ECLI:NL:RBAMS:2021:6412

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
26Mandel
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. [voorzitter]
  • [rechter 1]
  • [rechter 2]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen bevel beperkingen in onderzoek 26Mandel

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 10 november 2021 uitspraak gedaan over het bezwaarschrift van klager tegen een bevel beperkingen dat hem op 8 oktober 2021 was opgelegd tijdens zijn detentie in de EBI. Klager had geen contact mogen hebben met anderen, behalve met zijn advocaat, en dit bevel was voor een periode van twee weken opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift gegrond was, omdat het bevel beperkingen geen wettelijke grondslag had. Klager was niet aangehouden of in verzekering gesteld, wat een vereiste is voor het opleggen van een dergelijk bevel volgens artikel 62 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank benadrukte het belang van een effectieve rechtsgang en het recht van klager op een eerlijk proces. De officier van justitie had aangevoerd dat de beperkingen terecht waren opgelegd vanwege de verdenkingen tegen klager, maar de rechtbank vond dat er geen acute noodzaak was voor het bevel. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en oordeelde dat het bevel beperkingen onrechtmatig was.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Inzake het onderzoek 26Mandel
Beschikking op het bezwaarschrift tegen de door de officier van justitie, belast met de behandeling van strafzaken in het arrondissement Amsterdam opgelegde beperkingen, ingekomen ter griffie van deze rechtbank 18 oktober 2021 dat strekt tot opheffing van voornoemde beperkingen in de strafzaak van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [naam PI] .
De rechtbank heeft in raadkamer van 27 oktober 2021 de officier van justitie, klager en zijn raadsvrouw mr. I.N. Weski op het bezwaarschrift gehoord.

1.Feiten

1. Klager heeft op 8 oktober 2021 in de [naam PI] een bevel beperkingen voor de duur van twee weken uitgereikt gekregen. Klager mocht zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen bezoek ontvangen, geen telefonische contacten onderhouden, geen brieven verzenden of ontvangen, geen contact met medegedetineerden onderhouden, geen internet gebruiken en geen gebruik maken van kranten, lectuur, televisie, radio of andere gegevensdrager. Deze beperkingen golden niet ten aanzien van bezoek en telefonische contacten met zijn raadsvrouw mr. Weski. Echter golden deze beperkingen wel ten aanzien van de raadslieden van klager in andere lopende procedures gelet op de e-mail van de officier van justitie van 13 oktober 2021.
2. Aan klager is op het moment van uitreiking van het bevel beperkingen niet de verdenking medegedeeld. Klager is niet aangehouden en ook niet in verzekering gesteld.
3. Op 18 oktober 2021 is door de raadsvrouw van klager het bezwaarschrift tegen de opgelegde beperkingen ingediend.
4. De officier van justitie heeft op 21 oktober 2021 per e-mail aan de raadsvrouw van klager kenbaar gemaakt dat het bevel beperkingen niet zal worden verlengd. De beperkingen zijn op 22 oktober 2021 opgeheven.
5. Klager is tot op de dag van de behandeling van het bezwaarschrift in raadkamer niet door het Openbaar Ministerie of de politie geïnformeerd over de verdenking tegen hem.
6. Op 25 oktober 2021 heeft de raadsvrouw van klager per e-mail, ter onderbouwing van het bevel beperkingen, een concept tenlastelegging in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte] , van de officier van justitie ontvangen met de mededeling dat deze verdenking even zo geldt voor klager. De raadsvrouw heeft klager hierover geïnformeerd.
7. Tot op heden is er geen parketnummer van deze zaak bekend. De rechtbank heeft geen dossier van het Openbaar Ministerie ontvangen. De rechtbank beschikt over het bevel beperkingen, het ingediende bezwaarschrift, de in punt 1 en 4 genoemde e-mails en de concept tenlastelegging in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] zoals ter terechtzitting door de raadsvrouw van klager is overgelegd.
8. De officier van justitie heeft bij de behandeling van het bezwaarschrift medegedeeld dat klager nog als verdachte zal worden gehoord met betrekking tot de verdenkingen.

2.Standpunt van de verdediging

1. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ontvankelijk is. Het bezwaarschrift is ingediend toen de beperkingen nog golden.
Er is sprake van een algemeen belang, te weten het waarborgen van de beginselen van de democratische rechtsstaat en het verbod van willekeur. Het mag niet zo zijn dat het Openbaar Ministerie, door de opgelegde beperkingen op te heffen voordat het klaagschrift door de rechtbank in behandeling wordt genomen, op deze wijze de rechterlijke toets kan omzeilen. De raadvrouw heeft hierbij verwezen naar artikelen 5, 6 en 13 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
2. Primair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het bevel beperkingen een wettelijke grondslag mist en derhalve onrechtmatig is gegeven. Immers is klager voor het onderzoek 26Mandel niet aangehouden, opgehouden voor onderzoek en/of in verzekering gesteld. Dit betreft een wettelijk vereiste om tot oplegging van een bevel beperkingen ex artikel 62 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te komen.
3. De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de inhoud van het bevel beperkingen en de wijze waarop deze tot uitvoer is gelegd strijdig is met het (grond)recht op vrijelijk contact met een advocaat naar keuze, gelet op artikelen 5, 6 en 13 EVRM, artikel 18 van de Grondwet, artikelen 38, 39 lid 4 en 65 van de Penitentiaire Beginselenwet.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op voorhand primair op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De beperkingen zijn niet langer meer van kracht en aan de raadsvrouw van klager is op voorhand medegedeeld dat de beperkingen niet zouden worden verlengd. Er is daarom geen belang meer bij de behandeling van het bezwaarschrift.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op voorhand op het standpunt gesteld dat de beperkingen terecht zijn opgelegd vanwege de verdenking tegen klager en de directe dreiging die voortvloeide uit de bevindingen in het onderzoek 26Mandel. Het bezwaar dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich primair opnieuw op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift niet ontvankelijk moet worden verklaard en subsidiair (aanvullend) dat de wettelijke grondslag voor het bevel beperkingen mogelijk niet juist is geweest, maar dat er een acute noodzaak was die rechtvaardigde dat er op 8 oktober 2021 beperkingen aan klager zijn opgelegd. Immers was het opleggen van beperkingen acuut noodzakelijk om te voorkomen dat de plannen waarover klager met medeverdachte [medeverdachte] heeft gecommuniceerd, met een enkel woord of boodschap van start konden gaan.

4.Beoordeling

4.1
Ontvankelijkheid
Klager heeft op grond van artikel 62a lid 4 Sv de mogelijkheid om een bezwaarschrift tegen het aan hem uitgereikte bevel beperkingen in te dienen. Dit is het enige rechtsmiddel dat is gegeven tegen een bevel beperkingen afgegeven door de officier van justitie.
De raadsvrouw van klager heeft een expliciet beroep gedaan op artikel 5 EVRM, het recht op vrijheid en veiligheid, artikel 6 EVRM, het recht op een eerlijk proces, én artikel 13 EVRM, inhoudende dat een ieder wiens rechten en vrijheden in het EVRM zijn vermeld, recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen schending van die rechten en vrijheden voor een nationale instantie.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 62a Sv een effectief rechtsmiddel moet zijn, nu dit het enige rechtsmiddel is dat is gegeven tegen een maatregel in het belang van het onderzoek.
4. Artikel 62a Sv brengt voorts met zich mee dat klager een belang bij de behandeling van zijn bezwaarschift moet hebben. De rechtbank zal de belangen van klager betrekken bij de toetsing van de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift.
5. De rechtbank merkt allereerst op dat het opleggen van beperkingen een zware maatregel betreft, dat gepaard gaat met een inbreuk op de vrijheidsrechten van klager. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat klager een belang heeft bij de behandeling van zijn bezwaarschrift, nu getoetst moet kunnen worden of het opleggen van deze maatregel op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. Indien het bezwaarschrift niet in behandeling kan worden genomen, zou dit betekenen dat klager geen recht meer heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een nationale instantie.
6. Toetsing van de rechtmatigheid van het bevel beperkingen is van algemeen belang om de waarborgen van de democratische rechtsstaat te kunnen garanderen. Ook gaat er een signalerende werking uit van een rechtmatigheidstoets.
7. De rechtbank overweegt voorts dat het standpunt van de officier van justitie dat door intrekking van het bevel beperkingen klager niet ontvankelijk is, in strijd is met de artikelen 6 en 13 EVRM. Immers zou door de enkele mededeling van de officier van justitie op voorhand, dat een bevel beperkingen zal worden opgeheven, geen mogelijkheid meer voor klager bestaan om de rechtmatigheid van de opgelegde beperkingen door de rechter te laten toetsen.
8. De rechtbank verwerpt het verweer van de officier van justitie.
9. Klager is ontvankelijk in de behandeling van zijn bezwaarschrift.
4.2
Beoordeling
De officier van justitie is op grond van artikel 62 Sv in samenhang met artikel 62a Sv in een geval, waarin een verdachte krachtens een bevel tot voorlopige hechtenis van zijn vrijheid is beroofd en zonder dat er een gerechtelijk vooronderzoek loopt, bevoegd te bevelen dat een verdachte in het belang van het onderzoek aan beperkingen wordt onderworpen, met dien verstande dat zulks beperkt is tot die beperkingen die in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het bevel beperkingen geen wettelijke grondslag heeft. Klager is in het onderzoek 26Mandel niet aangehouden en in verzekering gesteld, hetgeen voor een bevel beperkingen wel is vereist. Nu niet aan de vereisten van artikel 62 Sv is voldaan, is het aan klager opgelegde bevel beperkingen onrechtmatig. Het feit dat klager op de dag van de behandeling van het bezwaarschrift nog steeds niet wist waar hij van wordt verdacht en of hij als verdachte in het onderzoek 26Mandel zal worden vervolgd, benadrukt het belang van een aanhouding en inverzekeringstelling. Dit geldt temeer nu bij een aanhouding de rechten aan een verdachte moeten worden medegedeeld.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake was van een acute noodzaak om het bevel beperkingen op te leggen in het kader van het onderzoeksbelang, die het ontbreken van een wettelijke grondslag zou kunnen rechtvaardigen.
Voor zover het Openbaar Ministerie betoogt dat er een acute noodzaak was gelet op de aard van deze zaak, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de bewoordingen van de officier van justitie ter terechtzitting blijkt dat op 8 oktober 2021 een zogenoemde actiedag door het Openbaar Ministerie was gepland. Immers is op die dag medeverdachte [medeverdachte] door een arrestatieteam aangehouden. Het plannen van een dergelijke aanhouding door een arrestatieteam vergt de nodige voorbereiding. Dit brengt met zich mee dat het Openbaar Ministerie de tijd heeft gehad om na te denken over hoe medeverdachte [medeverdachte] aangehouden ging worden en of klager aangehouden zou moeten worden in het kader van dit onderzoek. Dit was ook het moment geweest voor het Openbaar Ministerie om te kijken aan welke eisen een bevel beperkingen ten aanzien van klager moet voldoen. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een acute noodzaak, wat het ontbreken van de juiste wettelijke grondslag voor het opleggen van de beperkingen rechtvaardigt.
5. Het oordeel van de rechtbank dat van een acute noodzaak niet is gebleken, wordt onderschreven door artikel 15 EVRM. Het afwijken van verplichtingen die volgen uit het EVRM is, voor zover de ernst van de situatie die maatregelen strikt vereist en op voorwaarde dat die niet in strijd zijn met andere verplichtingen die voortvloeien uit het internationale recht, enkel toegestaan in tijd van oorlog of in enig geval van enig andere algemene noodtoestand die het bestaan van het land bedreigt. Ook hiervan is niet gebleken.
6. Nu geen sprake is van een acute noodzaak kan het ontbreken van een wettelijke grondslag niet worden gerechtvaardigd. Het bezwaarschrift is derhalve gegrond.
BESLISSING
De rechtbank verklaart het bezwaarschrift
gegrond.
Dit bevel is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 10 november 2021 door
mr. [voorzitter] , voorzitter,
mrs. [rechter 1] en [rechter 2] , rechters,
in tegenwoordigheid van mr. [griffier] , griffier.