ECLI:NL:RBAMS:2021:6284

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
RK: 21/5495 (26Mandel)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. [voorzitter]
  • mrs. [rechter 1]
  • mrs. [rechter 2]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift inbeslagname gegevensdrager advocaat ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 november 2021 een beschikking gegeven naar aanleiding van een klaagschrift van een advocaat, die zich verzette tegen de inbeslagname van gegevensdragers door de politie. De advocaat, klager in deze procedure, werd verdacht van het plegen van ernstige strafbare feiten in het kader van zijn beroepsuitoefening. De rechter-commissaris had eerder beslist dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden waren die het mogelijk maakten om inbreuk te maken op het verschoningsrecht van de advocaat. De rechtbank heeft het klaagschrift van de advocaat ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de in beslag genomen goederen relevant waren voor het strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte en dat het opsporingsbelang zwaarder woog dan het verschoningsrecht. De rechtbank overwoog dat de verdenking van betrokkenheid bij ernstige en gewelddadige strafbare feiten, alsook de mogelijkheid van het voortzetten van criminele activiteiten, voldoende grond vormden voor de inbeslagname. De rechtbank concludeerde dat de rechter-commissaris op deugdelijke gronden had geoordeeld dat het beslagregime van toepassing was en dat de in beslag genomen goederen konden worden gebruikt in het strafrechtelijk onderzoek. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en er staat beroep in cassatie open voor klager.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
RK: 21/5495 (26Mandel)
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 98, vierde lid jo. 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende op het adres van zijn raadsman mr. Y. Bouchikhi:
[adres] ,
klager.
Als raadsman van klager is ter zitting aanwezig mr. H. Raza.

1.Feiten

1.1
Klager is verdachte in het onderzoek ‘26Mandel’ en wordt ervan verdacht in het
kader van de uitoefening van zijn beroep ernstige strafbare feiten te hebben
gepleegd.
1.2
Op 7 oktober 2021 heeft de rechter-commissaris de volgende vorderingen van het
Openbaar Ministerie ontvangen:
- een vordering tot doorzoeking van het kantoorpand van klager;
- een vordering tot doorzoeking van de woning van klager; en
- een vordering om de cel en verblijfsruimten van medeverdachte [medeverdachte]
te doorzoeken.
1.3
De rechter-commissaris heeft eveneens een proces-verbaal aanvraag doorzoekingen
van deze plaatsen ontvangen.
1.4
Voorts heeft de rechter-commissaris op 7 oktober 2021 de volgende aanvullende
vorderingen ontvangen:
- een aanvullende vordering met betrekking tot de doorzoeking van het
kantoorpand van klager;
- een aanvullende vordering met betrekking tot de geheimhoudersstukken
die buiten het kantoor van klager in beslag worden genomen.
1.5
In de laatstgenoemde vorderingen heeft de officier van justitie gevorderd het
beslagregime “zeer uitzonderlijke omstandigheden” van toepassing te verklaren
tijdens de doorzoekingen op bovenvermelde plaatsen en op overige, op andere
plaatsen in beslag te nemen documenten en/of bestanden op gegevensdragers van
klager. De officier van justitie heeft ook gevorderd dat door de rechter-commissaris
wordt bepaald dat het opsporingsbelang vergt dat met spoed kennis wordt genomen
van de inhoud van de bestanden op de onder klager in beslag genomen iPad.
1.6
De rechter-commissaris heeft, gelet op de verdenking en de betrokkenen in het
onderzoek 26Mandel, inwinning van het standpunt van de deken van de Orde van
Advocaten achterwege gelaten.
1.7
Op 7 oktober 2021 heeft de rechter-commissaris beslist dat het beslagregime “zeer
uitzonderlijke omstandigheden” van toepassing is. De rechter-commissaris heeft
eveneens beslist dat het opsporingsbelang vergt dat met spoed kennis wordt
genomen van de bestanden op de iPad van klager.
1.8
Op 11 oktober 2021 heeft de officier van justitie per e-mail gevorderd te beslissen
dat het opsporingsbelang ook ten aanzien van de in de Extra Beveiligde Inrichting in
beslag genomen notitieblokken vergt dat met spoed kennis wordt genomen van de
inhoud daarvan.
1.9
De rechter-commissaris heeft op 11 oktober 2021 beslist dat met spoed kennis mag worden genomen van de inhoud van de in beslag genomen notitieblokken.

2.Procesgang

2.1
Tegen voornoemde beslissingen van de rechter-commissaris van 7 oktober 2021 en
11 oktober 2021 heeft klager op 13 oktober 2021 een klaagschrift ingediend.
2.2
Op 20 oktober 2021 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk
kenbaar gemaakt.
2.3
Op 21 oktober 2021 heeft de rechtbank Amsterdam klager, de raadsman en het
Openbaar Ministerie in openbare raadkamer achter gesloten deuren gehoord.

3.Het standpunt van de raadsman

3.1
De raadsman heeft gesteld dat er stukken ontbreken waaruit een redelijk vermoeden
van schuld aan een strafbaar feit kan rijzen. Verder geldt dat het enkele feit dat
klager ervan wordt verdacht in het kader van de uitoefening van zijn beroep ernstige
strafbare feiten te hebben gepleegd, niet toereikend is om diens verschoningsrecht te
doorbreken. Klager heeft naast [medeverdachte] meerdere cliënten. Informatie op de in
beslag genomen goederen ziet daarom niet uitsluitend op [medeverdachte] . Uit de stukken
blijkt daarnaast niet dat zich relevante informatie op de in beslag genomen goederen
zou kunnen bevinden. Van zeer uitzonderlijke omstandigheden is geen sprake.
3.2
De raadsman heeft dit standpunt in raadkamer nader toegelicht. De raadsman heeft
zich primair op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift gegrond moet worden
verklaard, wegens het ontbreken van de onderliggende vorderingen. Immers kan
daardoor de rechtmatigheid van het beslag en het voortduren daarvan niet worden
getoetst. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er een
modus moet worden gevonden voor overleg met het Openbaar Ministerie.
3.3
Klager heeft in raadkamer zelf toegelicht dat hij codes en wachtwoorden van de in beslag genomen gegevensdragers wil verstrekken aan het Openbaar Ministerie
zodat de in beslag genomen goederen zo snel mogelijk aan zijn waarneemster
kunnen worden verstrekt.

4.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

4.1
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar de ernstige bezwaren,
op het standpunt gesteld dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld. De
inhoud van de informatie die gedeeld wordt door klager en [medeverdachte] zijn
ontluisterend. De conclusie kan niet anders zijn dan dat de criminele activiteiten van
vanuit de Extra Beveiligde Inrichting op deze manier, door het handelen
van klager, kon en ook werden voortgezet. Er is daarom sprake van zeer
uitzonderlijke omstandigheden. Immers wordt klager, zijnde advocaat, van een
ernstig strafbaar feit verdacht. Hij maakt daarbij deel uit van een crimineel
samenwerkingsverband met zijn cliënt [medeverdachte] , terwijl klager misbruik maakt van
zijn bijzondere positie als advocaat. Het klaagschrift dient ongegrond te worden
verklaard.
4.2
Voorts heeft de officier van justitie in raadkamer toegelicht dat de rechter-
commissaris een afweging maakt over het al dan niet verstrekken van de
onderliggende vorderingen.

5.Toetsingskader

5.1
Uit regelgeving en jurisprudentie kan het volgende juridische toetsingskader worden
afgeleid. Ingevolge artikel 98 Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot
verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of
andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in
beslag worden genomen. Het is eerst aan de verschoningsgerechtigde om zich bij de
doorzoeking ter inbeslagneming uit te laten omtrent het verschoningsrecht met
betrekking tot de in beslag te nemen stukken waarbij de zienswijze van de
deken van de Orde van Advocaten kan worden gevraagd.
5.2
Op grond van artikel 98 lid 5 Sv mogen, ook zonder toestemming van de
verschoningsgerechtigde, brieven of andere geschriften in beslag worden genomen
die voorwerp van het strafbare feit uitmaken (
corpora delicti) of tot het begaan
daarvan hebben gediend (
instrumenta delicti). Zulke brieven en geschriften vallen
immers niet onder de geheimhoudingsplicht, en daarmee evenmin onder het
verschoningsrecht.
5.3
De aard van bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de
vraag of brieven of andere geschriften onder het verschoningsrecht vallen (en
daarmee ook of deze stukken
corpora/instrumenta delictibetreffen) in beginsel
toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Wanneer deze zich op het
standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het
strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan
kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt
door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze
geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Voor een beroep op het
verschoningsrecht is niet van belang of de in het geding zijnde informatie zich bij de
verschoningsgerechtigde zelf of bij diens cliënt bevindt (vgl. HR 2 maart 2010,
ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, NJ 2010/144).
5.4
Het oordeel dat redelijkerwijze geen twijfel kan bestaan dat het in dit verband door
de verschoningsgerechtigde ingenomen standpunt onjuist is, komt in eerste instantie
toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de
deken van de Orde van Advocaten. Voor zover dat noodzakelijk is mag daartoe
door de rechter-commissaris van de desbetreffende stukken worden kennisgenomen.
5.5
Wat als
corpora/instrumenta delictikunnen worden aangemerkt is een vraag die
zich niet in het algemeen laat beantwoorden. Zij “is in het bijzonder afhankelijk van
de aard van het inbeslaggenomen stuk en de aard van het delict dat zou zijn begaan
door de (rechts)persoon tegen wie de verdenking is gericht, alsmede de feitelijke
gedragingen die hem in dat verband worden verweten” (HR 5 januari 2016,
ECLI:NL:HR:2016:8). De enkele omstandigheid dat dat het inbeslaggenomen stuk
kan bijdragen aan de waarheidsvinding is in elk geval onvoldoende.
5.6
Onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan, ongeacht een gerechtvaardigd
beroep op het verschoningsrecht, het belang van de waarheidsvinding meebrengen
dat het verbod van artikel 98, eerste lid Sv, wordt geschonden (HR 14 oktober 1986,
NJ 1987/490 en HR 30 november 1999, NJ 2002/438). Het is dan in eerste instantie
aan de rechter-commissaris om te oordelen of dergelijke brieven of andere
geschriften in zodanig verband staan met de desbetreffende feiten dat zij kunnen
dienen om de waarheid aan het licht te brengen. De inbreuk op het
verschoningsrecht mag niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor het aan het
licht brengen van de waarheid van dat feit. Factoren die een rol kunnen spelen bij de
beoordeling hiervan zijn de vraag of het gaat om een verdenking jegens de
verschoningsgerechtigde, de aard en zwaarte van de verdenking, de aard en omvang
van de gegevens en de vraag in hoeverre de relevante gegevens op andere wijze
kunnen worden verkregen.

6.De beoordeling

6.1
De rechtbank dient te beoordelen of de rechter-commissaris terecht en op
deugdelijke gronden tot het oordeel is gekomen dat ten aanzien van de in beslag
genomen goederen het beslagregime “zeer uitzonderlijke omstandigheden” van
toepassing is. De rechtbank acht zich ook zonder de onderliggende vorderingen en
de aanvraag doorzoeking voldoende voorgelicht om tot deze beoordeling te kunnen
komen.
6.2
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheden van het geval, waaronder de
aard en zwaarte van de verdenking, de aard en omvang van de gegevens en de vraag
in hoeverre de relevante gegevens op andere wijze kunnen worden verkregen.
6.3
De verdenking van klager ziet op de betrokkenheid bij de voorbereiding en
uitlokking van zeer ernstige en gewelddadige strafbare feiten, op betrokkenheid bij
harddrugshandel op grote schaal, op betrokkenheid bij witwassen en op deelneming
aan een criminele organisatie die gericht is op het plegen van strafbare feiten. De
verdenking richt zich op het als advocaat doorgeven van berichten van [medeverdachte] aan de buitenwereld. De inhoud van de berichten ziet mogelijk op het voortzetten
van criminele handelingen en een mogelijk acute dreiging dat zwaar geweld
toegepast gaat worden met levensgevaar voor anderen. Deze verdenking ziet op
feiten waardoor aan het vertrouwen in de maatschappelijke functie van de
advocatuur grote schade wordt berokkend.
6.4
De rechtbank stelt verder vast dat deze gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen en is van oordeel dat deze kunnen dienen om de
waarheid aan het licht te brengen.
6.5
De rechter-commissaris is in voornoemde procedure aldus op deugdelijke gronden
tot het oordeel gekomen dat ten aanzien van de in beslag genomen goederen “zeer
uitzonderlijke omstandigheden” van toepassing zijn. Uit de bewoordingen blijkt
eveneens dat rekenschap is gegeven aan de omstandigheden van het geval. De
rechtbank sluit zich ook aan bij de motivering van de rechter-commissaris.
6.6
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die het verschoningsrecht doorbreken. Het beklag van klager is dan ook ongegrond.
6.7
De in beslag genomen goederen zijn vatbaar voor inbeslagneming en de officier van justitie wordt gemachtigd de stukken te voegen in het procesdossier en daarvan gebruik te maken ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek 26Mandel.

7.De beslissing

7.1
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
7.2
De rechtbank verklaart het beklag van klager
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. [voorzitter] , voorzitter,
mrs. [rechter 1] en [rechter 2] rechters,
in tegenwoordigheid van mr. [griffier] , griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2021.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.