ECLI:NL:RBAMS:2021:6378

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
20/2690
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het vertrouwensbeginsel en verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 27 maart 2020, waarin zijn bezwaar tegen een eerdere overplaatsing en verzoek om schadevergoeding ongegrond werd verklaard. Eiser stelt dat er toezeggingen zijn gedaan door verweerder die hem gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt over een functieharmonisatie en een hogere bezoldiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan die het beroep op het vertrouwensbeginsel kunnen onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de verweerder niet in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat er geen schending van het gelijkheidsbeginsel is aangetoond. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat anderen in een vergelijkbare positie wel zijn bevorderd. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2690

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amstelveen, eiser

en
het College van Burgermeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigden: mr. L.M. ten Berge en mr. K.F. Mantiri).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij per 1 april 2018 van de afdeling Civiel wordt overgeplaatst naar de afdeling Omgevingsrecht.
Bij besluit van 27 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en eisers verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Bij beslissing van 10 december 2020 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om nadere stukken en inlichtingen te verschaffen aan de rechtbank. Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op de reactie van verweerder te reageren.
Op 6 oktober 2021 heeft er een nieuw onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Het geschil
1. Eiser is sinds 20 januari 2003 werkzaam in vaste dienst bij de gemeente Amsterdam, thans in de functie van Medewerker Beleidsrealisatie B (jurist) bij het Juridisch Bureau op de afdeling Omgevingsrecht.
2. Met een besluit van 14 december 2016 is eiser als jurist overgeplaatst naar de afdeling Civiel en Sociaal. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Eiser is, na advies van de bezwaarcommissie in die procedure, geplaatst bij de afdeling Omgevingsrecht per 1 juni 2017. Bij besluit van 2 oktober 2017 is eiser geplaatst bij de afdeling Civiel en Sociaal met ingang van 1 juni 2017. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De rechtbank stelt vast dat eiser met de (in deze procedure als primair besluit aangeduide) beslissing van 26 april 2018 alsnog naar de afdeling Omgevingsrecht is overgeplaatst, onder wijziging van het plaatsingsbesluit van 2 oktober 2017. Eiser is in deze procedure opgekomen tegen zijn inschaling.
3. Eiser wil graag dat zijn functie geharmoniseerd wordt, wat dan in het plaatsingsbesluit wordt meegenomen. Hij is van mening dat daartoe ook verschillende toezeggingen zijn gedaan, verweerder heeft volgens hem in strijd is met het vertrouwensbeginsel gehandeld door dit niet te doen. Hij stelt dat uit gedingstukken, waaronder de e-mail van 8 september 2010, blijkt dat hem door zijn toenmalige leidinggevende is toegezegd dat zijn functie zou worden gewijzigd in senior juridisch adviseur, schaal 11. Ook is eiser van mening dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, omdat andere juridische adviseurs van het Juridisch Bureau een harmonisatiebesluit wel hebben ontvangen. Eiser stelt dat verweerder hem heeft toegezegd om de toezeggingen zorgvuldig te gaan onderzoeken, wat niet heeft geleid tot andere besluitvorming. Het onderzoek is niet schriftelijk overgelegd en is niet zorgvuldig geweest, verweerders besluitvorming is daarom volgens eiser in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Hij verzoekt de rechtbank om een schadevergoeding toe te kennen.
4. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om voorafgaande besluitvorming, waaronder het advies van de bezwaarcommissie, aan de rechtbank te doen toekomen.
Het oordeel van de rechtbank
5. Het geding spitst zich toe op de vraag of er toezeggingen zijn gedaan door verweerder, die bij eiser gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt dat zijn functie geharmoniseerd zou worden, wat in een hogere bezoldigingsinschaling zou resulteren. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Eiser wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel. Volgens vaste rechtspraak is voor een geslaagd beroep hierop nodig dat in ieder geval sprake is van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige, ongeclausuleerde toezegging van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan. [1] De rechtbank leest in de e-mail van 8 september 2010, noch in de overige gedingstukken, een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging dat eiser in een hogere bezoldigingsschaal zou worden geplaatst. Weliswaar komt uit de stukken naar voren dat een eventuele bevordering zou worden onderzocht, maar van een toezegging om eiser te bevorderen is geen sprake. Anders dan eiser heeft gesteld volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het voorgenomen besluit Harmonisatie functiebeelden van 25 november 2016 evenmin de toezegging dat eisers functie zou worden geharmoniseerd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
7. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. In een brief van 23 maart 2017 heeft de directeur van het Juridisch Bureau eiser aangegeven eisers dossier en de door hem aangeleverde mails te hebben onderzocht en bekeken. Daaruit zijn geen schriftelijke toezeggingen achterhaald, aldus de brief. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder een schriftelijke terugkoppeling gegeven aan eiser over het resultaat van het onderzoek. Ook overigens ontbreekt eisers stelling aan een feitelijke grondslag nu de directeur met diezelfde brief tevens heeft aangegeven dat er geen aanleiding is om eiser in een hogere functie te plaatsen gezien zijn functioneren.
8. De rechtbank is ten slotte niet gebleken dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Niet is gebleken dat anderen in een identieke positie wel zijn bevorderd. Ten aanzien van de functieharmonisatie heeft verweerder heeft ter zitting allereerst toegelicht dat het toepassen van een functie-harmonisatie niet op voorhand betekent dat een functie een hogere schaal krijgt. Verder heeft verweerder toegelicht dat harmonisatie is toegepast in die situaties waarin sprake was van meerdere collega-juristen met vergelijkbaar werk. Daarvan is, in het geval van eiser, geen sprake aldus verweerder om ten aanzien van eisers functie sprake was van een enkelvoudige functie in het een decentrale stadsdeel (namelijk Amsterdam Zuidoost) terwijl bij de andere functies waarop wel een harmonisatie heeft plaatsgevonden, sprake was van tussen collega-juristen in dezelfde functie. Eiser heeft deze toelichting niet (onderbouwd) betwist zodat naar het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van het toepassen van een functieharmonisatie niet gebleken is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
9. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen grond om een schadevergoeding toe te kennen, nu niet is gebleken dat verweerders besluitvorming onrechtmatig is. Het verzoek zal worden afgewezen.
.
Conclusie
10. Het beroep is, gelet op het vorenstaande, ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.N. Linzey, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1977.