ECLI:NL:RBAMS:2021:603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
C/13/696491 / KG ZA 21-71
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verzet in kort geding en bekendheid met verstekvonnis

Op 2 februari 2021 vond een mondelinge uitspraak plaats in een kort geding bij de Rechtbank Amsterdam, waarin de ontvankelijkheid van [eiser] in zijn verzet tegen een verstekvonnis werd beoordeeld. [Eiser], vertegenwoordigd door advocaat mr. M.D. de Wit, had op 25 januari 2021 verzet aangetekend tegen een eerder vonnis. De gedaagde partij, [gedaagde] B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. R.F. Ronday, betwistte de ontvankelijkheid van [eiser]. De voorzieningenrechter, mr. H.C. Hoogeveen, diende te oordelen of het verzet tijdig was ingesteld, waarbij de bepalingen van artikel 143 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing waren.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzettermijn op 17 december 2020 was gaan lopen, na een daad van bekendheid met het verstekvonnis. [Eiser] had op die datum een exploot ontvangen dat hem op de hoogte stelde van de ontruiming, wat als een daad van bekendheid werd gekwalificeerd. De verzetdagvaarding was echter pas op 25 januari 2021 ingediend, wat na afloop van de verzettermijn was. Hierdoor werd [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet.

De voorzieningenrechter heeft [eiser] bovendien veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] B.V. zijn begroot op € 1.016,- aan salaris advocaat. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit proces-verbaal is opgemaakt en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/696491 / KG ZA 21-71 HH/JE

Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 2 februari 2021

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser in het verzet bij verzetdagvaarding van 25 januari 2021,
advocaat mr. M.D. de Wit te Uithoorn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
wonende, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. R.F. Ronday te Mijdrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, en mr. J.M. Eisenhardt, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • mr. De Wit;
  • [naam] (directeur [gedaagde] ) met mr. Ronday.
Mr. De Wit deelt mede dat [eiser] niet aanwezig is. Hij zou er zijn, maar zij kan hem niet bereiken. Wat haar betreft is er geen bezwaar de zaak te behandelen.
[eiser] heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de verzetdagvaarding. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en pleitnotities, die aan het dossier zijn toegevoegd. Partijen hebben over en weer het woord gevoerd ten aanzien van de ontvankelijkheid van [eiser] in het verzet. Hierna is de behandeling van de zaak geschorst, waarna mondeling uitspraak is gedaan. Daarvan is ingevolge artikel 30p lid 3 Rv dit proces-verbaal opgemaakt, dat op 4 februari 2021 aan partijen zal worden afgegeven.
De voorzieningenrechter heeft de volgende uitspraak gedaan:

De gronden van de beslissing

De vraag die voorligt, is of het verzet tijdig is ingesteld en [eiser] aldus ontvankelijk is in het door hem ingestelde verzet. Op grond van artikel 143 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een gedaagde die bij verstek is veroordeeld daartegen in verzet komen. Artikel 143 lid 2 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verzet ‘moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na betekening van het vonnis of (…) na het plegen van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is’.
Indien het verstekvonnis in persoon is betekend, dient gedaagde binnen vier weken na betekening in verzet te komen. Indien het verstekvonnis niet in persoon is betekend, zoals hier het geval, dient gedaagde in verzet te komen binnen vier weken na een door gedaagde gepleegde daad van bekendheid met het verstekvonnis. Een daad van bekendheid is een gedraging naar buiten toe, die ziet op het verstekvonnis dan wel op de tenuitvoerlegging van dat vonnis. Voldoende is dat gedaagde blijk geeft van bekendheid met de hoofdinhoud van het vonnis. Vereist is dan ook dat gedaagde zelf een handeling heeft verricht, waaruit is op te maken dat het vonnis of de tenuitvoerlegging aan hem bekend is.
In deze zaak zijn met name twee momenten van belang, 12 november en 17 december 2020, in relatie tot de betekening van de verzetdagvaarding op 25 januari 2021.
Op 12 november 2020 heeft de deurwaarder aan [eiser] een exploot uitgebracht. Hoe dat precies is gegaan, kan niet worden vastgesteld. Daaromtrent zijn door [gedaagde] verklaringen in het geding gebracht, maar daaruit blijkt niet of deze het exploot betreffen van betekening van het op 2 november 2020 tussen partijen gewezen verstekvonnis. Bekend is wel dat dat exploot op 12 november 2020 is betekend. Weliswaar heeft [eiser] kort nadien whatsapp-berichten gestuurd aan [naam] , maar hij heeft terecht aangevoerd dat dit niet zijn bekendheid met het vonnis bewijst, nu ook mogelijk is dat hij deze berichten stuurde omdat mensen op het park erover spraken dat hij uit zijn huis zou worden gezet. [eiser] schrijft in zijn e-mail van 14 november 2020 aan [naam] wel “Denk maar niet dat je mij mijn huis uit krijgt”, wat lijkt op een daad van bekendheid, maar ook hierbij kunnen vraagtekens worden geplaatst.
Dit is anders bij de gebeurtenissen op 17 december 2020. Het op die datum uitgebrachte exploot is door de deurwaarder in een gesloten envelop aan [eiser] betekend. Duidelijk is dat hij die envelop, in het venster waarvan de tekst zichtbaar was “exploot aanzegging datum ontruiming”, heeft ontvangen. De betekening van dat exploot betreft een daad van tenuitvoerlegging van het verstekvonnis en ook wordt dat vonnis daarin genoemd. Op de envelop stond daarnaast “onmiddellijke aandacht”. [eiser] heeft deze envelop in handen gehad en deze nadien bij [naam] in de brievenbus gedaan met daarop de aantekening “Geen grappen meneertje [naam] . Je regeld het zelf maar met mij”, hetgeen gekwalificeerd moet worden als daad van bekendheid met het verstekvonnis.
Dit betekent dat de verzettermijn op 17 december 2020 is gaan lopen en vier weken later, op 14 januari 2021 is afgelopen. De op 25 januari 2021 uitgebrachte verzetdagvaarding is aldus na afloop van de verzettermijn ingediend.
De conclusie van het voorgaande is dat [eiser] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het verzet, met veroordeling van hem in de proceskosten.

De beslissing

De voorzieningenrechter
1.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in het verzet,
1.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.016,- aan salaris advocaat,
1.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzieningenrechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.