ECLI:NL:RBAMS:2021:6494

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
C/13/690845 / FA RK 20-6428
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ambtenaar burgerlijke stand tot opmaken akte erkenning minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van twee verzoekers, de man en de moeder, die een akte van erkenning voor hun minderjarige dochter [minderjarige 1] wilden laten opmaken. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam had geweigerd om deze akte op te maken, met als argument dat er sprake zou zijn van een schijnerkenning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers ontvankelijk zijn in hun verzoek, aangezien zij binnen de gestelde termijn van zes weken na het besluit van de ambtenaar hebben gehandeld. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de samenwoning van de man, de vrouw en de moeder met de minderjarige, en de rol die de man in het leven van de minderjarige vervult. De rechtbank concludeert dat de man met de erkenning daadwerkelijk de verantwoordelijkheden van het vaderschap op zich wil nemen en dat er geen sprake is van een schijnhandeling. De rechtbank heeft het beroep van de verzoekers gegrond verklaard, het besluit van de ambtenaar vernietigd en de ambtenaar gelast om alsnog de akte van erkenning op te maken. Tevens is de ambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, die zijn begroot op € 1.430,-.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/690845 / FA RK 20-6428 (LH/WK)
Beschikking van 17 november 2021 betreffende weigering ambtenaar burgerlijke stand tot het opmaken van een akte, als bedoeld in artikel 1:27 van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:

1.[verzoeker 1] ,wonende te [woonplaats] ,verzoekende partij sub 1,hierna te noemen de man,

en
2. [verzoeker 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij sub 2,
hierna te noemen de moeder,
samen ook te noemen verzoekers,
advocaat mr. M.L. Neuteboom-van Asselt te Amsterdam,
tegen
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam,
zetelende te Amsterdam,
verwerende partij,
hierna te noemen de Abs,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
echtgenote van de man,
hierna te noemen de vrouw,
2. Mr. S.J. van der Woude,
kantoorhoudende te Amsterdam,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarige,
hierna te noemen de bijzondere curator,
als advocaat voor zichzelf verschijnende,
en
3.
het openbaar ministeriete Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van verzoekers, ingekomen op 29 september 2020;
  • de beschikking van deze rechtbank van 9 december 2020, waarbij mr. S.J. van der Woude is benoemd tot bijzondere curator over na te noemen minderjarige;
  • de schriftelijke reactie van de bijzondere curator van 21 januari 2021;
  • de brief van verzoekers van 8 februari 2021;
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2021.
Gehoord zijn: verzoekers en hun advocaat, de vrouw en de bijzondere curator.
Het OM heeft bericht niet bij de behandeling aanwezig te zullen zijn.
De Abs is, hoewel daartoe goed opgeroepen niet op de mondelinge behandeling verschenen.
Tolk Engels, ter ondersteuning van de moeder en de vrouw: de heer Sebastiaan Breukel.

2.De vaststaande feiten

Op [geboortedatum 1] 2017 is te [geboorteplaats 1] , Zweden, uit de moeder geboren de minderjarige:
[minderjarige 1] (hierna ook: [minderjarige 1] ).
[minderjarige 1] heeft geen juridische vader.
De man is niet de biologische vader van [minderjarige 1] .
De moeder is van rechtswege belast met de uitoefening van het gezag.
Op 5 oktober 2010 is de man te Gambia gehuwd met mevrouw [de vrouw] . De huwelijksakte is op 24 oktober 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren:
  • [minderjarige 2] , op [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats 2] ;
  • [minderjarige 3] , op [geboortedatum 3] 2015 te [geboorteplaats 2] .
[de vrouw] is de zus van de moeder.

3.Het verzoek en de standpunten

3.1.
Verzoekers hebben verzocht:
  • Het beroep van verzoekers gegrond te verklaren;
  • Het besluit van de ambtenaar van 18 augustus 2020 te vernietigen;
  • De ambtenaar te gelasten om een akte van erkenning op te maken met betrekking tot [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2017 te [geboorteplaats 1] , Zweden;
  • De ambtenaar te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Verzoekers onderbouwen hun verzoek als volgt. De moeder is in mei 2017 met een toeristenvisum naar Nederland gereisd voor bezoek aan de vrouw en een vriendin. In die periode is zij bij de man en de vrouw uit beeld geraakt. Later bleek dat de moeder met een vriendin naar Zweden was gereisd waar zij is bevallen van haar dochter, [minderjarige 1] . Omstreeks Kerst 2018 kwamen de man en de vrouw erachter dat de moeder met [minderjarige 1] vermoedelijk in een asielzoekerscentrum in Emmen verbleef. Na een aantal omzwervingen zijn moeder en [minderjarige 1] sinds 26 februari 2019 woonachtig bij de man en de vrouw. Zij vormen gezamenlijk met de kinderen van de man en de vrouw één huishouden, waarbinnen [minderjarige 1] de man als haar vader is gaan zien. De moeder heeft in Gambia een korte relatie gehad met [naam] (achternaam onbekend), van wie zij zwanger is geworden. Deze man was en is daar niet van op de hoogte en sinds het vertrek van de moeder naar Nederland in mei 2017 is er geen contact meer geweest, Van hem valt qua vaderrol niets te verwachten. De man wil [minderjarige 1] graag erkennen en daarmee recht doen aan de huidige situatie waarin hij de vaderrol ten opzichte vervult en wil blijven vervullen. De Abs heeft echter geweigerd daaraan mee te werken.
3.3.
De Abs heeft geen verweer gevoerd. Uit het besluit van 18 augustus 2020 blijkt dat de Abs heeft geconcludeerd dat er sprake is van een schijnerkenning. De erkenning heeft volgens de Abs niet tot doel een werkelijke band tussen [minderjarige 1] en de man te laten ontstaan, maar is gericht op het verkrijgen van toegang tot Nederland voor de moeder en [minderjarige 1] .
3.4.
Het OM heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek of anderszins inhoudelijk gereageerd.
3.5.
De bijzondere curator heeft naar voren gebracht dat uit zijn onderzoek is gebleken dat de moeder en [minderjarige 1] al bijna twee jaar feitelijk onderdeel uitmaken van het gezin van de man, en dat alle betrokkenen de bijzondere curator hebben duidelijk gemaakt dat zij deze gezinsvorm als passend ervaren en willen voortzetten. Dat maakt volgens de bijzondere curator dat geen sprake is van misbruik van bevoegdheid of van een schijnerkenning. Met de erkenning zou [minderjarige 1] namelijk niet alleen de Nederlandse nationaliteit en een verblijfsstatus krijgen, maar zou ook worden bewerkstelligd dat [minderjarige 1] een juridische vader krijgt met een zekere verantwoordelijkheid voor wat betreft de opvoeding en het materiële en morele welzijn van [minderjarige 1] , waar zij dat van haar biologische vader niet te verwachten heeft. De bijzondere curator concludeert dan ook tot toewijzing van het verzoek.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar aanleiding van een besluit van een ambtenaar van de burgerlijke stand om op grond van artikel 18c of 20c te weigeren een akte van de burgerlijke stand op te maken, een latere vermelding aan een akte toe te voegen of, buiten het geval van stuiting van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap en dat van aangifte van een afschrift of een uittreksel, aan een verrichting mee te werken, kunnen belanghebbende partijen binnen zes weken na de verzending van dat besluit een verzoek indienen bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waar de standplaats van de ambtenaar van de burgerlijke stand is gelegen (artikel 1:27 BW).
4.2.
Aangezien het gaat om een besluit van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam is deze rechtbank bevoegd om kennis te nemen van het verzoek. De verzoekers hebben het verzoek binnen de gestelde termijn van zes weken ingediend, zodat zij ontvankelijk zijn in hun verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
De rechtbank dient te beoordelen of de Abs op juiste gronden heeft geweigerd mee te werken aan het opmaken van de akte van erkenning. Uit artikel 1:18c lid 2 BW volgt dat de ambtenaar weigert tot het opmaken van de akte over te gaan, indien hij van oordeel is dat de Nederlandse openbare orde zich hiertegen verzet.
4.4.
Met de ambtenaar is de rechtbank van oordeel dat een erkenning, die niet is gericht op het vestigen van een familierechtelijke band, maar op het bereiken van andere gevolgen, zoals bijvoorbeeld op het gebied van het erfrecht, nationaliteit of een verblijfsstatus, moet worden beschouwd als een schijnhandeling en daardoor in strijd is met de Nederlandse openbare orde als bedoeld in artikel 1:18c lid 2 BW. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in het onderhavige geval echter geen sprake van, althans is dit niet komen vast te staan. Anders dan de Abs concludeert de rechtbank dat de man met de erkenning wèl beoogt om de verantwoordelijkheden die horen bij het vaderschap op zich te nemen. Al sinds februari 2019 vormen de man, zijn vrouw en hun kinderen en de moeder en [minderjarige 1] één huishouden. Daarmee is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van ‘family life’. De bijzondere curator heeft op basis van zijn onderzoek, uitgevoerd begin 2021, geconcludeerd dat niet vaststaat dat het motief om familierechtelijke betrekkingen aan te knopen ontbreekt. Feitelijk maakten de moeder en [minderjarige 1] toen al bijna twee jaar deel uit van het gezin van de man, en alle betrokkenen hebben de bijzondere curator duidelijk gemaakt deze gezinsvorm als passend te ervaren en te willen voortzetten. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de moeder en de man hun wens tot het vestigen van een familieband bevestigd en heeft de vrouw daarmee ingestemd.
4.5.
De rechtbank concludeert dat niet is vast komen te staan dat de man [minderjarige 1] enkel, of vooral, wil erkennen om haar de Nederlandse nationaliteit te bezorgen. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren, het besluit van 18 augustus 2020 vernietigen en de ambtenaar gelasten alsnog de akte van erkenning op te maken.
4.6.
De rechtbank merkt op dat de minderjarige op wie de beschikking betrekking heeft buiten Nederland is geboren. Om die reden zal de geboorteakte ten aanzien van deze minderjarige eerst nog moeten worden ingeschreven in het register van geboorten van de gemeente ’sGravenhage. Nadat de in deze te geven beschikking in kracht van gewijsde is gegaan kan de ambtenaar een latere vermelding betreffende de erkenning toevoegen aan deze (nog in te schrijven) geboorteakte. Partijen dienen zelf zorg te dragen voor de inschrijving van de geboorteakte in het register van de gemeente ’s-Gravenhage (artikel 1:25 lid 2 BW).
Proceskostenveroordeling
4.7.
Verzoekers hebben tevens verzocht te bepalen dat de Abs zal worden veroordeeld in de gemaakte proceskosten en griffierecht.
4.8.
De ambtenaar heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek.
4.9.
De rechtbank zal de ambtenaar als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten. De kosten aan de zijde van verzoekers worden begroot op:
Griffierecht: € 304.-
Liquidatietarief II, 2 punten: € 1.126,-
----
Totaal € 1.430,-

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart het beroep van verzoekers gegrond;
5.2.
vernietigt het besluit van 18 augustus 2020 van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam;
5.3.
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam om alsnog een akte van erkenning op te maken met betrekking tot de man en de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2017 te [geboorteplaats 1] , Zweden, en deze akte als latere vermelding aan de geboorteakte toe te voegen;
5.4.
veroordeelt de Abs in de proceskosten, aan de zijde van verzoekers begroot op
€ 1.430,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.H. van de Kar griffier, op 17 november 2021. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).