ECLI:NL:RBAMS:2021:6225

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
C/13/704831 / FA RK 21-4443
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor vaccinatie van minderjarige conform Rijksvaccinatieprogramma

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vader en de moeder van een minderjarige. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.H. Bialkowski, verzocht de rechtbank om vervangende toestemming te verlenen voor de vaccinatie van hun kind, geboren in 2017, volgens het Rijksvaccinatieprogramma. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Ferwerda, verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat er een afspraak was gemaakt om het kind niet te laten vaccineren. De rechtbank heeft de feiten en standpunten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 oktober 2021, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het belang van het kind voorop staat en dat vaccinatie in dit geval noodzakelijk is voor de gezondheid van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen en dat er een verschil van mening bestaat over de vaccinatie. De rechtbank heeft de vader in het gelijk gesteld en toestemming verleend voor de vaccinatie van het kind. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de overdracht van het kind zal plaatsvinden op een neutrale locatie, tegenover het politiebureau, om verdere escalaties te voorkomen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/704831 / FA RK 21-4443 (MT/GV)
Beschikking van 3 november 2021
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [woonplaats 1] (België),
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. D.H. Bialkowski te Amsterdam
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. M. Ferwerda te Amsterdam.

1.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de vader, ingekomen op 13 juli 2021;
  • het verweer van de moeder, ingekomen op 29 september 2021.
De mondelinge behandeling heeft vervolgens plaatsgevonden met gesloten deuren op 8 oktober 2021.
Gehoord zijn partijen en hun advocaten.

2.De feiten

Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk is geboren:
[minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017,
hierna te noemen [minderjarige] of het kind.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek en het verweer

De vader verzoekt de rechtbank, voor zover nog van belang:
  • vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] te laten vaccineren conform het Rijksvaccinatieprogramma;
  • te bepalen dat de vader [minderjarige] zal ophalen op een neutrale plek in het kader van de zorgregeling en
  • de kosten van de procedure te compenseren.
De vader heeft zijn verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor inschrijving op een basisschool en tot het verplichten van de moeder [minderjarige] daar op straffe van een dwangsom naartoe te brengen bij de mondelinge behandeling ingetrokken.
De moeder verweert zich tegen het verzoek van de vader.
De moeder heeft haar verzoeken tot het gelasten van onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming en partijen op te dragen zich aan te melden voor het traject “Ouderschap Blijft” bij Altra bij de mondelinge behandeling ingetrokken.

4.De standpunten

4.1.
Het standpunt van de vader
De vader heeft ter onderbouwing van zijn verzoek onder meer het volgende aangevoerd.
De moeder stelt dat de ouders de afspraak hebben gemaakt [minderjarige] niet te laten vaccineren. Die afspraak staat niet in het ouderschapsplan en vader betwist deze afspraak. Hij is wel bekend met de wens van moeder. Vader stelt zich op het standpunt dat het laten vaccineren van [minderjarige] het meest in haar belang is. Het gaat dan over het Rijksvaccinatieprogramma, niet over vaccinatie tegen HPV en het coronavirus. De heersende leer is nog altijd dat het Rijksvaccinatieprogramma voldoet en zonder wezenlijke risico’s kan worden opgevolgd. Er is geen medische contra indicatie voor vaccinatie van [minderjarige] . [minderjarige] komt in toenemende mate in aanraking met leeftijdsgenoten en familieleden in binnen- en buitenland en de vader maakt zich zorgen over de gezondheidsrisico’s die zij loopt als zij niet gevaccineerd is.
Ouders hebben de afspraak gemaakt dat vader [minderjarige] bij moeder thuis ophaalt en haar weer terugbrengt. De overdracht verloopt moeizaam. Er is, op een moment dat [minderjarige] bij de oma moederszijde werd opgehaald, een incident geweest met familieleden van de moeder. De vader zou voor [minderjarige] graag een neutrale plek willen voor de overdracht. Als het de ouders niet lukt om in onderling overleg tot goede afspraken te komen over de overdacht, verzoekt vader een wijziging van het ouderschapsplan en te bepalen dat de overdracht zal zijn op een nader aan te geven neutrale plaats.
De vader heeft met het OKT afgesproken dat hij en de moeder daar bemiddelingsgesprekken gaan voeren. De vader zal de eerste twee gesprekken fysiek aanwezig zijn en de overige gesprekken online voeren. Het OKT is daar mee akkoord.
4.2.
Het standpunt van de moeder
De moeder heeft naar voren gebracht dat partijen na de geboorte van [minderjarige] een uitnodiging hebben ontvangen voor vaccinatie tegen polio van de Belgische gezondheidszorg. De moeder heeft in overleg met de vader besloten [minderjarige] niet te laten vaccineren, omdat sprake was van verminderde weerstand van [minderjarige] als gevolg van buikklachten en eczeem. De vader heeft beslissingen over [minderjarige] altijd aan de moeder overgelaten. Hij heeft volgens de moeder nooit belangstelling getoond voor vraagstukken als vaccinatie. De vader heeft de moeder nooit, ook niet in de twee voorafgaande procedures, laten weten dat hij wil dat [minderjarige] deelneemt aan het Rijksvaccinatieprogramma. De moeder denkt dat de vader niet het belang van [minderjarige] voor ogen heeft, maar deze procedure gebruikt om controle over het leven van de moeder uit te oefenen. De moeder heeft zich grondig in de materie verdiept en weloverwogen beslist [minderjarige] niet te laten vaccineren in het belang van [minderjarige] . Verwezen wordt naar de uitvoerige toelichting van moeder.
Er is sprake van hoogoplopende conflicten tussen partijen en hun families. Die confrontaties hebben ertoe geleid dat de overdacht van [minderjarige] enkele malen voor een politiebureau plaatsvond, om verdere escalaties te voorkomen. Daarnaast worden er negatieve uitlatingen over de moeder gedaan in bijzijn van [minderjarige] . De moeder merkt dat [minderjarige] soms boos, onzeker en verdrietig wordt van de spanningen. [minderjarige] is als gevolg van de escalatie bij de moeder van de moeder bang voor de politie en heeft last van spanning als de overdracht bij het politiebureau is.
Gelet op de toenemende conflicten en escalaties, de belasting van [minderjarige] en de omstandigheid dat partijen zich niet hebben gewend tot de noodzakelijk geachte hulpverlening, lijkt het in te zetten traject bij het OKT passend.

5.De beoordeling

5.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek.
5.2.
Wettelijk kader
Artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, voor zover hier van belang, dat in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechtbank kan eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. Artikel 377e is van overeenkomstige toepassing. Daar waar in deze bepalingen gesproken wordt over omgang of een omgangsregeling wordt in plaats daarvan gelezen: een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Artikel 1:377e BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling kan wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.3.
Rijksvaccinatieprogramma
Nu de ouders met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] belast zijn en er een verschil van mening bestaat over de inenting van [minderjarige] , kan dit geschil aan de rechter worden voorgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het laten vaccineren van [minderjarige] het meest in haar belang is en dat daarom het verzoek van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming voor de vaccinatie moet worden toegewezen.
De rechtbank heeft bij dit oordeel het volgende meegewogen.
De moeder stelt allereerst dat partijen hebben afgesproken [minderjarige] niet te laten vaccineren. De vader betwist dat en heeft naar voren gebracht dat hij het er niet mee eens was dat [minderjarige] niet werd gevaccineerd, maar dat hij om conflicten te mijden destijds niet tegen de wens van de moeder is ingegaan. Nu [minderjarige] naar school gaat en met de vader meer naar België reist, acht de vader het in het belang van [minderjarige] dat zij alsnog wordt gevaccineerd. Hij zou het zichzelf niet vergeven als [minderjarige] iets zou overkomen wat door vaccinatie kan worden voorkomen.
De rechtbank oordeelt dat niet van belang is of de ouders in het verleden nu wel of niet met elkaar hebben afgesproken dat zij [minderjarige] niet zouden laten vaccineren. De eventuele afspraak om een kind wel of niet te laten vaccineren is volgens vaste rechtspraak geen afspraak waar de ouders niet op terug kunnen komen. Ouders moeten het belang van hun kinderen dienen en voortschrijdend inzicht kan tot de conclusie leiden dat een eerder gemaakt afspraak hiermee in strijd is. De vader heeft aangegeven dat hij zich vanwege de schoolgang van [minderjarige] en haar toenemende omgang met familieleden en met andere kinderen zorgen maakt om de gezondheidsrisico’s die zij loopt als zij niet gevaccineerd is.
Voor wat betreft de inhoudelijk bezwaren van de moeder tegen onderhavige vaccinatie geldt het volgende. Het Rijksvaccinatieprogramma is van overheidswege opgesteld ter bescherming van kinderen tegen diverse aandoeningen die voor hen schadelijk kunnen zijn. Uitgangspunt is dat vaccineren in het belang van het kind is. Ondanks andere opinies die in de afgelopen jaren ook naar voren zijn gebracht, is de heersende leer nog altijd dat het Rijksvaccinatieprogramma voldoet en zonder wezenlijke risico’s kan worden opgevolgd. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat in medische kringen het gevoerde overheidsbeleid breed wordt gedragen en dat het overgrote deel van de bevolking dit overheidsbeleid ook volgt en kinderen laat deelnemen aan het Rijksvaccinatieprogramma. De rechtbank vindt het, net als de vader, niet in het belang van [minderjarige] dat zij – hoe klein die kans misschien ook is – aan een gevaar van meer risico op een ziekte waartegen zij gevaccineerd had kunnen zijn, wordt blootgesteld. De moeder heeft geen principiële of godsdienstige bezwaren tegen het laten vaccineren van [minderjarige] overeenkomstig het Rijksvaccinatieprogramma, maar heeft aangevoerd dat enkele vaccinaties uit dat programma overbodig zijn en dat niet wetenschappelijk is komen vast te staan dat het belang van vaccinatie op kan wegen tegen de risico’s of bijwerkingen van vaccinatie. De rechtbank gaat aan die bezwaren van de moeder voorbij. De heersende wetenschappelijke leer is immers dat het belang van vaccinatie nu juist wel opweegt tegen de risico’s of bijwerkingen van vaccinatie. De moeder heeft onvoldoende gesteld dat en waarom [minderjarige] meer risico loopt dan enig ander kind. De door de moeder aangevoerde bezwaren wegen naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het risico dat ontstaat als [minderjarige] niet wordt ingeënt. De rechtbank komt tot de conclusie dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij alsnog zo snel mogelijk wordt ingeënt volgens het Rijksvaccinatieprogramma.
5.4.
Overdracht [minderjarige]
Vast staat dat de verhoudingen tussen de ouders en hun families niet optimaal zijn. Dat heeft tot problemen bij de overdracht van [minderjarige] en zelfs tot een escalatie tussen de vader en familieleden van de moeder geleid, waar de politie aan te pas is gekomen. De vader stelt dat de broers van de moeder zijn auto hebben beschadigd voor de deur van grootmoeder mz. Het behoeft geen nader betoog dat een conflictueuze situatie bij de overdracht niet in het belang van [minderjarige] is. In die zin is sprake van een wijziging van omstandigheden die maakt dat de eerder gemaakte afspraken ten aanzien van de overdracht van [minderjarige] kunnen worden gewijzigd. De rechtbank ziet in de ontstane situatie aanleiding om voorlopig, in afwachting van verbetering van de onderlinge verhoudingen, te bepalen dat de overdracht van [minderjarige] op een neutrale plaats zal plaatsvinden. De vader heeft voorgesteld die plaats op straat aan de overkant van het politiebureau te laten zijn. Op die plaats heeft de overdracht enkele keren plaatsgevonden en het is dicht bij de woning van de moeder en [minderjarige] . De moeder heeft aangevoerd dat dit spanning veroorzaakt voor [minderjarige] , omdat zij bij het zien van de politie aan de escalatie moet denken. De rechtbank vindt dat argument niet doorslaggevend, omdat de escalatie bij de oma moederszijde heeft plaatsgevonden en dat die overdrachtslocatie evenzeer verband houdt met de escalatie. In ieder geval zal de spanning die [minderjarige] bij het zien van het politiebureau ervaart vermoedelijk afnemen als de overdracht daar enige tijd zonder escalaties plaatsvindt. Het is aan de ouders om [minderjarige] gerust te stellen en haar niet te belasten met hun onderlinge spanningen. Daar zal in de gesprekken bij het OKT aandacht aan moeten worden besteed. Als de gesprekken bij het OKT tot een verbetering van de communicatie tussen de ouders en de onderlinge verhoudingen leiden, zijn zij hopelijk in staat in onderling overleg en met begrip van hun families een andere overdrachtslocatie overeen te komen.
5.5.
Hulpverleningstraject
Partijen hebben zich bereid verklaard bemiddelingsgesprekken bij het OKT te voeren. Omdat het afwachten van het verloop van die gesprekken voor de door de rechtbank te nemen beslissingen niet noodzakelijk is, zal de rechtbank het verzoek tot aanhouding van moeder, voor zover zij dat heeft beoogd, in afwachting van de gesprekken bij het OKT afwijzen.
5.6.
Proceskosten
Gelet op het feit dat partijen een affectieve relatie hebben gehad, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Daarom wordt als volgt beslist.

6.De beslissing

De rechtbank:
- verleent toestemming aan de vader – welke toestemming die van de moeder vervangt – om [minderjarige] volgens het Rijksvaccinatieprogramma te laten vaccineren;
- bepaalt dat de overdracht van [minderjarige] zal plaatsvinden op straat tegenover het politiebureau in de nabijheid van de woning van de moeder, tot het moment dat partijen in onderling overleg en/of onder begeleiding van het OKT tot anders luidende afspraken komen;
- compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of ander verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. M.E.B. Terwee, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier, op 3 november 2021.