Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 december 2020, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 21 april 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de op 19 augustus 2021 gehouden mondelinge behandeling.
2.De feiten
3.Het geschil
€ 145.352,22 uit hoofde van alimentatie geïnd. Dit bedrag moet eerst aan de voldoening van de onderhoudsplicht jegens de kinderen worden toegerekend, die volgens de vader in totaal
€ 136.870,13 bedraagt. De vader stelt dat hij daarom aan zijn onderhoudsplicht jegens de dochter heeft voldaan.
4.De beoordeling
€ 14.311,31. De vader heeft erkend dat hij in die periode niet rechtstreeks aan de dochter de onderhoudsbijdrage heeft betaald, maar hij stelt dat de in de periode van 31 maart 2014 tot en met 31 december 2018 geïnde bedragen door de moeder moeten worden toegerekend aan de door hem verschuldigde onderhoudsbijdrage aan de dochter in de periode van 1 januari 2019 tot november 2020. Verder heeft de vader volgens zijn eigen stellingen in de dagvaarding een bedrag van circa € 48.000,00 niet betaald aan de moeder. Volgens de vader betreft dit bedrag enkel achterstallige partneralimentatie.
€ 13.311,31. Overigens heeft de vader erkend dat hij over de maand februari 2021 de onderhoudsbijdrage niet aan de dochter heeft betaald (zie 2.9), zodat een bedrag van ruim
€ 650,00 hierbij moet worden opgeteld. Er is derhalve geen grond om het beslag op te heffen. De vordering van de vader zal daarom worden afgewezen.
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)