ECLI:NL:RBAMS:2021:6234

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
13/102793-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging wegens onvoldoende bewijs van materiële of intellectuele bijdrage

Op 2 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging op 17 november 2017 in Amsterdam. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 19 oktober 2021, waarbij de verdachte en zijn raadsman, mr. D.R. Kops, aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekwam. De verdediging verzocht om vrijspraak, stellende dat de verdachte geen significante bijdrage had geleverd aan de openlijke geweldpleging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er op de bewuste datum een vechtpartij plaatsvond tussen twee groepen mannen. De identiteit van de betrokkenen was niet volledig duidelijk, en er waren verschillende getuigenverklaringen die elkaar tegenspraken. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte een materiële of intellectuele bijdrage had geleverd aan het geweld, zoals vereist voor de kwalificatie van openlijke geweldpleging volgens artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging.

Daarnaast verklaarde de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen, [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], niet-ontvankelijk, omdat de verdachte van het ten laste gelegde werd vrijgesproken. Het vonnis werd uitgesproken door mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter, en mrs. M.A.E. Somsen en T. Arnoldussen, rechters, in aanwezigheid van de griffiers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/102793-18
Datum uitspraak: 2 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 oktober 2021. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.R. Kops, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en de ter terechtzitting gegeven toelichting door hun gemachtigde, [gemachtigde] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [straatnaam] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , welk geweld bestond uit het eenmaal of meermalen (met een/de vuist(en)) op/tegen het hoofd en/of het lichaam slaan en/of stompen en/of uit het eenmaal of meermalen op/tegen het hoofd en/of het lichaam schoppen en/of trappen en/of duwen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, maar dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en dat hij dus dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om verdachte vrij te spreken, omdat niet bewezen kan worden dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging. Subsidiair heeft hij verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Meer subsidiair is verzocht om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Toetsingskader
Voor openlijke geweldpleging is in eerste instantie bepalend of er sprake is van daadwerkelijk geweld. Dat geweld kan verschillende vormen aannemen, maar moet wel een contrair karakter hebben en enige mogelijkheid hebben om de weerstand van de tegenstander te breken.
Het geweld moet bovendien gepleegd zijn ‘in vereniging’. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, zoals vereist voor de kwalificatie van ‘medeplegen’. Deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op –en wordt ook frequent toegepast bij– het in vereniging plegen van openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen –soms moeilijk doorzichtige– dynamiek.
Om van openlijke geweldpleging in de zin van art. 141 Sr. te kunnen spreken, zal beoordeeld moeten worden of de geleverde intellectuele en/of materiële bijdrage van de kant van de verdachte aan het geweld van voldoende gewicht is. Tevens geldt dat openlijke geweldpleging minder snel wordt aangenomen wanneer sprake is van louter verdedigend of afwerend geweld.
4.3.2
Wat is er gebeurd? – feiten en omstandigheden
Op 17 november 2017 vindt er rond 04.00 uur een vechtpartij plaats tussen twee groepen mannen aan het [straatnaam] in Amsterdam.
Van de ene groep (hierna: groep 1) kan worden vastgesteld dat deze bestond uit drie personen, namelijk verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en [persoon] , die niet vervolgd is voor dit incident. Van de andere groep (hierna: groep 2) kan worden vastgesteld dat deze bestond uit minimaal drie personen: in elk geval [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en een man met een kaal hoofd dan wel gemillimeterd haar. De identiteit van deze derde man is onbekend gebleven. [benadeelde partij 2] lag bewusteloos op de grond toen de politie arriveerde. Verbalisanten en getuigen omschrijven onder meer dat hij een “snurkende” ademhaling had. Later blijkt dat hij onder meer hersenletsel heeft overgehouden aan het incident. Hij is ook niet vervolgd.
De rechtbank stelt voorop dat er veel onduidelijk is gebleven over de vechtpartij. Zo is de aanleiding van het incident niet goed achterhaald. Wat er gedurende de vechtpartij precies door wie is gedaan, is ook niet geheel duidelijk. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat het nacht was, dat er veel mensen (waaronder getuigen) door elkaar heen liepen en dat veel mensen op straat onder invloed waren van alcohol. Verschillende getuigen hebben een verklaring afgelegd, maar er is ruimte voor verwarring tussen de personen gedurende de vechtpartij. Zo is er een kale man, dan wel een man met gemillimeterd haar, in groep 2, en is er daarnaast een man met kort blond haar in groep 1. Opvallend is verder dat er veel lange personen deelnemen aan het gevecht, terwijl ook de getuige [getuige 1] 1.95 meter lang is. Hoewel [medeverdachte] (1.98 meter) kennelijk de langste is, zijn ook de vermoedelijk kale man, [benadeelde partij 2] en [persoon] lang. Van deze mannen is [persoon] met zijn 1.85 meter kennelijk de kleinste. Daarnaast draagt zowel in groep 1 als in groep 2 iemand een witte trui. In groep 1 is dat [persoon] en in groep 2 is dat [benadeelde partij 1] . Verder wordt er gesproken over een groep met vier witte/Nederlandse jongens (groep 1) en een groep met waarschijnlijk twee Marokkaanse jongens en één witte jongen (groep 2). Getuige [getuige 2] verklaart dat twee van de witte jongens uit groep 1 broers van elkaar zouden zijn, terwijl juist twee jongens uit groep 2 broers van elkaar zijn ( [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] ).
Toen de politie ter plaatse kwam, hebben de leden van groep 1 en een aantal getuigen een verklaring afgelegd. [benadeelde partij 2] was niet aanspreekbaar en is afgevoerd met de ambulance. Wel bevat het dossier een deels door hem gevoerd 112-gesprek.
[benadeelde partij 1] wilde niets verklaren. De gebroeders [familienaam] hebben nadien schriftelijke aangiftes/verklaringen ingediend. Zij hebben echter beiden geen vragen willen beantwoorden. [benadeelde partij 1] heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en verwezen naar de schriftelijke stukken. [benadeelde partij 2] is noch verschenen op de oproep, noch op de dagvaarding van de rechter-commissaris.
Hoewel de aanleiding van het incident niet helemaal duidelijk is geworden, hebben de leden van groep 1 en een aantal getuigen hier wel iets over verklaard. Verdachte heeft verklaard dat hij drie jongens luidruchtig op zijn groep af hoorde komen. [persoon] raakte in gesprek met een jongen en verdachte hoorde dat er een woordenwisseling ontstond tussen [persoon] en de jongen met de bruine jas (vermoedelijk [benadeelde partij 2] ). Verdachte mengde zich ertussen, maar werd naar de grond getrokken. Hij lag onderop en weerde zich af. Verdachte heeft geprobeerd om los te komen. Ook heeft hij een klap gekregen en uit paniek terug uitgehaald. Hij weet niet meer of hij iemand heeft geraakt.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij het eerste begin niet heeft gezien. Hij kwam erbij toen verdachte al op de grond lag. [medeverdachte] heeft iemand van verdachte afgetrokken en later uitgehaald om zichzelf en zijn vrienden te beschermen. Hij weet niet of hij daarbij iemand heeft geraakt.
[persoon] heeft verklaard dat sprake was van een woordenwisseling en dat het op een gegeven moment dreigend werd. Hij kreeg een klap en ging neer, maar hij weet niet meer precies hoe.
De getuige [getuige 2] verklaarde dat iemand werd aangesproken over wildplassen. Het gesprek escaleerde daarna en er werd over en weer geschreeuwd, geduwd en getrokken. Één van de jongens uit de groep met “Nederlandse” jongens (kennelijk groep 1) had eerst een grote mond, maar deinsde toen achteruit omdat de jongens uit de andere groep daar erg agressief op reageerden.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat aanvankelijk vooral sprake was van mannetjesgedrag. De twee groepen lokten elkaar uit. Er was sprake van geschreeuw en duwen en trekken, maar aanvankelijk werd er nog niet geslagen. Dat duurde ongeveer 10 seconden. Pas daarna escaleerde het.
Getuige [getuige 1] verklaarde dat er twee groepen jongens ruzie met elkaar hadden. Zij waren zowel verbaal als fysiek agressief.
[benadeelde partij 2] heeft in zijn schriftelijke verklaring verwezen naar een incident dat aan de vechtpartij met de groep van verdachte voorafging. Hij zou met een glas zijn geslagen door iemand waarvan hij dacht dat het een rechercheur was. Dit past bij de verklaringen van de groep van verdachte (groep 1) en sommige getuigen, die hebben verklaard dat de groep van de gebroeders [familienaam] (groep 2) mogelijk bij een eerder incident met anderen betrokken was. Het zou ook kunnen passen bij de verklaring van getuige [getuige 1] dat de man die hij ging helpen, naar later bleek [benadeelde partij 2] , een wond had op zijn wang.
4.3.3
Gebruik van geweld door verdachte
Met betrekking tot het mogelijk door verdachte gebruikte geweld zijn er nog enkele verklaringen afgelegd, naast degenen die hiervoor al zijn genoemd. Ook zijn er drie verschillende cameraopnames van het incident, die door drie getuigen met hun mobiele telefoons zijn opgenomen.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij een kleine jongen compleet zag flippen en dat hij die jongen heeft vastgepakt en tegengehouden, omdat hij anders zeker iemand zou hebben geslagen. Het was makkelijk om deze jongen in bedwang te houden omdat hij heel klein was, echter was hij wel enorm agressief. Uit de camerabeelden waarop te zien is dat verdachte door een getuige wordt tegengehouden (de rechtbank heeft deze beelden op de zitting bekeken en verdachte heeft zichzelf hierop herkend) en het feit dat verdachte aanzienlijk kleiner is dan de overige betrokkenen, leidt de rechtbank af dat de getuige [getuige 1] het hierbij heeft over verdachte. Dat verdachte compleet zou zijn geflipt en iemand wilde aanvallen, zou erop kunnen duiden dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de camerabeelden van getuige [getuige 4] iets anders volgt. Weliswaar is op de beelden te zien dat [getuige 1] verdachte vast heeft en hem zo weghoudt bij de achterover gevallen [persoon] en bij medeverdachte [medeverdachte] die een slaande beweging richting [benadeelde partij 1] maakt en is op een gegeven moment te horen dat er ‘laat me los!’ wordt geroepen, maar er is niet te zien dat verdachte op dat moment zeer agressief was. Uit de verschillende gemaakte camerabeelden blijkt ook niet anderszins dat verdachte een significante bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Het proces-verbaal beschrijving van de camerabeelden vermeldt wel dat verdachte heeft “uitgehaald” naar [benadeelde partij 1] , en verdachte zegt zelf ook dat hij heeft uitgehaald, maar daarvoor geldt dat op dat moment ook naar verdachte werd uitgehaald en verdachte ook werd vastgehouden. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat verdachte [benadeelde partij 1] ook daadwerkelijk heeft geraakt. Uit de camerabeelden volgt bovendien dat verdachte zich op verschillende momenten distantieert van het geweld of in de verdediging wordt gedrongen en terug deinst.
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben verklaard dat [benadeelde partij 2] door drie mannen werd geschopt en geslagen, net zo lang totdat hij bewusteloos was. Deze verklaringen vinden echter in het geheel geen steun in het dossier. Uit getuigenverklaringen blijkt dat [benadeelde partij 2] op de grond is gevallen en bewusteloos is geraakt, nadat hij één klap tegen zijn hoofd kreeg. Uit diezelfde verklaringen en de camerabeelden kan worden afgeleid dat [medeverdachte] deze klap heeft gegeven, en niet verdachte.
Conclusie ten aanzien van het ten laste gelegde
Alles afwegende komt, naar het oordeel van de rechtbank uit de camerabeelden en de verklaringen van de verschillende betrokkenen onvoldoende naar voren dat van de kant van verdachte sprake is geweest van een materiële of intellectuele bijdrage met voldoende gewicht aan het gepleegde geweld, zoals bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank vindt het ten laste gelegde dan ook niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]

De rechtbank zal beide vorderingen niet-ontvankelijk verklaren, gelet op de omstandigheid dat verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken en aan hem dus geen straf of maatregel wordt opgelegd.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool en J.N.O.S. Mol, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 november 2021.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.