ECLI:NL:RBAMS:2021:6563

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
20/4772
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de onroerendezaakbelasting en objectafbakening in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], wonende te Amstelveen, en de heffingsambtenaar van de gemeente Ouder-Amstel. Het geschil betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak op het adres [adres eiser] voor het belastingjaar 2020, welke door de heffingsambtenaar is vastgesteld op € 70.000. De heffingsambtenaar heeft in een eerdere beschikking van 31 mei 2020 een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij het object als niet-woning is aangemerkt. [Eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard in een uitspraak op bezwaar van 14 augustus 2020.

Tijdens de zitting op 12 oktober 2021 heeft [eiser] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de heffingsambtenaar ten onrechte zijn object als niet-woning heeft gewaardeerd. [Eiser] stelde dat het object een planologische eenheid vormt met twee andere adressen en dat het jarenlang als woning is gewaardeerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar terecht het object heeft afgebakend en als zelfstandig object heeft aangeslagen voor de Wet WOZ. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] geen eigenaar meer is van de andere adressen en dat het object niet in hoofdzaak als woning kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020 terecht heeft opgelegd en dat het beroep van [eiser] ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4772

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amstelveen, eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Ouder-Amstel, verweerder

( [heffingsambtenaar] ).

Procesverloop

Bij beschikking van 31 mei 2020 heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres eiser] in [woonplaats] (hierna: het object) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 70.000. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar voor het object tevens een aanslag onroerendezaakbelasting eigenaar en gebruiker niet-woning voor het jaar 2020 bekendgemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 14 augustus 2020 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2021.
[eiser] is verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure vooraf ging
1. [eiser] is eigenaar en gebruiker van het object. Het object bestaat uit twee hooibergen, twee schuren en daarbij een stuk grond. Vanaf 2007 heeft de heffingsambtenaar het object aangeslagen als woning.
2. Met de beschikking van 31 mei 2020 heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van het object op de waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op € 70.000. Deze WOZ-waarde is tussen partijen niet in geschil. In geschil is de vraag of de heffingsambtenaar de aanslag onroerendezaakbelasting eigenaar en gebruiker niet-woning voor het jaar 2020 terecht heeft opgelegd.
3. Met de bestreden uitspraak heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. Volgens de heffingsambtenaar is [eiser] terecht aangeslagen voor het eigendom en het gebruik van een niet-woning. De heffingsambtenaar stelt daarbij dat het feit dat het object jarenlang is gewaardeerd als woning, dit niet anders maakt.
Standpunt van [eiser]
4. [eiser] heeft gesteld dat de heffingsambtenaar ten onrechte en zonder enige kennisgeving vanaf 2016 zijn object ‘ [adres eiser] ’ heeft genoemd. Volgens [eiser] past ‘ [adres 2] ’ beter bij de feitelijke situatie.
[eiser] heeft verder aangevoerd dat de heffingsambtenaar het object ten onrechte als een niet-woning heeft gewaardeerd. Volgens [eiser] vormt zijn object een planologische eenheid met [adres 1] en [adres 2] . Het object is een bijgebouw van deze woningen. [eiser] wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 september 2003 [1] . Daarnaast heeft de heffingsambtenaar het object jarenlang als woning gewaardeerd.
Het oordeel van de rechtbank
5 Voor zover [eiser] heeft gesteld dat de heffingsambtenaar vanaf 2016 het adresnummer van het object onterecht heeft gewijzigd, oordeelt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar desgevraagd medegedeeld dat hij gehouden is hiertoe de registratie uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) over te nemen. Daarbij merkt de heffingsambtenaar op dat voor de vraag of het juiste tarief is opgelegd, het adresnummer niet van belang is. De rechtbank kan deze stelling van de heffingsambtenaar volgen.
Thans is nog in geschil of de heffingsambtenaar [eiser] terecht heeft aangeslagen als eigenaar en gebruiker van een niet-woning.
Objectafbakening
6. Voor zover [eiser] heeft aangevoerd dat het object gezien moet worden als bijgebouw van [adres 1] en [adres 2] overweegt de rechtbank dat bepalend is de objectafbakening, als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ. Uitgangspunt van dit artikel is het eigendom. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat [eiser] geen eigenaar meer is van [adres 1] en [adres 2] . De heffingsambtenaar heeft dan ook terecht het object van [eiser] afgebakend en als zelfstandig object aangeslagen voor de Wet WOZ.
7. De verwijzing naar de uitspraak van de Raad van State waarin wordt gesproken over een planologische eenheid, maakt het hetgeen hiervoor is overwogen niet anders. Bij de objectafbakening op grond van de Wet WOZ wordt gekeken naar de huidige feitelijke situatie. Hieruit blijkt dat [eiser] geen eigenaar meer is van [adres 1] en [adres 2] . In het kader van de Wet WOZ heeft de heffingsambtenaar dan ook terecht het object van [eiser] gezien als een zelfstandig object.
Woning of niet-woning
8. In artikel 220, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet ligt besloten dat onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen zijn vrijgesteld van de van gebruikers geheven onroerendezaakbelasting (woningvrijstelling). Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning als de waarde die op grond van de Wet WOZ voor de onroerende zaak is vastgesteld, in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden [2] . Onder “in hoofdzaak” wordt verstaan: voor 70% of meer.
9. Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd bevestigd dat het object geen woning is. Evenmin is gebleken dat het object volledig dienstbaar is aan woondoeleinden, nu [eiser] geen eigenaar is van [adres 1] of [adres 2] . Gelet op hetgeen hiervoor overwogen heeft de heffingsambtenaar dan ook terecht de woning als niet-woning gewaardeerd.
10. Voor zover [eiser] heeft verwezen naar de uitspraak op bezwaar van 7 mei 2012 waarin staat dat het object in de periode 2007 tot en met 2012 als woning is gewaardeerd, is de rechtbank van oordeel dat dit niet maakt dat de heffingsambtenaar hier niet op terug mag komen. De heffingsambtenaar heeft voldoende gemotiveerd dat de uitspraak op bezwaar van 7 mei 2012 achteraf gezien niet juist is. Daarbij heeft de heffingsambtenaar ook gemotiveerd waarom het object als niet-woning moet worden gewaardeerd. De rechtbank kan deze motivering volgen.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. De heffingsambtenaar heeft de aanslag onroerendezaakbelasting eigenaar en gebruiker niet-woning voor het jaar 2020 terecht opgelegd.
12. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 november 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van State van 24 september 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AL1476.
2.Artikel 220a, tweede lid van de Gemeentewet.