Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser woont naast de woning van vergunninghouder. Op 29 april 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de aanbouw. De aanvraag is gedaan voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’en ‘gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’.
2. Voor de woning van vergunninghouder geldt het bestemmingsplan ‘Kadoelen-Oostzanerwerf III’ (het bestemmingsplan). Het bouwplan is geprojecteerd op een bestemmingsvlak met de bestemming ‘tuin-1’.
De beoordeling van de rechtbank
3. De rechtbank moet in deze procedure de vraag beantwoorden of verweerder de van rechtswege verleende omgevingsvergunning in redelijkheid in stand heeft kunnen laten.
Ten aanzien van de motivering van het bestreden besluit
4. Eiser betoogt dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Er is namelijk niet kenbaar afgewogen in hoeverre de toegevoegde bebouwing aanvaardbaar is in het licht van de al bestaande aan- en bijgebouwen. Het bestemmingsplan staat in de bestemming
‘tuin-1’ namelijk een totale bebouwing toe tot maximaal 30 vierkante meter.
5. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat met de aanbouw meer dan 30 vierkante meter wordt bebouwd. Alleen al hierom kan deze beroepsgrond niet slagen.
Ten aanzien van het Bouwbesluit 2012
6. Eiser betoogt dat de vergunning in strijd is met artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012. Eiser kan namelijk niet op behoorlijke wijze onderhoud plegen aan zijn woning. De omgevingsvergunning maakt het mogelijk dichter bij de woning van eiser te bouwen, waardoor hij niet meer veilig onderhoud kan plegen aan zijn woning, omdat hij niet veilig een ladder kan plaatsen. Daarnaast kan eiser niet meer veilig onderhoud plegen aan het vaste dakraam van de lichttube op zijn dak. Vergunninghouder kan met de vergunning een dakgoot bouwen die de ruimte van eiser om veilig over zijn dakgoot heen te kunnen komen beperkt, waardoor eiser niet meer over zijn dakgoot heen kan.
7. Artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 is, gelet op de nota van toelichting bij dit artikel, een restbepaling.De bepaling kan door het bevoegd gezag worden toegepast, als naar zijn oordeel optreden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen geen soelaas bieden.
8. De rechtbank overweegt dat de hinder en gevaarzetting, zoals door eiser gesteld, niet het gevolg is van het gebruik door vergunninghouder van de aanbouw waarop de vergunning ziet. Om deze reden slaagt deze beroepsgrond niet.
Ten aanzien van de goede ruimtelijke ordening
9. Eiser voert voorts aan dat het bouwplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De vergunning leidt tot een stevige toename van het bouwvolume, waarbij de wenselijke ruimtelijke afstand, zoals blijkt uit de toelichting van het bestemmingsplan, verloren gaat. Als eiser een uitbouw zou wensen, zou de ruimtelijk onwenselijke geachte aaneengesloten gevel een feit zijn. Daarnaast is het stedenbouwkundig advies onvoldoende onderbouwd. Dit advies gaat namelijk niet in op de gevolgen voor de uitdrukkelijk in het bestemmingsplan genoemde waardevolle elementen van de linten en het gaat ook niet op hoe het positieve advies zich daartoe verhoudt. Het advies gaat ook niet in op de specifieke plaats en de daar ruimtelijk te beschermen waarden en aan welk beleid de toegepaste criteria worden ontleend.
10. De rechtbank stelt allereerst vast dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat de toelichting bij het bestemmingsplan geen juridisch bindend onderdeel van het bestemmingsplan is. Uitgegaan moet worden van de tekst van de planvoorschriften (en de daarbij behorende plankaart).
11. Verweerder mag, hoewel het niet aan het stedenbouwkundig advies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de stedenbouwkundige beoordeling bij hem berust, op die beoordeling afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van de stedenbouwkundige beoordeling behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser geen tegenadvies heeft overgelegd. Verder geldt dat het stedenbouwkundig advies begrijpelijk is opgesteld. Volgens de stedenbouwkundige beoordeling komen uitbouwen als de onderhavige veel voor in de wijk en zijn zij een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw waarbij het karakteristieke hoofdgebouw voldoende herkenbaar blijft. De aanbouw op het achtererf wordt gesloopt waardoor de tuin grotendeels behouden blijft. Dit maakt dat het landelijke karakter van het veenlint in stand blijft. Nu er ook geen gevelopeningen binnen twee meter van de erfgrens zijn, is het plan inpasbaar in de stedenbouwkundige structuur. Gelet hierop heeft verweerder het stedenbouwkundig advies aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van de belangenafweging
13. Eiser betoogt daarnaast dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. De onderlinge afstand tussen de woning van vergunninghouder en de woning van eiser is ten onrechte niet bij de belangenafweging betrokken.
14. De rechtbank stelt hierbij voorop dat ter zitting is gebleken dat de dakgoot van eiser 42 centimeter breed is en zich op 3,30 meter hoogte bevindt.
15. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder een ondeugdelijke belangenafweging heeft gemaakt. Niet valt in te zien waarom eiser niet met een trap, die geplaatst wordt parallel aan de steeg tussen de aanbouw en de woning van eiser, niet op een voldoende veilige manier bij zijn muur en bij zijn dak kan. De rechtbank is voorts van oordeel dat de breedte van de dakgoot van eiser van 42 centimeter ook bijdraagt aan de belemmering die eiser ondervindt van het onderhoud aan de dakgoot en de glaspartij. De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van een buitenbehandelingstelling
16. Eiser betoogt tot slot dat de aanvraag buiten behandeling gesteld had moeten worden. Vergunninghouder heeft immers bij de aanvraag onvoldoende gegevens overgelegd en niet is gebleken dat deze gegevens uiteindelijk alsnog zijn overgelegd.
17. Wat er ook van zij dat verweerder gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om een aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen, een verplichting om dat te doen vloeit niet voort uit de wet. In het onderhavige geval ligt een van rechtswege verleende omgevingsvergunning ter toetsing voor. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
18. Verweerder heeft de van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor de aanbouw op goede gronden in stand gelaten. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.