [boekhoudkantoor 1] . Sommige factuurnummers van de facturen op de USB-stick komen terug op bankafschriften van de betrokken bedrijven. Bij de facturen van [bedrijf 1] op de USB-stick stond bij de bestandseigenschappen steeds “ [medeverdachte 3] ” als auteur en soms ook als degene die het bestand als laatst heeft gewijzigd. Op de USB-stick stonden ook facturen en kwitanties van andere bedrijven zoals [bedrijf 2] en [bedrijf 13] en facturen gericht aan [bedrijf 3] . In de eigenschappen van de Excel-bestanden waar facturen in stonden, stond vaak “ [medeverdachte 3] ” als auteur en degene die het bestand het laatst heeft gewijzigd. Een enkele keer stond “ [naam 1] ”, “ [naam 2] ”, “ [naam 3] ”, “ [naam 4] ”, “ [naam 5] ” of “ [naam 6] ” vermeld als auteur en/of als degene die het bestand voor het laatst heeft gewijzigd. [62] Waar hierna in dit vonnis wordt gesproken over de USB-stick wordt steeds deze USB-stick bedoeld.
Overweging rechtbank
De rechtbank schrijft de naam “ [medeverdachte 3] ” in de bestandsgegevens op de USB-stick toe aan [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] is zijn voornaam en de USB-stick is op zijn werkplek aangetroffen.
Zoals hiervoor onder 4.1.2 overwogen hebben de katvangers verklaard dat zij zelf geen facturen hebben opgemaakt. Vertegenwoordigers van bedrijven waar facturen aan zijn gericht, hebben verklaard nooit opdracht te hebben gegeven tot de levering van de goederen of diensten die op de facturen staan. Dit leidt tot de algemene conclusie van de rechtbank dat valse facturen zijn opgemaakt. Toch werd op facturen betaald. [63] De rechtbank gaat bij de bespreking van feit 2 nader in op de specifiek tenlastegelegde facturen en de betrokkenheid van verdachte daarbij.
4.1.4.
Pinopnames
De FIOD heeft onderzoek gedaan naar pinopnames en stortingen van diverse aan [boekhoudkantoor 1] gelieerde bedrijven.
Van de rekeningen van [bedrijf 1] werd in de periode van 6 april 2010 tot en met 26 december 2013 € 330.132,53 contant opgenomen.
Van de rekening van [bedrijf 13] werd in de periode van 3 mei 2010 tot en met 21 augustus 2012 € 1.769.809,24 contant opgenomen.
Van de rekening van [bedrijf 2] werd in de periode van 23 februari 2012 tot en met 22 april 2013 € 670.700,- contant opgenomen.
Van de rekening van [bedrijf 7] werd in de periode van 31 december 2011 tot en met 29 januari 2013
€ 167.080,- contant opgenomen. [64]
De FIOD beschrijft 39 momenten waarop kort na elkaar bij dezelfde locatie of in de directe omgeving daarvan geld wordt opgenomen van bankrekeningen van verschillende ondernemingen. Op 4 april 2013 worden drie pinopnames gedaan van de rekening van [bedrijf 2] bij de [naam bank 1] Bank aan het [locatie bank 1] in Amsterdam. Op de camerabeelden van deze pinopnames is een man te zien die volgens de FIOD erg op [medeverdachte 3] lijkt. Drie minuten later wordt bij een geldautomaat van een [naam bank 2] vestiging aan het [locatie bank 2] in Amsterdam een pinopname gedaan vanaf de zakelijke [naam bank 2] -rekening van [bedrijf 1] . Genoemde pinlocaties liggen op loopafstand van elkaar. [65] [directeur 1 bedrijf 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] met haar meeging om geld van de rekening van [bedrijf 1] te pinnen en dat [medeverdachte 3] het geld altijd meenam. [66]
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de opnames van de rekeningen van de aan [boekhoudkantoor 1] gelieerde bedrijven door een of meer medewerkers van [boekhoudkantoor 1] zijn gedaan. Uit de verklaring van [directeur 1 bedrijf 1] , ondersteund door de camerabeelden, blijkt dat in ieder geval [medeverdachte 3] pinopnames heeft gedaan. Uit de verklaringen van katvangers blijkt daarnaast dat [boekhoudkantoor 1] de beschikking had over de bankpassen van die rekeningen. [verdachte] had de bankpas van [bedrijf 7] en [medeverdachte 3] die van [bedrijf 13] . [medeverdachte 3] opende de bankrekening van [bedrijf 2] en had alle bankgegevens en de bankpas. [bedrijf 2] is feitelijk niet overgegaan op een andere persoon. Uit de verklaring van [directeur 1 bedrijf 1] blijkt dat [boekhoudkantoor 1] na 1 juli 2012 over de bankrekening van [bedrijf 1] beschikte. [medeverdachte 3] ging met [directeur 2 bedrijf 1] mee naar de bank bij de overdracht van de bankrekening. [directeur 2 bedrijf 1] was een katvanger die niets op eigen initiatief met de bankrekening deed en ook zelf niet over de bankpas beschikte. Uit het onderzoek naar de pinopnames leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] op 4 april 2013 met de bankpas van [bedrijf 1] heeft gepind. Dit alles leidt tot de conclusie dat [boekhoudkantoor 1] ook over de bankpas van [bedrijf 1] beschikte. Uit het onderzoek naar de pinopnames blijkt dat de opnames van de bankrekeningen van verschillende aan [boekhoudkantoor 1] gelieerde bedrijven vaak samenvallen in de tijd. De rechtbank gaat voor die momenten uit van het scenario dat steeds één medewerker van [boekhoudkantoor 1] met bankpassen van verschillende aan haar gelieerde bedrijven ging pinnen.
4.2.
Vrijspraak feit 2: valsheid in geschrift
4.2.1.
Vrijspraak van de facturen
De FIOD heeft onderzoek gedaan naar facturen die zijn aangetroffen in de administratie van bedrijven die klant waren van [boekhoudkantoor 1] en die vermoedelijk vals waren. Een aantal van deze facturen is in de tenlastelegging van verdachte opgenomen. Bij vonnis van vandaag zijn medeverdachten [boekhoudkantoor 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] veroordeeld voor het opmaken en voorhanden hebben van valse facturen. De valse facturen zijn gebruikt om te frauderen met belastingen en/of om geldstromen tussen verschillende vennootschappen af te dekken. Gezien de rol van verdachte binnen [boekhoudkantoor 1] en zijn betrokkenheid bij de katvangers en de belastingaangiften, zie hiervoor onder 4.1., concludeert de rechtbank dat verdachte wist dat er gebruik werd gemaakt van valse facturen. Het dossier bevat echter onvoldoende bewijs dat verdachte zelf facturen valselijk heeft opgemaakt, dat hij dit samen met medeverdachte(n) heeft gedaan, of dat hij hieraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het dossier bevat ook onvoldoende bewijs dat verdachte de facturen voorhanden heeft gehad.
4.2.2.
Vrijspraak van de overeenkomst betreffende de transfer van [naam voetballer] naar [naam voetbalclub] tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 4] , gedateerd 30 mei 2012 (DOC-261)
De rechtbank spreekt verdachte vrij van valsheid in geschrift met betrekking tot deze overeenkomst. De overeenkomst bevat afspraken tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 4] over de onderhandelingen en betaling daarvoor in het kader van de transfer van [naam voetballer] naar voetbalclub [naam voetbalclub] . De overeenkomst is niet ondertekend. De officier van justitie is op de zitting ingegaan op de inhoud van het stuk en op de bewijsmiddelen die de conclusie zouden rechtvaardigen dat de inhoud van het stuk niet op waarheid berust en dus vals is.
Voor een veroordeling voor valsheid in geschrift moet de overeenkomst niet alleen vals zijn, maar ook bestemd zijn om tot bewijs te dienen. Daarvan is naar vaste rechtspraak sprake als het gaat om een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer zo’n betekenis wordt toegekend. De overeenkomst is niet ondertekend en uit het dossier blijkt niet dat partijen zich op de inhoud van dit stuk hebben beroepen. Daarbij komt dat [medeverdachte 2] tegen de Belastingdienst heeft verklaard dat [medeverdachte 3] en hij alleen mondelinge afspraken hebben gemaakt. De status van de niet ondertekende overeenkomst is dan ook onbekend. Bij die stand van zaken vindt de rechtbank niet bewezen dat de overeenkomst bestemd was om als bewijs te dienen en dus ook niet dat daarmee valsheid in geschrift is gepleegd.
4.2.3.
Vrijspraak van de kwitantie aan [bedrijf 4] , gedateerd 3 januari 2013 (DOC-148 3/4)
De Belastingdienst heeft op 5 november 2014 een derdenonderzoek gedaan naar een aantal facturen die [bedrijf 4] heeft ontvangen van [bedrijf 2] . In totaal is € 60.500,- door [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] gefactureerd voor “het bemiddelen van [naam voetballer] naar [naam voetbalclub] ”. Daarvan is volgens [medeverdachte 2] € 35.000,- via de bank en € 25.000,- contant betaald. Als bewijs voor die contante betaling door [bedrijf 4] aan [bedrijf 2] heeft verdachte op verzoek van [medeverdachte 2] vier kwitanties aan de controleambtenaar van de Belastingdienst gemaild. Eén van die kwitanties staat op de tenlastelegging van feit 2. Ten laste is gelegd dat de valsheid eruit bestaat dat in strijd met de waarheid is voorgewend dat het op de kwitantie vermelde bedrag een bevestiging is van een eerdere contante betaling van [bedrijf 4] aan [bedrijf 2] . De rechtbank moet dus beoordelen of ten onrechte op de kwitantie staat dat [bedrijf 4] een contante betaling aan [bedrijf 2] heeft gedaan. De officieren van justitie hebben aangevoerd dat de kwitantie vals is, omdat (1) tegenover deze betaling geen werkzaamheden van [bedrijf 2] staan, (2) het niet duidelijk is welke factuur met deze betaling werd voldaan (omdat op de kwitantie niet naar een factuur wordt verwezen) en (3) omdat de kwitanties zijn ondertekend door [bestuurder bedrijf 2] , die niet bestaat. De rechtbank vindt dat deze feiten en omstandigheden wellicht bewijs vormen voor de stelling dat voor de contante betaling geen titel bestond en/of dat iemand zich bij de ondertekening ten onrechte heeft voorgedaan als [bestuurder bedrijf 2] , maar zij leveren geen bewijs voor het verwijt dat er
geencontante betaling door [bedrijf 4] aan [bedrijf 2] is geweest. Dit betekent dat de valsheid van de kwitantie zoals deze is tenlastegelegd niet is komen vast te staan. De verweren van de verdediging op dit onderdeel kunnen daarom verder onbesproken blijven.
4.3.
Feit 1: onjuiste aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting en het niet doen van aangiften omzetbelasting
De verdenking is dat verdachte samen met anderen voor [bedrijf 1] opzettelijk onjuiste aangiften OB, een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting en geen aangiften OB heeft ingediend, waardoor (steeds) te weinig belasting is geheven.
De rechtbank vindt deze belastingfeiten bewezen. De rechtbank bespreekt hierna de tenlastegelegde pleegperiode, de aangiften van [bedrijf 1] , de toerekening van de belastingfraude aan [boekhoudkantoor 1] en de deelneming van verdachte daaraan en de pleegperiode.
4.3.1.
Overweging met betrekking tot de tenlastegelegde pleegperiode aangiften OB
De rechtbank heeft na afloop van de zitting geconstateerd dat de tenlastegelegde pleegperiodes met betrekking tot de onjuiste en ontbrekende aangiften omzetbelasting (hierna: OB) niet corresponderen met de specifieke kwartalen en maanden onder verwijzing naar bijbehorende documentnummers die vervolgens in de tenlastelegging zijn opgenomen. De tenlastegelegde pleegperiode voor de onjuiste aangiften eindigt op 1 september 2012 terwijl ook de concrete aangiften over januari en maart 2013 in de tenlastelegging zijn opgenomen. Bij de ontbrekende aangiften is 30 april 2013 als einddatum van de pleegperiode opgenomen, terwijl vervolgens specifiek wordt ingegaan op de ontbrekende aangiften over de maanden april 2013 tot en met december 2013.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de tenlastegelegde pleegperiodes daarmee evident onjuist geformuleerd. Dit leidt tot de vraag of dit tot enige consequentie moet leiden en zo ja, welke.
Op de zitting is op dit punt geen verweer gevoerd en ook is niet gebleken van enige onduidelijkheid over het verwijt dat verdachte wordt gemaakt. Het gaat om de vraag of verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de concreet genoemde beweerdelijk onjuiste en ontbrekende aangiften. Gelet hierop vindt de rechtbank dat is voldaan aan de informatieve functie van de tenlastelegging en zal de rechtbank de pleegperiodes verbeterd lezen, in die zin dat met betrekking tot de pleegperiode zal worden uitgegaan van de concreet tenlastegelegde kwartaal- en maandaangiften.
4.3.2.
Aangiften van [bedrijf 1]
De verdenking ziet op de volgende aangiften voor [bedrijf 1] :
- onjuiste aangiften OB voor het eerste en derde kwartaal van 2012 en januari en maart 2013,
- onjuiste aangifte vennootschapsbelasting over 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 en
- geen aangiften OB over april, juni, juli en september tot en met december 2013.
Onjuiste aangiften OB van [bedrijf 1]
De rechtbank vindt dat [bedrijf 1] opzettelijk onjuiste aangiften OB heeft ingediend voor het eerste kwartaal van 2012 en maart 2013. De aangiften zijn onjuist, omdat daarin de valse facturen die [bedrijf 1] heeft uitgestuurd niet zijn verwerkt. Ook als het om een bewust valse factuur gaat, moet [bedrijf 1] daarover omzetbelasting betalen en daarvan dus aangifte doen.
-
De aangifte OB voor het eerste kwartaal van 2012
De aangifte OB van [bedrijf 1] voor het eerste kwartaal van 2012 is op 29 mei 2012 ingediend op naam van [boekhoudkantoor 1] . [67] Voor dit kwartaal gaat het om vier facturen aan [bedrijf 11] (nummers 1001-1004). [68] Deze facturen zijn aangetroffen in de administratie van [bedrijf 11] , maar niet verwerkt in de aangifte OB. Twee facturen aan [bedrijf 14] (nummers 1023 en 1024), zijn betaald, maar niet verwerkt in de aangifte OB. Hierdoor heeft [bedrijf 1] in de aangifte over het eerste kwartaal van 2012 € 50.020,- te weinig omzet aangegeven. [69]
-
De aangifte OB voor het derde kwartaal 2012
Voor het derde kwartaal van 2012 gaat het onder andere om twee facturen aan [bedrijf 11] (nummers 1020 en 2021). [70] Deze facturen zijn aangetroffen in de administratie van [bedrijf 11] , maar niet geboekt in de administratie van [bedrijf 1] . Hierdoor is € 29.052,- belaste omzet niet geboekt in de administratie en [bedrijf 1] heeft in de aangifte over het derde kwartaal van 2012 € 194.915,- te weinig omzet aangegeven. [71]
-
De aangifte OB voor januari 2013
Uit onderzoek naar de belastingaangiften van [bedrijf 1] blijkt dat in de administratie van [bedrijf 11] een factuur is aangetroffen gedateerd 31 januari 2013 met een factuurbedrag van € 23.333,10. [72] Verder blijkt dat door twee bedrijven een totaal bedrag van € 17.150,- is overgemaakt aan [bedrijf 1] . Aan deze overboekingen liggen twee facturen uit januari 2013 ten grondslag. De totale, belastbare omzet is € 40.383. In de aangifte OB is een belaste omzet van € 26.052 aangegeven. Er is € 14.431,- te weinig aan belaste omzet aangegeven in de aangifte. [73]
-
De aangifte OB voor maart 2013
De aangifte OB van [bedrijf 1] voor maart 2013 is op 23 april 2013 ingediend op naam van [directeur 2 bedrijf 1] . [74] Uit onderzoek naar de omzet van [bedrijf 1] in 2013 blijkt dat drie bedrijven facturen van [bedrijf 1] van maart 2013 aan [bedrijf 1] hebben betaald die niet zijn opgenomen in de aangifte OB voor die periode. Op de aangifte OB van maart 2013 is € 44.393,- te weinig aan omzet aangegeven. [75]
Uit DOC-165 blijkt dat de aangifte OB van het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2012 op naam van [boekhoudkantoor 1] is ingediend en de aangifte van maart 2013 op naam van [directeur 2 bedrijf 1] . Hoewel deze aangifte op naam van [directeur 2 bedrijf 1] is ingediend stelt de rechtbank op grond van het volgende vast dat dit feitelijk door [boekhoudkantoor 1] is gedaan. Bij 4.1.2 is vastgesteld dat [boekhoudkantoor 1] voor [directeur 1 bedrijf 1] de boekhouding van [bedrijf 1] verzorgde en dat [bedrijf 1] vanaf 1 juni 2012 op initiatief van [boekhoudkantoor 1] op naam werd gezet van [directeur 2 bedrijf 1] die katvanger was. De aangiften OB van 2012 zijn allemaal ingediend op naam van [boekhoudkantoor 1] in 2012. [76] [verdachte] heeft verklaard dat [boekhoudkantoor 1] eind 2013 aangiften loonheffingen heeft ingediend en hij heeft op 22 april 2013 een aangifte vennootschapsbelasting ingediend. [77] [boekhoudkantoor 1] deed in 2012 en 2013 dus belastingaangiften voor [bedrijf 1] . [directeur 2 bedrijf 1] heeft bij het zien van de aangifte verklaard dat hij die aangifte voor het eerst zag en niet begreep dat hij die zou hebben ingediend. [78]
Niet doen van aangifte OB in 2013
[bedrijf 1] heeft in 2013 de volgende bedragen aan omzet ontvangen, waarbij de bedragen zijn toegerekend aan de maand van facturering:
april: € 116.184,- afkomstig van [bedrijf 11] en [bedrijf 15]
juni: € 10.652,- afkomstig van [bedrijf 11]
juli € 100.683,- afkomstig van [bedrijf 11] en overige klanten
september € 195.544,- afkomstig van [bedrijf 11] en overige klanten
oktober € 86.866,- afkomstig van [bedrijf 11] en overige klanten
november € 38.499,- afkomstig van [bedrijf 11]
december € 38.869,- afkomstig van [bedrijf 11]
Over de maanden april tot en met december 2013 zijn geen aangiften OB ingediend. In totaal is over deze maanden € 587.297,- aan belaste omzet niet aangegeven. Hierdoor is fiscaal nadeel ontstaan. [79]
De verdediging heeft aangevoerd dat het niet doen van aangifte omzetbelasting voor [bedrijf 1] niet kan worden bewezen omdat uit het dossier niet blijkt dat [bedrijf 1] daartoe is uitgenodigd of aangemaand. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij. De door de verdediging aangehaalde rechtspraak gaat over zogenoemde aanslagbelastingen. Omdat het in deze zaak om het niet doen van omzetbelasting (een aangiftebelasting) gaat, is genoemde rechtspraak niet op deze aangiften van toepassing.
Onjuiste aangifte vennootschapsbelasting (hierna: VPB)
De aangifte VPB voor 2012 is op 22 april 2013 ingediend vanaf
[mailadres boekhoudkantoor 1]. [80] [verdachte] heeft verklaard dat hij de aangifte VPB 2012 heeft ingediend op basis van de gegevens waarover hij op dat moment beschikte. De Belastingdienst heeft vastgesteld dat de administratie over het tweede halfjaar 2012 niet aanwezig was bij [verdachte] en dat het indienen van een aangifte met de juiste cijfers niet mogelijk was. [81] [verdachte] heeft bij de Belastingdienst verklaard dat hij niet meer administratie van [bedrijf 1] onder zich had dan dat hij de Belastingdienst ter inzage had aangeboden en dat hij niet wist waar de overige administratie was. [82]
In de aangifte VPB staat een omzet van € 555.294,-. Uit het onderzoek van de FIOD komt naar voren dat in die aangifte een omzetbedrag van € 458.977,- niet is meegenomen. Dit bedrag bestond uit omzet van niet geboekte, vermoedelijk valse, facturen en uit omzet, bestaande uit op de bankrekeningen van [bedrijf 1] binnenkomende betalingen van bestaande klanten van [bedrijf 1] . In de berekening van het belastingnadeel voor de vennootschapsbelasting heeft de FIOD alleen deze laatste niet verantwoorde omzet betrokken. Uitgaande van een omzetbedrag van € 126.000,- bedraagt het belastingnadeel als gevolg van deze onjuiste aangifte € 25.200,-. [83]
4.3.3.
Daderschap [boekhoudkantoor 1] en verdachte
Vast staat dat [boekhoudkantoor 1] niet degene is die op grond van de wet gehouden was tot het doen van aangifte OB of VPB voor [bedrijf 1] . Dat was immers [bedrijf 1] zelf. De rechtbank beschouwt [boekhoudkantoor 1] en [verdachte] echter als medeplegers van [bedrijf 1] en overweegt daartoe als volgt.
Medewerkers van [boekhoudkantoor 1] hebben namens [bedrijf 1] de aangiften OB/VPB ingediend. Het indienen van de belastingaangiften voor klanten viel binnen de sfeer en onder de normale bedrijfsvoering van [boekhoudkantoor 1] . Deze gedragingen worden daarom aan [boekhoudkantoor 1] toegerekend. Dat geldt ook voor het niet doen van de aangiften OB van [bedrijf 1] . Dat [boekhoudkantoor 1] daarbij heeft samengewerkt (medeplegen) met [bedrijf 1] leidt de rechtbank af uit het feit dat [bedrijf 1] feitelijk werden bestuurd vanuit [boekhoudkantoor 1] . Zoals hiervoor werd overwogen verzorgde [boekhoudkantoor 1] niet alleen de belastingaangiften voor [bedrijf 1] , maar was [boekhoudkantoor 1] ook verantwoordelijk voor het valselijk opmaken van facturen op naam van [bedrijf 1] . Ook hadden medewerkers van [boekhoudkantoor 1] feitelijk de beschikking over de bankrekeningen van deze ondernemingen. Feitelijk hadden [boekhoudkantoor 1] en haar medewerkers de volledige zeggenschap over wat er binnen de ondernemingen gebeurde en zij wisten dat er meer werd gefactureerd en ontvangen dan in belastingaangiften werd opgegeven. [boekhoudkantoor 1] kan daarom (mede)verantwoordelijk worden gehouden voor het niet doen van de aangiften van [bedrijf 1] .
[verdachte] was degene die voor [bedrijf 1] onder meer katvangers regelde en de boekhouding deed. Zonder de rol van [verdachte] waren de belastingfeiten van [bedrijf 1] niet mogelijk geweest. Hoewel [verdachte] de daarmee gemoeide facturen mogelijk niet voorhanden heeft gehad, wist hij dat er door [bedrijf 1] meer werd gefactureerd dan dat er in de aangiften werd opgegeven. Zo was hij bijvoorbeeld ook de boekhouder van [bedrijf 11] en had hij contact met [mede-eigenaar bedrijf 11] over de betalingen van facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 11] . Voor de aangifte VPB geldt meer specifiek dat hij die zelf onjuist heeft ingediend, waarmee hij ook op die manier een essentiële bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank vindt dat steeds sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] , zijn mededaders en de rechtspersoon [bedrijf 1] , gericht op de planning en uitvoering van het feit, dat sprake is van medeplegen. Verdachtes opzet was zowel gericht op het onjuist doen van aangiften omzet- en vennootschapsbelasting, als op het medeplegen daarvan.
Anders dan bij [verdachte] , worden medeverdachten ook verdacht van het niet en onjuist doen van aangiften OB hebben gepleegd met betrekking tot [bedrijf 2] . Omdat de rechtbank in die zaken tot bewezenverklaring komt en dit van belang is voor de beoordeling van de hierna te bespreken witwasverdenking, zal de rechtbank kort ingaan op de belastingfraude bij [bedrijf 2] .
Zoals onder 4.1 werd vastgesteld, verzorgde [boekhoudkantoor 1] de boekhouding van [bedrijf 2] , werden er op de USB-stick facturen van [bedrijf 2] gericht aan anderen aangetroffen en werden deze facturen daadwerkelijk gebruikt. Zo werd op deze facturen op de rekening van [bedrijf 2] betaald.
De rechtbank stelt vast dat er op de USB-stick facturen zijn aangetroffen die zijn gedateerd op data gelegen in het eerste en tweede kwartaal 2012 en dat de omzetbelasting vermeld op die facturen niet in de aangiften OB is aangegeven. [84] De rechtbank stelt ook vast dat er over het derde en vierde kwartaal van 2012 geen aangiften OB zijn gedaan, terwijl er ook in die periodes door [bedrijf 2] werd gefactureerd. [85] Van alle gefactureerde omzetbelasting had aangifte OB moeten worden gedaan en dit is ten onrechte niet gedaan. Om dezelfde redenen als bij [bedrijf 1] wordt ook de belastingfraude bij [bedrijf 2] toegerekend aan [boekhoudkantoor 1] .
4.3.4.
Pleegperiode
Voor de onjuiste aangiften OB begint de bewezenverklaarde periode op 29 mei 2012, de datum waarop de eerste onjuiste aangifte is gedaan door [bedrijf 1] (over het eerste kwartaal 2012), De bewezenverklaarde periode eindigt op 23 april 2013, de datum waarop de laatste aangifte OB van [bedrijf 1] (over maart 2013) is ingediend. De andere aangiften vallen binnen deze periode.
Voor de aangifte VPB is hierboven vastgesteld dat die op 22 april 2013 is ingediend.
Voor het niet doen van aangiften OB begint de bewezenverklaarde periode op 31 mei 2013. Dit is de laatste dag van de maand volgend op het eerste tijdvak waarover door [bedrijf 1] geen aangifte OB is gedaan (april 2013). De bewezenverklaarde periode eindigt op 31 januari 2014. Dit is de laatste dag van de maand volgend op het laatste tijdvak waarover door [bedrijf 1] geen aangifte is gedaan. De andere tenlastegelegde (niet gedane) aangiften vallen binnen deze periode.
4.4.
Feit 3: (Gewoonte)witwassen
De verdenking is dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim 2,6 miljoen euro. De rechtbank stelt vast dat dit bedrag is opgebouwd uit contante opnames van de bankrekening van [bedrijf 2] (€ 670.700), [bedrijf 1] (€ 206.290) en [bedrijf 13] (€ 1.769.809). [86] Hiervoor onder 4.1.4. heeft de rechtbank vastgesteld dat de pinopnames zijn gedaan door medewerkers van [boekhoudkantoor 1] . Bij de beoordeling van dit feit gaat het om de vraag of het geld dat hierbij werd opgenomen een criminele herkomst had en of daarom sprake is van witwassen. De rechtbank vindt het witwassen van het hele geldbedrag bewezen.
De rechtbank bespreekt hierna de herkomst van de gelden, de verhulling van de herkomst en de omzetting van gelden, de toerekening van het witwassen aan [boekhoudkantoor 1] en het medeplegen daaraan door verdachte, de pleegperiode en gewoonte, en tot slot het tenlastegelegde bestanddeel in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf.
4.4.1.
Bekend gronddelict
De rechtbank stelt vast dat een deel van het geld afkomstig is uit belastingfraude. De rechtbank heeft bij feit 1 vastgesteld dat [boekhoudkantoor 1] en anderen belastingfraude hebben gepleegd bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Uit het onderzoek naar de omzet van [bedrijf 1] in 2012 en 2013 blijkt dat ook voor nog niet besproken tijdvakken in 2012 en 2013 onjuiste aangiften OB of ten onrechte geen aangiften OB zijn ingediend. De FIOD heeft berekend welk nadeel de Belastingdienst door die fraude heeft geleden over 2012 en 2013, oftewel hoeveel te weinig belasting [bedrijf 1] en [bedrijf 2] hierdoor hebben betaald. Bij [bedrijf 1] is dat aan vennootschapsbelasting in 2012 € 25.200,- en aan omzetbelasting in 2012 € 137.356,- en in 2013 € 135.680,-. [87] Het totaal aan te weinig betaalde belasting door [bedrijf 1] in 2012 en 2013 is dus € 298.236,-.
Ook bij [bedrijf 2] was sprake van fraude met de omzetbelasting waardoor het ten onrechte door [bedrijf 2] niet afgedragen bedrag afkomstig was van misdrijf. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat meerdere bedrijven hebben betaald op de bankrekening van [bedrijf 2] omdat ze werden bedreigd. Dit laatste bedrag telt op tot in ieder geval € 63.172,66. [88]
4.4.2.
Onbekend gronddelict
In het dossier en door de officier van justitie is gesteld dat de valse facturen (onder meer) tot doel hadden om verschillende bedrijven vooraftrek van btw te laten claimen zonder dat deze btw op een later moment weer werd afgedragen, waardoor de overheid als “pinmachine” werd gebruikt. Uit de arresten van het hof in het onderzoek Lethe in de zaken tegen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] maakt de rechtbank op dat destijds in dat onderzoek per betrokken bedrijf is nagegaan hoeveel geld de Belastingdienst aan onterechte vooraftrek heeft verrekend of overgemaakt op de rekening van die bedrijven. In het onderzoek Styx ontbreekt zo’n berekening. De rechtbank kan daarom in deze zaak niet vaststellen of en in hoeverre geld afkomstig van onterechte vooraftrek btw is terechtgekomen op de bankrekeningen waarvan de contante opnames zijn gedaan.
Ook als een specifiek misdrijf waar het geld vandaan komt niet kan worden vastgesteld, kan witwassen van dat geld onder omstandigheden worden bewezen. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een ernstig vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet en verifieerbaar zijn en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als uit dat onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van het geld worden bewezen.
Het deel van het geld dat van de rekeningen van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 13] is opgenomen en waarvan geen specifiek gronddelict vast te stellen is, heeft óf een legale óf een onbekende criminele herkomst. Gezien de constructie die [boekhoudkantoor 1] gebruikte met meerdere bedrijven, katvangers en valse facturen, en de afwezigheid van legale bedrijfsactiviteiten, zoals hiervoor uitgebreid besproken, vindt de rechtbank dat sprake is van een zodanig ernstig vermoeden van witwassen van het geld op/van genoemde rekeningen dat van de verdachten een verklaring over de herkomst van het geld mag worden verlangd. Verdachten hebben geen verklaring gegeven over de legale herkomst van de opgenomen geldbedragen. Bij die stand van zaken vindt de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat ook het deel waarvan niet specifiek kan worden vastgesteld dat het van belasting- of acquisitiefraude afkomstig is, van misdrijf afkomstig is.
4.4.3.
Verhulling van de herkomst en omzetting
Door een constructie op te zetten met katvangers bij meerdere bedrijven en valse facturen op te maken, zoals de rechtbank hiervoor onder 4.2 heeft vastgesteld, heeft [boekhoudkantoor 1] steeds geprobeerd de criminele herkomst van de geldbedragen te verhullen. De Belastingdienst heeft in het boekenonderzoek bij [bedrijf 1] geconcludeerd dat de ontvangen betalingen op basis van valse facturen deels op dezelfde dag overgemaakt werden naar bankrekeningen van andere ondernemingen en deels op dezelfde dag contant werden opgenomen bij pinautomaten. Het grootste gedeelte van het geld dat is doorgestort is doorgestort naar de bankrekening van [bedrijf 2] . [89] Ook het geld dat binnenkwam op de rekening van [bedrijf 2] werd steeds kort na binnenkomst opgenomen of overgeboekt. [90] Hetzelfde geldt voor het geld dat binnenkwam op de rekening van [bedrijf 13] . [91] De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de gelden die op de bankrekeningen van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 13] binnenkwamen kort na ontvangst vrijwel geheel contant zijn opgenomen of zijn doorgestort. Daarmee heeft [boekhoudkantoor 1] het uit misdrijf verkregen geld omgezet en overgedragen.
4.4.4.
Daderschap [boekhoudkantoor 1] en medeplegen verdachte
De rechtbank rekent het witwassen toe aan [boekhoudkantoor 1] . De rechtbank verwijst mede naar wat zij hiervoor bij de beoordeling van het eerste feit over het daderschap heeft overwogen. Onder het toeziend oog van [medeverdachte 1] hebben meerdere medewerkers van [boekhoudkantoor 1] werkzaamheden, die binnen de normale bedrijfsvoering van het boekhoudkantoor vielen, ingezet voor een constructie waarmee beschikking werd verkregen over geld waarop [boekhoudkantoor 1] en de werknemers geen recht hadden. Vanwege die constructie, de onjuiste belastingaangiften en de betrokkenheid van verdachten daarbij moet ook voor alle verdachten bekend zijn geweest dat het overgeboekte en gepinde geld van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank merkt ook [verdachte] aan als medepleger van het witwassen. Hij was betrokken bij de betaling op valse facturen van [bedrijf 1] en heeft hij zich schuldig gemaakt aan de belastingfraude door [bedrijf 1] . Hiervoor is vastgesteld dat hij actieve betrokkenheid had bij de werving van katvangers en het verkrijgen van de bankpasjes van diverse betrokken ondernemingen. Deze ondernemingen hebben betaald op rekeningen van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en/of [bedrijf 13] , waarna die gelden werden overgeboekt of opgenomen. [verdachte] heeft daarmee een bewuste en belangrijke rol gespeeld in het mogelijk maken van de constructie die tot het witwassen heeft geleid.
4.4.5.
Pleegperiode en gewoonte
De bewezenverklaarde periode van het witwassen begint op 3 mei 2010. Dat is de eerste datum waarop er geld wordt gepind vanaf de rekening van [bedrijf 13] , die op naam van katvanger [naam aandeelhouder bedrijf 13] stond en waarvan het bankpasje in handen was van [boekhoudkantoor 1] , zoals is vastgesteld onder 4.1.2 en 4.1.4. De verhulling van de herkomst van het geld heeft zich in ieder geval voortgezet tot en met de tenlastegelegde datum 17 oktober 2016, de datum van de doorzoeking bij [boekhoudkantoor 1] . De rechtbank beschouwt deze volledige periode als de periode waarbinnen het witwassen is gepleegd. Omdat de witwashandelingen stelselmatig en gedurende een periode van jaren plaatsvonden bij verschillende bedrijven vindt de rechtbank bewezen dat sprake is van gewoontewitwassen.
4.4.6.
In de uitoefening van zijn beroep of bedrijf
Dat [boekhoudkantoor 1] en haar medewerkers in de uitoefening van hun beroep en bedrijf hebben witgewassen kan worden bewezen. Deze strafverzwarende omstandigheid is pas met ingang van 1 januari 2015 opgenomen in de wet. Omdat het grootste deel van de bewezenverklaarde periode voor de inwerkingtreding van dit artikel heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank hierom geen zwaardere straf opleggen.
4.5.
Feit 4: Criminele organisatie
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had het plegen van valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en belastingfraude. Voor de bewijsmiddelen voor dit feit verwijst de rechtbank naar de paragrafen hiervoor. De rechtbank bespreekt hierna het beoordelingskader, de organisatie en de rol van verdachten.
4.5.1.
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet sprake zijn (geweest) van een organisatie, die als doel het plegen van misdrijven had waaraan verdachte heeft deelgenomen. Het moet gaan om een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Voor de deelneming aan de organisatie is van belang dat verdachte bij de organisatie hoort en een bijdrage levert aan het verwezenlijken van het doel van de organisatie. Verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat het doel van de organisatie het plegen van misdrijven is en moet opzet hebben op het deelnemen aan die organisatie. Als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie of een aan die organisatie ondersteunende handeling heeft verricht, dan volgt daaruit zijn wetenschap van dat doel.
4.5.2.
Organisatie
De rechtbank vindt dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat [boekhoudkantoor 1] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, belastingfraude en gewoontewitwassen. Daarvoor zijn verschillende bedrijven, op initiatief van medewerkers van [boekhoudkantoor 1] , op naam van katvangers gezet, terwijl (medewerkers van) [boekhoudkantoor 1] feitelijk bepaalde(n) wat er met en in die bedrijven gebeurde. De belastingaangiften werden gedaan door [boekhoudkantoor 1] . [boekhoudkantoor 1] deed de administratie en had vaak ook de beschikking over de bankgegevens en bankpas van die bedrijven. Eenmaal op naam van een katvanger, waren er in die bedrijven geen normale bedrijfsactiviteiten. De bedrijven factureerden onderling, zonder dat daar prestaties tegenover stonden. De bedrijven waren allemaal verbonden aan [boekhoudkantoor 1] . [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben samengewerkt zodat via [boekhoudkantoor 1] valsheid in geschrift en belastingfraude kon worden gepleegd en grote bedragen werden witgewassen. Zij vormden daarbij een dusdanig verband dat van een organisatie kan worden gesproken. Dat deze organisatie ook het doel had die misdrijven te plegen blijkt uit de opgezette constructies en het daadwerkelijk plegen van de misdrijven, zoals hiervoor is vastgesteld, welke activiteiten ook allemaal worden toegerekend aan [boekhoudkantoor 1] , de ‘paraplu’ waaronder deze activiteiten konden plaatsvinden. De organisatie heeft over langere periode bestaan en misdrijven gepleegd, zo blijkt uit de periode waarover de misdrijven hiervoor zijn bewezen. De organisatie kende een zekere structuur, waarbij verdachten hun eigen rol hadden.
4.5.3.
Rol van verdachten
Uit de bewijsmiddelen onder 4.1. blijkt dat [medeverdachte 1] de dagelijkse leiding had bij [boekhoudkantoor 1] . Hij adviseerde klanten, onderhield contact met hen en verdeelde de werkzaamheden over de andere werknemers. [medeverdachte 1] was betrokken bij de verkoop van ondernemingen aan katvangers en onderhield ook daarna contact met hen, bijvoorbeeld als er geld gepind moest worden.
[medeverdachte 2] was de directeur van [boekhoudkantoor 1] en kwam af en toe op het kantoor. Niet alleen heeft hij als directeur nagelaten toezicht te houden en misstanden te beëindigen, hij heeft zelfs actief meegedaan aan de strafbare gedragingen doordat hij een ander bedrijf waar hij zeggenschap over had ( [bedrijven 5 en 6] ) heeft gebruikt om – deels met behulp van valse facturen – niet zakelijke geldstromen naar aan [boekhoudkantoor 1] gelieerde ondernemingen te laten lopen. Onder 4.1.2 werd al vastgesteld dat facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 11] werden betaald op de rekening van [bedrijven 5 en 6] . Daarnaast ontving [bedrijven 5 en 6] facturen van [bedrijf 13] en factureerde [bedrijf 4] aan [bedrijf 13] . [92] Ook kwam al naar voren dat [bedrijf 4] facturen ontving van [bedrijf 2] . [93]
[verdachte] was accountmanager bij [boekhoudkantoor 1] . Hij diende belastingaangiften voor klanten in en was hun aanspreekpunt. Ook was [verdachte] contactpersoon voor de Belastingdienst van [boekhoudkantoor 1] als boekhouder van klanten. Hij heeft een onjuiste belastingaangifte voor [bedrijf 1] ingediend. Hij heeft meerdere katvangers geregeld voor ondernemingen die door [boekhoudkantoor 1] zijn gebruikt. Hij heeft ze begeleid naar de Kamer van Koophandel, notaris en bank. Hij zorgde er zo voor dat (de medeverdachten van) [boekhoudkantoor 1] over diverse bankrekeningen en bankpassen kon(den) beschikken en gelden kon(den) laten storten op en pinnen van diverse bankrekeningen. Hij was het aanspreekpunt voor de katvangers, voor [bedrijf 11] , een partij waaraan door [bedrijf 1] werd gefactureerd en die aan [bedrijf 1] betaalde en voor de Belastingdienst. Door de Belastingdienst onjuiste informatie te geven zorgde hij ervoor dat [boekhoudkantoor 1] gedurende een langere periode haar gang kon gaan.
[medeverdachte 3] voerde de administratie in bij [boekhoudkantoor 1] en bracht nieuwe klanten aan. Op zijn werkplek is de USB-stick aangetroffen met daarop veel valse facturen, waarvan hij vaak degene is die het bestand het laatst heeft gewijzigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat [medeverdachte 3] valse facturen heeft opgemaakt. [medeverdachte 3] heeft ook regelmatig geld gepind van de lege bedrijven, soms samen met een katvanger.
[boekhoudkantoor 1] ten slotte was het boekhoudkantoor waarbinnen de hiervoor genoemde verdachten werkzaam waren en zoals gezegd de ‘paraplu’ waaronder de strafbare feiten werden gepleegd.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in de periode van 19 maart 2010 tot en met 17 oktober 2016 aan de criminele organisatie heeft deelgenomen. De rechtbank komt tot deze periode omdat op eerstgenoemde datum katvanger [naam aandeelhouder bedrijf 13] directeur werd van [bedrijf 13] en de criminele organisatie in ieder geval vanaf die datum actief was. Op 17 oktober 2016 vond de doorzoeking plaats bij [boekhoudkantoor 1] . De rechtbank gaat ervan uit dat de criminele organisatie vanaf die datum is opgehouden te bestaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen onder 4. bewezen dat
1.
verdachte in de periode van 29 mei 2012 tot en met 23 april 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een anderen, telkens opzettelijk voor een ander een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over het aangiftetijdvak voor:
[bedrijf 1] , te weten: eerste kwartaal 2012, en derde kwartaal 2012, en januari 2013, en maart 2013,
onjuist heeft gedaan, immers hebben hij en de mededaders, telkens opzettelijk, op een bij de
Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet voor de omzetbelasting over bovengenoemde tijdvakken, een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl het feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
en
verdachte op 22 april 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één digitale aangifte voor de vennootschapsbelasting ten name van
[bedrijf 1] over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012
onjuist heeft gedaan, immers hebben zij en de mededaders, opzettelijk op een bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet voor de vennootschapsbelasting over bovengenoemde periode een te laag bedrag aan verschuldigde vennootschapsbelasting opgegeven, terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
en
verdachte in de periode van 31 mei 2013 tot en met 31 januari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van
[bedrijf 1] over april 2013 en juni 2013 en juli 2013 en september 2013, oktober 2013, november 2013 en december 2013,
niet of niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
3.
verdachte in de periode van 3 mei 2010 tot en met 17 oktober 2016, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van zijn beroep en bedrijf,
van EURO 2.646.799,00, te weten:
- inzake [bedrijf 1] EURO 206.290,00,
- inzake Reclame en Adviesbureau [bedrijf 2] EURO 670.700,00 en
- inzake [bedrijf 13] EURO 1.769.809,00
de herkomst heeft verhuld en die geldbedragen voorhanden heeft gehad, heeft verworven en heeft omgezet, terwijl hij en zijn mededaders telkens wisten dat die geldbedragen - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij en zijn mededaders daarvan een gewoonte hebben gemaakt;
4.
verdachte in de periode van 19 maart 2010 tot en met 17 oktober 2016 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en een rechtspersoon, bestaande uit, verdachte, en
[boekhoudkantoor 1] ,
[medeverdachte 1] ,
[medeverdachte 2] en
[medeverdachte 3] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- valsheid in geschrift
- ( gewoonte)witwassen en
- het doen van onjuiste belastingaangiften.

6.Strafoplegging

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden en een geldboete van € 10.000,-. De officier van justitie heeft in verband met de overschrijding van de redelijke termijn 3 maanden gevangenisstraf van haar oorspronkelijke strafeis afgetrokken. Naast deze straffen zou aan verdachte een verbod voor het beroep van administrateur en bestuurder moeten worden opgelegd van drie jaar.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman vindt, als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen passende straf, gezien de bescheiden rol van verdachte als werknemer bij [boekhoudkantoor 1] . In matigende zin moet rekening worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, omdat verdachte op 31 juli 2019 is veroordeeld. Verder moet veel meer dan de officier van justitie heeft gedaan rekening worden gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. Bij het opleggen van een vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende betrokken.
Verdachte heeft jarenlang lang onderdeel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich binnen het boekhoudkantoor [boekhoudkantoor 1] schuldig maakte aan belastingfraude, valsheid in geschrift en het witwassen van geld. Bij het plegen van deze misdrijven werd op geraffineerde wijze gebruik gemaakt van klanten, zowel natuurlijke personen als bedrijven, van het boekhoudkantoor [boekhoudkantoor 1] . Daarbij hebben verdachten hun positie ernstig misbruikt. Met het aantrekken van katvangers, het opstellen en sturen van valse facturen en het verwerken van valse facturen in de administraties van bedrijven en de daarop volgende fraude met belastingen hebben verdachten het vertrouwen in de economisch verkeer ernstig geschonden. Door de bewezenverklaarde belastingfraude is er aanzienlijk te weinig belasting geheven, waardoor de Belastingdienst en de maatschappij ernstig zijn benadeeld. Verdachte en zijn mededaders hebben misbruik gemaakt van het vertrouwen waarop het systeem van belastingheffing is gebaseerd. Ook hebben verdachten veel geld witgewassen, onder andere verkregen door de belastingfraude en doordat mensen door telefonische dreiging en door valse facturen zich gedwongen voelden te betalen. Witwassen vormt een inbreuk op de integriteit van het financiële en economische verkeer. Zoals eerder overwogen legt de rechtbank geen zwaardere straf op voor het witwassen omdat verdachte in de uitoefening van een bedrijf heeft witgewassen. Het grootste deel van de bewezenverklaarde periode voor het witwassen heeft plaatsgevonden voordat deze omstandigheid als strafverzwarend in de wet is opgenomen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straffen die de rechtbanken onderling hebben afgesproken voor fraudedelicten. De hoogste categorie die daarin benoemd wordt is de categorie met een benadelingsbedrag van 1 miljoen euro of meer. Als uitgangspunt geldt daarvoor een gevangenisstraf van 24 maanden of meer. De rechtbank neemt op basis van het witgewassen bedrag en de bewezenverklaarde feiten als uitgangspunt voor alle verdachten (met uitzondering van [medeverdachte 4] ) een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank zal verdachte ook een geldboete opleggen. De rechtbank vindt dit passend omdat het verdachte juist om geldelijk gewin lijkt te zijn gegaan.
Verdachte was als accountmanager contactpersoon voor klanten en de Belastingdienst en werd binnen het kantoor gezien als één van de twee bedrijfsleiders. Van hem mocht worden verwacht dat hij de integriteit van het kantoor en de medewerkers zou helpen bewaken. De rechtbank vindt het strafverzwarend dat verdachte juist een actieve en grote rol in de strafbare feiten heeft gehad. Onder de vlag van het boekhoudkantoor schuilde een criminele organisatie en verdachte vervulde daarin een essentiële rol.
De rechtbank houdt in matigende zin rekening met het feit dat verdachte op 31 juli 2019 is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten, terwijl de feiten in het onderzoek Styx zich voor die veroordeling hebben voorgedaan en dus – in ieder geval in theorie – bij die eerdere veroordeling hadden kunnen worden afgedaan.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank vindt een gevangenisstraf van 30 maanden en een boete van € 10.000,- passend.
In verband met de overschrijding van de redelijke termijn trekt de rechtbank drie maanden van die gevangenisstraf af. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak en dat is niet aan verdachte te wijten. In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. De redelijke termijn in de zaak van verdachte is gestart op 27 februari 2017. Dit is de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld in deze strafzaak. Vanaf dat moment kon verdachte ervan uitgaan dat hij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later, op 27 februari 2019, afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 15 oktober 2021 uitspraak. De redelijke termijn is dus met ruim 2,5 jaar overschreden. Dat is een forse overschrijding. Deels is die overschrijding te wijten aan de omvang van de zaak en deels aan organisatorische en logistieke kwesties bij de rechtbank en het Openbaar Ministerie. Voor deze overschrijding krijgt verdachte een strafkorting van 10 procent. De rechtbank past deze korting toe op de gevangenisstraf en legt verdachte een gevangenisstraf op van 27 maanden.
Bijkomende straf
Omdat verdachte inmiddels meerdere malen met justitie in aanraking is gekomen voor fraudedelicten en gezien de rol die hij heeft gespeeld in de bewezenverklaarde feiten vindt de rechtbank het risico groot dat hij nadat hij vrijkomt opnieuw een vergelijkbare constructie optuigt of daaraan een bijdrage levert. De rechtbank ziet in dat risico aanleiding aan verdachte een beroeps- en bestuursverbod op te leggen. De rechtbank vindt het aangewezen om personen als verdachte, die in de uitoefening van hun beroep delicten plegen die het voor een gezond economisch klimaat noodzakelijk vertrouwen ernstig beschamen, uit dat beroep te weren. Dit verbod zal gelden voor bijna drie jaar bovenop de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die aan verdachte wordt opgelegd. De rechtbank ontzet de verdachte daarom voor vijf jaar en drie maanden uit het recht tot uitoefening van het beroep van administrateur, boekhouder en bestuurder van een rechtspersoon.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23(oud), 24c (oud), 47, 57, 60, 63, 140, 420ter en 420quinquies van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

8.Beslissingen

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen of niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
3.
medeplegen van gewoontewitwassen
en
medeplegen van gewoontewitwassen in de uitoefening van zijn beroep en bedrijf
4.
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
27 (zevenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 10.000,- (tienduizend euro)bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 85 (vijfentachtig) dagen.
Legt als bijkomende straf op:
Ontzettingvan verdachte uit het recht tot de uitoefening van het
beroep van administrateur, boekhouder en bestuurder – middellijk of onmiddellijk - van een rechtspersoonvoor
5 (vijf) jaar en 3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. M. Smit en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 oktober 2021.

Voetnoten

1.Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis schetst de rechtbank in deze paragraaf de context van het onderzoek. Voor zover de rechtbank hierbij feiten vaststelt, worden deze in het oordeel van de rechtbank over het bewijs (par. 4) nog eens expliciet vastgesteld, met verwijzing naar de daarvoor gebruikte bewijsmiddelen.
2.De zaak van [medeverdachte 1] : Hof Amsterdam, 19 februari 2018, ECLI:GHAMS:2018:754.
3.De zaak van [medeverdachte 3] : Hof Amsterdam, 19 februari 2018, ECLI:GHAMS:2018:741.
4.In de voetnoten wordt verwezen naar de bewijsmiddelen in het strafdossier. De vermelde paginanummers zijn de doorgenummerde paginanummers onderaan de pagina’s van het dossier. Het gaat telkens om processen-verbaal die in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, tenzij anders is vermeld. DOC staat steeds voor geschriften.
5.DOC-062, p. 2760 en 2761.
6.DOC-407, p. 4996.
7.DOC-064, p. 2764 en 2765.
8.AMB-001, p. 0449 en DOC-407, p. 4996.
9.DOC-396, p. 4946 en 4947.
10.IBN-007-02, p. 1329.
11.V-019-01, p. 1879.
12.DOC-062, p. 2760 en 2761 en DOC-064, p. 2764 en 2765.
13.V-019-01 p. 1879.
14.DOC-344, p. 4144 tot en met 4147 en DOC-180, p. 3410 en 3411.
15.V-091-01, p. 1877 en 1880.
16.G-057-01, p. 2225.
17.G-054-01, p. 2205 en 2206.
18.V-001-08, losbladig, p. 4.
19.V-019-01, p. 1879.
20.DOC-053, p. 2730 tot en met 2733.
21.G-026-01, p. 2087 tot en met 2090.
22.DOC-053, p. 2730 tot en met 2733.
23.G-005-01, p. 1996 tot en met 1999.
24.G-013-01, p. 2048, 2049 en 2051.
25.2-OPV-1, -p. 132.
26.G-005-01, p. 1999.
27.DOC-032, p. 2689 en DOC-033, p. 2690 en 2691.
28.G-007-01, p. 2014 en 2015.
29.DOC-333, p. 4142-4143.
30.G-007-01, p. 2016 en 2017.
31.DOC-093, p. 2872 tot en met 2874.
32.DOC-001, p. 2283.
33.V-20-01, p. 1915 tot en met 1917.
34.V-011-01, tot en met p. 1815 tot en met 1820.
35.AMB-093, p. 0997 en DOC 402, p. 4970.
36.DOC-010, p. 2369 tot en met 2389.
37.V-012-01, p. 1826 en 1827.
38.G-022, p. 2076 tot en met 2079.
39.DOC-277, p. 3923 tot en met 3926.
40.G-012, p. 2041 en 2042.
41.V-021-01, p. 1922 en 1923.
42.DOC-192, p. 3516 en 3517.
43.DOC-192, p. 3516.
44.AMB-046, p.0642 en DOC-304, p. 4042.
45.DOC-277, p. 3923 tot en met 3926.
46.G-013-01, p. 2048, 2052 tot en met 2055.
47.DOC-190, p. 3511 tot en met 3513.
48.DOC-188, p. 3504 en 3505.
49.DOC-183, p. 3429.
50.DOC-078, p. 2809 tot en met 2811.
51.DOC-188, p. 3504 en 3505.
52.AMB-080, p. 0960 en 0961.
53.0-OPV-2, losbladig, p. 2 tot en met 4.
54.DOC-073, p. 2781 tot en met 2784.
55.AMB-009, p. 0498 tot en met 0508.
56.AMB-092, p. 0986, 0990, 0993, 0995 en 0996.
57.AMB-010, p. 0509 tot en met 0513.
58.IBV-007-01, p. 1320 tot en met 1322.
59.V-019-01, p. 1878 en 1879.
60.IBN-007-02, p. 1329 tot en met 1332.
61.IBN-007-01, bijlage A, p. 1324 tot en met 1327 en IBN-007-002 p 1331.
62.AMB-066, p. 0862 tot en met 0871 en bijlage 5. p. 0878 tot en met 0915, en DOC 356-5B, p. 4573, DOC 354-11B, p. 4519, DOC-359A-1B, p. 4708, DOC 359-3B, p. 4714, DOC-357-8B, p. 4642, DOC 346-1B, p. 4348 en DOC 356-11B, p. 4591.
63.DOC-295, p. 3974 tot en 4033, AMB-092, p.0986 en 0996 en DOC-191 en DOC-191A, p. 3514 en 3515.
64.AMB-052, bijlage 16, p. 0812.
65.AMB-052, p. 0668 tot en met 0684.
66.V-20-01, p. 1915 tot en met 1917.
67.DOC-165, p. 3245 tot en met 3249.
68.DOC-156, p. 3180 tot en met 3183 en DOC-160, p. 3223.
69.AMB-018, p. 0543 tot en met 0545 en 0549.
70.DOC-156, p. 3195 en 3196 en DOC-160, p. 3223.
71.AMB-018, p. 0543, 0544 en 0549.
72.AMB-018 p. 0546 en 0547 en DOC-161, p. 3224.
73.AMB-018, p. 0547, 0548 en 0550, en DOC-191A, p. 3515.
74.DOC-165, p. 3245, 3246 en 3255.
75.AMB-018, p. 0546 tot en met 0548 en 0550 en DOC-191A, p. 3515.
76.DOC-165, p. 3249 tot en met 3252.
77.DOC-001, p. 2283 en 2291.
78.V-010-01, p. 1819.
79.AMB-018, p.0550 en 0551.
80.DOC-166, p. 3256 tot en met 3285.
81.DOC-001, p. 2291.
82.G-001-01, p. 1984.
83.AMB-018, p. 0541 tot en met 0545, 0550 en 0551 en DOC-159, p. 3220 tot en met 3222.
84.DOC-357-10A, p. 4653, DOC-131 p. 3036, DOC-258 p. 3740 / DOC-0357-1A p. 4602, in combinatie met DOC-078 6/7 en 7/7, p. 2810 en 2811.
85.DOC-078 1/7, p. 2805.
86.5-OPV-1, p. 0330 en DOC-077, p. 2801 tot en met 2804, DOC-295, p. 3974 tot en met 4033.
87.AMB-018, p. 0540 tot en met 0551.
88.AMB-010, p. 0509 tot en met 0513 (toelichting: het door [haven] overgemaakte bedrag heeft de rechtbank niet meegenomen in de berekening omdat zij niet verklaren te zijn afgeperst)
89.DOC-001, p. 2289 tot en met 2291.
90.DOC-076, p. 2788 tot en met 2800.
91.DOC-295, p. 3974 tot en met 4033.
92.4-OPV-1, p. 300 en 301 en DOC-287, p. 3956.
93.DOC145, p. 3116 tot en met 3120.