ECLI:NL:RBAMS:2021:5942

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
13/278700-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging met gevangenisstraf en voorwaarden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belaging van de benadeelde partij, aangeduid als [aangeefster]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] door haar gedurende een periode van zes maanden te belagen. Dit omvatte het herhaaldelijk bellen van [aangeefster] en het versturen van bedreigende en beledigende berichten via e-mail en sociale media. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die pleitte voor vrijspraak, verworpen en geoordeeld dat de belaging bewezen kon worden verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 31 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een contactverbod met [aangeefster]. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €1000,- toegewezen aan [aangeefster] voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van de belaging. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, rekening houdend met de impact van de belaging op het leven van [aangeefster].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-278700-20 (Promis)
Datum uitspraak: 6 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.E. Woudman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H.G. Kersting naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat mevrouw [naam 1] , medewerker bij [instantie] , namens benadeelde partij [aangeefster] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
belaging van [aangeefster] in de periode van 6 juli 2020 tot en met 31 december 2020;
Feit 2:
bedreiging van [aangeefster] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling en/of verkrachting in de periode van 6 juli 2020 tot en met 31 december 2020;
Feit 3:
bedreiging van [slachtoffer 2] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling in de periode van 28 juli 2020 tot en met 20 november 2020.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat aangeefster [aangeefster] alleen aangifte heeft gedaan van belaging in de vorm van e-mails vanuit een specifiek e-mailadres. Nu artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een klachtdelict betreft en er over andere vormen van communicatie en e-mails vanuit andere e-mailadressen of over bedreiging geen aangifte is gedaan, kan het Openbaar Ministerie ten aanzien van deze andere communicatie niet zelfstandig vervolgen.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging, nu het dossier een klacht van aangeefster [aangeefster] bevat.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een klacht van het vermeende slachtoffer geen voorwaarde is voor het recht op vervolging van de onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bedreiging.
Op grond van artikel 285b, lid 2, Sr kan vervolging van de onder feit 1 ten laste gelegde belaging (stalking), slechts plaatsvinden op klacht van degene tegen wie het misdrijf is begaan.
[aangeefster] heeft op 18 september 2020 aangifte [1] gedaan van stalking. Hierbij heeft zij verklaard stelselmatig e-mails te ontvangen van het e-mailadres [emailadres 1] waarin zij en haar familie bedreigd worden. Het dossier bevat daarnaast een klacht van 18 september 2020 [2] waaruit blijkt dat aangeefster [aangeefster] uitdrukkelijk om vervolging van de mogelijke dader(s) van de stalking heeft verzocht. Vervolgens heeft [aangeefster] haar aangifte aangevuld door op 30 oktober 2020 screenshots van berichten over te dragen aan de politie die volgens [aangeefster] vermoedelijk door haar stalker aan haar verstuurd waren via whatsapp, e-mail en social media en door op 12 november 2020 aanvullend over deze screenshots te verklaren. [3] Ook de verklaring van [aangeefster] op 11 december 2020 en de screenshots die zij vervolgens aan de politie heeft overgedragen [4] , kunnen naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als aanvullingen op haar eerdere aangifte en klacht. Ditzelfde geldt voor de e-mail met screenshots en een video die [aangeefster] op 31 december 2020 aan de politie heeft gestuurd. [5]
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de belaging van [aangeefster] en de bedreiging van [aangeefster] en [slachtoffer 2] kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak voor alle drie de ten laste gelegde feiten bepleit.
Feit 1: belaging [aangeefster]
Volgens de raadsman is er geen sprake geweest van belaging van [aangeefster] . In juli 2020 heeft [aangeefster] nog het haar geknipt van verdachte en in de periode van augustus tot november 2020 heeft [aangeefster] zelf zevenmaal telefonisch contact gezocht met verdachte. In de aangifte heeft [aangeefster] het alleen over het ontvangen van e-mails en verklaarde zij dat dit in augustus 2020 is gestart. Bovendien bevat de tenlastelegging een tal van feitelijkheden die niet beschouwd kunnen worden als belaging. Zo kan telefonisch contact zoeken en geen contact krijgen niet gezien worden als een daad van belaging waarbij inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] . Daarbij moet het aantal maal dat verdachte telefonisch contact met [aangeefster] heeft gezocht (563 keer), door vier gedeeld worden omdat zijn telefoon niet direct overgaat wanneer hij [aangeefster] belt. Ook de whatsapp-berichten die door de verdachte aan de moeder van [aangeefster] zijn gestuurd, vallen niet onder belaging (via derden). Het betrof slechts het legitiem terugvragen van zijn eigendommen. De e-mails die verstuurd zijn vanuit het e-mailadres [emailadres 1] en [emailadres 2] zijn niet tot verdachte te herleiden. Ook ontbreekt enig bewijs dat verdachte degene is die een twitteraccount en verschillende
Instagram-accounts heeft aangemaakt op naam van [aangeefster] en op deze accounts berichten heeft geplaatst.
Feit 2: bedreiging [aangeefster]
Ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging van [aangeefster] door verdachte, heeft de raadsman aangevoerd dat [aangeefster] geen aangifte heeft gedaan van bedreiging en dat zij heeft verklaard dat verdachte haar fysiek nooit iets heeft aangedaan. Ook voor dit feit geldt dat de berichten die verstuurd zijn vanuit de e-mailadressen [emailadres 1] en [emailadres 2] niet naar verdachte te herleiden zijn en dat bewijs ontbreekt dat verdachte een Instagram-account op naam van [aangeefster] heeft aangemaakt en hier berichten op heeft geplaatst. Bovendien zijn de op het Instagram-account geplaatste berichten niet als bedreigend te beschouwen.
Feit 3: bedreiging [slachtoffer 2]
Over de ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 2] , stelt de raadsman dat verdachte [slachtoffer 2] in het geheel niet kent. Ook voor deze bedreiging geldt dat de e-mails die verstuurd zijn vanuit het e-mailadres van [emailadres 1] niet naar verdachte te herleiden zijn en dat er geen bewijs bestaat dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde berichten op Instagram heeft geplaats of de betreffende Instagramaccounts heeft aangemaakt. Bovendien kunnen niet alle berichten als bedreigend worden opgevat.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 2 ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat uit het dossier volgt dat de gedragingen in de verscheidende gedachtestreepjes hebben plaatsgevonden en dat zowel [aangeefster] als haar familie per e-mail berichten hebben ontvangen met beledigende en bedreigende teksten. Ook volgt uit het dossier dat er zeer nare berichten op Instagram zijn geplaatst. De rechtbank is echter met de raadsman van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte hier verantwoordelijk voor is. De berichten die per e-mail aan [aangeefster] en/of haar familie zijn gestuurd, zijn afkomstig van de e-mailadressen [emailadres 1] , [emailadres 2] en een e-mailaccount ‘ [naam 2] ’ genaamd. Daarnaast is een bericht op het Instagram-account ‘ [naam account 1] ’ geplaatst. Voor geen van deze accounts is komen vast te staan dat de accounts door verdachte zijn aangemaakt of beheerd. Om dit als vaststaand aan te nemen is onvoldoende dat aangeefster dit vermoeden heeft en dat een verbalisant op basis van onderzoek op internet het vermoeden heeft dat de berichten van verdachte afkomstig zijn en deze verbalisant het zeer waarschijnlijk acht dat verdachte de e-mailberichten vanuit het account [emailadres 1] heeft gestuurd.
4.3.2
Vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht evenmin bewezen wat onder feit 3 ten laste is gelegd. Verdachte zal ook daarvan worden vrijgesproken.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte de gedragingen onder de gedachtestreepjes van het onder 3 ten laste gelegde heeft gepleegd. Niet is gebleken dat verdachte de afzender is van het Instagrambericht dat [slachtoffer 2] heeft ontvangen vanuit het account ‘ [naam account 2] ’ waarin wordt gesproken over de oma van [slachtoffer 2] en waarin onder meer staat: ‘ik weet precies waar k je kan vinden in adam’ en ‘morgen ben je de lul dat zeg k alleen’. Een
e-mailbericht dat [slachtoffer 2] heeft ontvangen, is afkomstig van [emailadres 1] . Zoals eerder overwogen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte dit e-mailadres heeft gebruikt. Ook voor het Instagram-account ‘ [naam account 3] ’ blijkt niet uit het dossier dat verdachte dit account heeft aangemaakt. Evenmin is gebleken dat verdachte op dit account berichten heeft geplaatst met foto’s van [slachtoffer 2] en zijn familie, waarbij ook geldbedragen worden genoemd en wordt gevraagd om een adres. Hoewel verdachte bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij op zijn eigen Twitter-account wel foto’s van [slachtoffer 2] heeft geplaatst met geldbedragen, bedreigingen en een telefoonnummer van [slachtoffer 2] , is deze gedraging hem niet ten laste gelegd.
4.3.3
Het oordeel over het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de periode van augustus 2020 tot en met november 2020 is [aangeefster] 563 keer gebeld door het telefoonnummer van verdachte. Uit het dossier volgt dat het veelvuldig is voorgekomen dat er op een specifieke dag vaak is gebeld. Zo heeft verdachte op 31 oktober 2020 verspreid over de dag en nacht 61 keer naar [aangeefster] gebeld. Verdachte heeft niet ontkend dat hij [aangeefster] vaak gebeld heeft, maar heeft hiervoor als verklaring gegeven dat zijn telefoon meerdere malen contact moet zoeken met het nummer van [aangeefster] voordat de telefoon van [aangeefster] overgaat. Verder heeft [aangeefster] gezegd ook veel door een anoniem nummer te zijn gebeld en verdachte heeft verklaard dat hij [aangeefster] ook wel anoniem heeft gebeld. In het dossier bevinden zich daarnaast screenshots van meerdere whatsapp-berichten. Het gaat onder meer om berichten die volgens aangeefster [aangeefster] op 6 juli 2020 aan haar gestuurd zijn door het telefoonnummer waarvan verdachte heeft verklaard dat het van hem is ( [telefoonnummer 1] ). Ook bevat het dossier screenshots van whatsapp-berichten aan de moeder van [aangeefster] waarbij onder meer op indringende wijze wordt gevraagd om de spullen van verdachte bij zijn ouderlijk huis af te leveren of om een vergoeding voor die spullen over te maken. De whatsappberichten zijn afkomstig van het eerdergenoemde telefoonnummer en een telefoonnummer waarvan verdachte heeft verklaard dat het van een vriendin is ( [telefoonnummer 2] ). Verdachte heeft hierover verklaard dat hij contact heeft gehad met de ouders van [aangeefster] omdat hij zijn spullen terug wilde, maar heeft tijdens de zitting ontkent berichten te hebben gestuurd met het nummer [telefoonnummer 2] . De rechtbank acht dit laatste echter niet geloofwaardig. In één van de whatsapp-berichten staat dat het bericht afkomstig is van ‘ [naam 3] ’ en verdachte heeft eerder verklaard dat de berichten van ‘ [naam 3] ’, van hem afkomstig zijn. Bovendien wordt één van de whatsapp-berichten vanuit dit nummer afgesloten met ‘Dikke Kus [naam 4] ’ en is [naam 4] de voornaam van verdachte. Ook acht de rechtbank van belang dat bij verdachte twee telefoons in beslag zijn genomen en één van deze telefoons overging op het moment dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] werd gebeld. Tot slot blijkt uit het dossier dat er op 31 december 2020 met een account van verdachte ( [naam account 4] ) gereageerd is op een Instagram-bericht van aangeefster [aangeefster] .
Ten aanzien van de gedragingen onder de gedachtestreepjes 2, 3, 5, 6, 7, 9 en 10 van het onder feit 1 ten laste gelegde, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier, en meer specifiek de verschillende screenshots, blijkt dat [aangeefster] en haar familie e-mailberichten hebben ontvangen met de dreigende teksten zoals in de tenlastelegging zijn opgenomen. Tevens blijkt uit de stukken dat er verschillende accounts op social media zijn aangemaakt met daarin de naam van [aangeefster] en waarbij naast foto’s van [aangeefster] ook beledigende teksten over [aangeefster] zijn gepost. Echter, niet is gebleken dat de e-mailberichten die door [aangeefster] en haar familie zijn ontvangen, afkomstig zijn van verdachte. Ook bevat het dossier geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de Instagram-accounts [naam account 1] en [aangeefster] . [aangeefster] door verdachte zijn aangemaakt en dat hij hier berichten op geplaatst heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [aangeefster] naar objectieve maatstaven bezien zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Daarbij verwijst de rechtbank in het bijzonder naar de hoeveelheid telefooncontacten. Hieruit komt naar voren dat verdachte op intensieve wijze heeft geprobeerd met het slachtoffer in contact te komen. Dat [aangeefster] zelf zevenmaal telefonisch contact heeft opgenomen met verdachte doet hier niet aan af, nu zij hierover juist heeft verklaard dat zij contact met verdachte heeft opgenomen om hem te vragen te stoppen met contact zoeken. Ook de omstandigheid dat [aangeefster] en verdachte elkaar in juli nog gezien zouden hebben, maakt niet dat er geen sprake is geweest van belaging. Zowel verdachte als [aangeefster] hebben immers verklaard dat zij elkaar begin juli voor het laatst hebben gezien en [aangeefster] heeft verklaard dat zij hun relatie heeft beëindigd na de dag dat zij zijn haar had geknipt.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging van [aangeefster] schuldig heeft gemaakt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1:
in de periode van 6 juli 2020 tot en met 31 december 2020 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig
opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten
die van [aangeefster] door (telkens)
  • die [aangeefster] meermalen te bellen en
  • de moeder van die [aangeefster] meerdere WhatsApp berichten te sturen (waarin onder andere om een vergoeding werd gevraagd voor spullen die door voornoemde [aangeefster] zouden zijn achtergehouden en waarin melding werd gemaakt van een shirt dat hij, verdachte, terug wilde, althans woorden van gelijke aard of strekking) en
  • die [aangeefster] via een of meer Instagram accounts berichten te sturen
met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of
vrees aan te jagen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het bewezen geachte feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 4.1 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 91 voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd voor de duur van de proeftijd en aangevuld met een locatieverbod voor de straat waar slachtoffer [aangeefster] woonachtig is.
9.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken. Bij een bewezenverklaring heeft de raadsman bepleit dat verdachte voldoende is gestraft en volstaan kan worden met een straf gelijk aan het voorarrest.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van aangeefster [aangeefster] . Verdachte heeft bijna zes maanden op een indringende en intensieve wijze geprobeerd om direct of indirect in contact te komen met aangeefster, terwijl hij wist dat zij dit niet wilde. Zelfs de familie van [aangeefster] werd op intimiderende wijze benaderd door verdachte en verdachte heeft onder meer het telefoonnummer van de (ex)vriend van [aangeefster] op Twitter gedeeld met de oproep om te bellen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan belaging, terwijl hij wist dat er in dezelfde periode op social media accounts werden aangemaakt op naam van [aangeefster] en uit het dossier volgt dat op deze kanalen naast foto’s van [aangeefster] ook beledigende en dreigende teksten over haar werden geplaatst. Dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte verantwoordelijk is geweest voor de berichten op social media, doet er niet aan af dat hij hier wel (deels) van op te hoogte is geweest. Verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie immers verklaard dat hij dacht te zijn aangehouden omdat [aangeefster] via Instagram werd bedreigd en hij zelf in een bericht is ‘getagd’. Volgens verdachte ging het in deze post over ‘betalen, anders komen we je halen’. Ter zitting heeft verdachte daarnaast verklaard dat hij de social media accounts heeft gezien, maar de namen niet heeft onthouden. Dat verdachte wist van de bedreiging aan het adres van [aangeefster] , heeft hem er niet van weerhouden om haar te belagen. Hij heeft geen rekening gehouden met de vervelende situatie waarin [aangeefster] zich bevond en heeft hier zelfs een schepje bovenop gedaan door onder meer een e-mailbericht dat verdachte aan ‘ [naam 5] ’ heeft gestuurd op Twitter te plaatsen waarin verdachte de voornaam van slachtoffer [aangeefster] noemt en onder andere schrijft ‘maak haar dood dan. Ze leeft nog. Pussy’. Daarbij merkt de rechtbank op dat de verklaring van verdachte dat hij zelf is gebeld, er ook over verdachte berichten op social media zijn geplaatst en hij ervan overtuigd is dat hij door [aangeefster] werd bedreigd, in het geheel niet is onderbouwd.
De rechtbank rekent het verdachte verder aan dat hij zich niet lijkt te bekommeren om de gevolgen van zijn gedrag voor aangeefster. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij terugkijkend naar zijn eigen rol in de eerste twee weken van juli niet boos had moeten worden, maar verder niets verkeerd heeft gedaan.
Uit de Pro Justitia rapportage van 31 maart 2021 betreffende het psychologisch onderzoek, volgt dat er aangaande de persoonlijkheid van verdachte aanwijzingen bestaan voor persoonlijkheidsproblematiek in de vorm van impulsiviteit, een verstoorde emotieregulatie en narcistische afweer. Verdachte geeft sociaal wenselijke antwoorden, maar heeft ook de neiging problemen te externaliseren en zichzelf wat op te blazen. Er worden trekken van een cluster B persoonlijkheidsstoornis gezien, maar er worden onvoldoende aanwijzingen gevonden voor het daadwerkelijk vaststellen van een persoonlijkheidsstoornis. Samenvattend is er bij verdachte geen sprake van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Geadviseerd wordt om betrokkene bij een bewezenverklaring het ten laste gelegde volledig toe te rekenen.
De rechtbank zal de conclusies uit de Pro Justitia rapportage overnemen en tot de hare maken en verdachte aanmerken als volledig toerekeningsvatbaar.
In het reclasseringsadvies van 11 april 2021 staat dat de reclassering het zorgelijk vindt dat verdachte zijn leven ogenschijnlijk goed op de rit lijkt te hebben, maar bij een bewezenverklaring toch delictgedrag vertoont over een langere periode. De reclassering ziet voldoende aanknopingspunten voor reclasseringsbemoeienis en acht dit ook wenselijk, mede vanwege het hardnekkige patroon van belaging. De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, intake- en behandelverplichting en een contactverbod.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 16 september 2021. Hieruit blijkt dat verdachte ten tijde van het onder 5 bewezen geachte feit, in een proeftijd liep voor een huiselijk geweld misdrijf dat voorwaardelijk is geseponeerd. Verdachte is niet eerder voor een vergelijkbaar misdrijf veroordeeld. Verdachte zal zodoende door de rechtbank als first offender worden aangemerkt.
Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 31 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank acht het, ook met het oog op de toekomst, van belang dat verdachte indien nodig en ter beoordeling aan de reclassering verplicht kan worden om mee te werken aan behandeling en diagnostiek en dat hij geen contact meer opneemt met het slachtoffer. Als bijzondere voorwaarden zal de rechtbank daarom een meldplicht, behandelverplichting en contactverbod met slachtoffer [aangeefster] opleggen.

10.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 2000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en zij in haar persoon is aangetast.
De (hoogte van de) vordering is ter terechtzitting betwist. De benadeelde partij heeft gesteld dat de belaging door middel van vele telefoontjes, whatsapp-berichten en berichten op het account van de benadeelde partij, veel impact op haar hebben gehad. Zij was bang verdachte tegen te komen en heeft hierdoor ‘scangedrag’ ontwikkeld en durfde op haar werk als serveerster niet meer buiten te serveren. Rekening houdend met de omstandigheid dat verdachte van bedreiging wordt vrijgesproken en met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2020, het moment waarop de belaging is gestart. De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
In het belang van [aangeefster] voornoemd, legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op, zodat de staat de vordering bij verdachte zal innen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
belaging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
31 (eenendertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden:
- Veroordeelde maakt zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig aan een strafbaar feit;
- Veroordeelde moet ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- Veroordeelde moet medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde moet zich op
11 oktober 2021melden bij Reclassering Nederland aan de [adres 2] te [plaats] . Hierna moet veroordeelde zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze periode nodig acht. Gedurende deze periode moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de toezichthouder de veroordeelde adviezen geeft die betrekking hebben op zijn handel en wandel. Met als doel om hem zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden, als ook te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt;
- Veroordeelde wordt indien nodig en ter beoordeling van de reclassering verplicht om mee te werken aan een behandeling en diagnostiek bij de Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg. Hierbij zal veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met slachtoffer [aangeefster] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toe tot een bedrag van
€ 1000,- (duizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 6 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat
€ 1000,- (duizend euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 6 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. K. Duker en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 oktober 2021.
[...]
[...]

Voetnoten

1.Proces-verbaal aangifte, met nummer PL1300-2020198023-2 van 18 september 2020, inclusief bijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam ambtenaar 1] (doorgenummerde pagina’s 1 t/m 15).
2.Proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, met nummer PL1300-2020198023-3 van 18 september 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam ambtenaar 2] (doorgenummerde pagina’s 16 en 17).
3.Proces-verbaal van bevindingen betreft aanvullende bijlage aangifte [aangeefster] , met nummer 8, van 11 november 2020, inclusief bijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam ambtenaar 3] (doorgenummerde pagina’s 20 t/m 55).
4.Proces-verbaal van bevindingen betreft berichten december 2020, met documentcode 14084173, van 24 december 2020, inclusief bijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam ambtenaar 3] (doorgenummerde pagina’s 58 t/m 60).
5.Proces-verbaal van bevindingen betreft Instagram december 2020, met nummer 2020198023, van 1 januari 2021, inclusief bijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam ambtenaar 3] (doorgenummerde pagina’s 65 t/m 78).