Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] is geboren op [geboortedatum] 1948 en woont in Suriname. Tussen 1965 en 1992 woonde hij meerdere jaren in Nederland. Op 3 mei 2013 heeft [eiser] de AOW-leeftijd bereikt. [eiser] heeft in december 2019 een AOW-pensioen aangevraagd. De SVB heeft met één jaar terugwerkende kracht, vanaf 1 december 2018, aan [eiser] een AOW-pensioen toegekend. In bezwaar heeft [eiser] aangevoerd dat het pensioen met terugwerkende kracht tot zijn pensioengerechtigde leeftijd moet worden toegekend. In het bestreden besluit heeft de SVB het bezwaar ongegrond verklaard, omdat géén sprake is van een zogeheten bijzonder geval.
Het standpunt van [eiser]
2. [eiser] voert aan dat wel sprake is van een bijzonder geval. In 1992 is zijn Nederlandse paspoort tijdens een verblijf in Suriname gestolen. Pogingen om een nieuw Nederlands paspoort te verkrijgen mislukten. Sindsdien leeft hij tegen wil en dank een armoedig bestaan in Suriname. [eiser] heeft, na jarenlang stateloos te zijn geweest, uiteindelijk de Surinaamse nationaliteit geaccepteerd zodat hij daar medische zorg kon krijgen. [eiser] voelde zich door de Nederlandse staat verstoten, is depressief geworden en heeft in Suriname veelal geleefd op straat. [eiser] dacht dat hij met het verlies van de Nederlandse nationaliteit al zijn rechten in Nederland verloren had, waaronder het recht op een AOW-pensioen. Pas in 2019 hoorde [eiser] van zijn neef dat hij mogelijk wel recht had op een AOW-pensioen. [eiser] vindt verder dat hij ten onrechte niet door de SVB is ingelicht over zijn recht op AOW-pensioen toen hij de AOW-leeftijd bereikte.
3. Artikel 14, eerste lid, van de AOW bepaalt dat het ouderdomspensioen op aanvraag wordt toegekend door de Sociale verzekeringsbank.
4. Artikel 16, eerste lid, van de AOW bepaalt dat het ouderdomspensioen ingaat op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet. In het tweede lid van dat artikel is, voor zover van belang, bepaald dat in afwijking hiervan een ouderdomspensioen niet eerder kan ingaan dan een jaar vóór de dag waarop de aanvraag werd ingediend. In bijzondere gevallen kan de SVB hiervan afwijken.
Het oordeel van de rechtbank
5. De vraag die de rechtbank in deze procedure moet beantwoorden, is of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW.
6. Voor de vraag of sprake is van een bijzonder geval voert de SVB beleid. Volgens dat beleid is sprake van een bijzonder geval wanneer de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen. Dit kan ook het geval zijn wanneer de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op AOW-pensioen, én deze onbekendheid verschoonbaar was. Is sprake van een bijzonder geval, dan toetst de SVB vervolgens of het van hardheid getuigt om te volstaan met een terugwerkende kracht van één jaar. Indien sprake is van een bijzonder geval én van hardheid maakt de SVB gebruik van zijn bevoegdheid om het AOW-pensioen met terugwerkende kracht van meer dan een jaar toe te kennen. Dit beleid is in de rechtspraak aanvaard. Op grond hiervan wordt in elk voorkomend geval aan de hand van individuele feiten en omstandigheden beoordeeld of het geval als bijzonder kan worden aangemerkt.
7. De rechtbank oordeelt dat [eiser] door zijn leven op straat weliswaar verkeerde in bijzondere omstandigheden, maar daarmee wordt niet meteen aannemelijk dat hij niet in staat was om eerder een aanvraag in te (laten) dienen of om informatie daarover in te winnen. Dat het [eiser] gelukt is om een Surinaams AOV-pensioen aan te vragen, wijst erop dat hij ook in staat was een AOW-pensioen aan te vragen of om daarover informatie in te winnen. [eiser] heeft daarnaast zijn gestelde psychische toestand niet met stukken onderbouwd. Daarom is ook niet aannemelijk geworden dat [eiser] vanwege depressieve klachten niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen.
8. De rechtbank oordeelt verder dat [eiser] ’ onbekendheid met zijn recht op een AOW-pensioen niet verschoonbaar is. Het is een feit van algemene bekendheid dat het recht op een AOW-pensioen ontstaat bij het bereiken van de AOW-leeftijd. Dat was in de periode toen [eiser] in Nederland woonde zo, en dat was niet anders toen hij vervolgens in Suriname de AOW-leeftijd bereikte. Bovendien heeft [eiser] jaren in Nederland geleefd. Een en ander in samenhang bezien brengt mee dat [eiser] naar het oordeel van de rechtbank op de hoogte had kunnen zijn van het recht op AOW-pensioen. Dat [eiser] in de veronderstelling verkeerde dat hij daarop geen recht meer had na het verlies van de Nederlandse nationaliteit, maakt dat niet anders. [eiser] heeft deze aanname namelijk gedaan zonder daarover enige nadere informatie in te winnen. Dat [eiser] op dit specifieke punt door de Nederlandse ambassade in Suriname onjuist is voorgelicht, is niet gebleken.
9. Anders dan [eiser] stelt, rustte op de SVB verder geen verplichting om hem in Suriname te informeren over zijn recht op AOW-pensioen. Van een inlichtingenverplichting van de SVB is naar vaste rechtspraak namelijk geen sprake.Dat de SVB in Nederland ingeschreven belanghebbenden hierover wel informeert, maakt dit niet anders.
10. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan de vraag of sprake is van hardheid. De SVB heeft daarom terecht het AOW-pensioen niet toegekend met een terugwerkende kracht van langer dan één jaar.
11. Op de zitting heeft de gemachtigde van [eiser] naar voren gebracht dat in het bestreden besluit staat dat [eiser] met ingang van 1 december 2018 recht heeft op 70% van het maximale AOW-pensioen voor een alleenstaande. De rechtbank begrijpt dat dit een kennelijke verschrijving moet zijn. Uit de onderliggende stukken in het dossier blijkt dat [eiser] gedurende 35 jaar geen AOW heeft opgebouwd en om die reden recht heeft op 70%
(35 x 2%) minder AOW-pensioen dan het maximale bedrag voor een alleenstaande.
12. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt.
13. Voor een proceskostenveroordeling of teruggave van het griffiegeld bestaat geen aanleiding.